Coornhert en de doopsgezinden

Inleiding
Dirck Volckertsz Coornhert (1522-1590) leefde in een turbulente tijd, waarin werd gestreden tegen het wettig gezag en tegen de Rooms-Katholieke Kerk. Coornhert betreurde het verval van deze kerk maar bleef haar in beginsel als de ware kerk beschouwen omdat ze haar wortels had in de oude apostolische kerk. Hij bleef dan ook formeel lid van deze kerk. Hij zag de opkomst van andere kerken – sekten in zijn ogen – met lede ogen aan. Deze kerken konden niet bewijzen dat God zelf opdracht had gegeven om een nieuwe kerk te stichten. Hun leraren waren niet door God gezonden omdat ze geen wonderdaden konden verrichten.
Hij voelde zich geroepen om te getuigen van de bijbelse waarheid en wilde de zuiverheid van het geloof bewaren. Door zelfstudie had hij zich veel kennis over de Bijbel eigengemaakt. Jarenlang bekritiseerde hij vrijmoedig de gereformeerde predikanten, ook tijdens openbare disputen.
Minder bekend is dat hij ook streed tegen de leer van de in zijn tijd sterk verdeelde doopsgezinden.

D.V. Coornhert Olieverfschilderij door Cornelis Cornelisz van Haarlem (1586-1588) Frans Hals Museum, Haarlem. www.geheugenvannederland.nl

D.V. Coornhert, olieverfschilderij door Cornelis Cornelisz van Haarlem (1586-1588) Frans Hals Museum, Haarlem. www.geheugenvannederland.nl

Waterlanders
Doopsgezinden vormden verschillende groeperingen zoals de Waterlanders, Friezen, Vlamingen en Hoogduitsers. Waterlanders waren vooral in Holland en Friesland te vinden maar ook in veel steden daar buiten. Ze staan bekend als gematigd en verdraagzaam in vergelijking tot de andere groepen. Waterlanders lieten als eersten de gedachte los dat hun kerk de ware zou zijn en pasten het middel van de ban minder vaak toe dan de andere groeperingen. Vrijzinnig kunnen zij niet worden genoemd: bijbelse heilsfeiten werden als waarheid aanvaard. De andere stromingen misten echter ‘preciesheid’ bij de Waterlanders.

Hans de Ries
Hun grote leider was Hans de Ries (of de Rijcke). Hij werd in 1553 in Antwerpen in een rooms-katholiek gezin geboren. Hij trok naar Holland omdat hij zich aangetrokken voelde tot de vreedzame Waterlanders. In 1576 werd hij in De Rijp in Noord-Holland gedoopt. Hij was als oudste dikwijls op reis en woonde in Aken, Emden (vanaf 1578) en Alkmaar (1598-1638).
De Ries streefde naar eenheid onder alle doopsgezinden, leerde hun liefde en verdraagzaamheid en was voorstander van een open gemeente. Hij had ook tegenstanders, die hem Paus Hans noemden omdat hij heerszuchtig zou zijn. Zijn geloof wordt gekenmerkt door een innerlijke, persoonlijke verhouding tot Christus.

Coornherts verzet tegen de doopsgezinden
Coornhert was bevriend met Hans de Ries maar dit betekende geenszins dat hij een voorkeur voor de doopsgezinden had. Aanvankelijk uitte hij zich wel in positieve zin over de Waterlandse gemeente: zij was van alle kerken de meest onpartijdige, waarmee Coornhert bedoelde dat de gemeente er zich niet op voorstond de enige ware kerk te zijn met leraren die meenden door God gezonden te zijn.
Meestal uitte Coornhert zich in negatieve zin. Hij was misschien minder fel dan tegenover de gereformeerden, maar uit alles blijkt dat de doopsgezinde gemeenten geen bestaansrecht hadden in zijn ogen.
Zijn relatieve mildheid kan misschien worden verklaard door zijn vriendschap met Hans de Ries.
Coornherts verzet blijkt uit verschillende geschriften van zijn hand.

In Van de sendinghe (1583), geschreven in 1575, keerde hij zich tegen de dogmatische doopsgezinde voorman Dirck Philips (1504-1568). Coornhert was toen nog niet bevriend met De Ries en waarschijnlijk onbekend met de Waterlanders.
De doopsgezinden moesten kunnen bewijzen dat zij de ware kerk van God vormen. Menno Simons en de zijnen verkondigden een nieuwe leer. Daarbij horen tekenen om de mensen tot het nieuwe geloof te brengen, zoals de apostelen deden. De doopsgezinde leraren kunnen echter geen wonderen verrichten en nemen het apostelambt dus ten onrechte aan. Zij missen de liefde en zijn partijdig, waaruit blijkt dat zij geen discipelen van Christus zijn.

Van de bejaerden doope (1575) is “een vriendelijk geschreven waarschuwing aan de aanhangers van de volwassenendoop”. Het is een waandenkbeeld dat deze weg de ware is en alle andere mensen dwalen. Het zijn de doopsgezinden die dwalen en daarom Christus ongehoorzaam zijn. Volwassenendoop is kwaad en zondig, een gruwel en afgoderij. De doopsgezinden misbruiken dit sacrament en vormen een onware kerk, een verleidelijke sekte. Hun leer is vals en verdoemelijk. Menno Simons zou geen mensen hebben willen dopen bij wie het kwaad nog aanwezig was en die nog geen boete hadden gedaan. Deze leer houdt in dat God niemand zalig maakt zonder boete. Kan een mens dan nog op genade hopen?

In een brief uit 1577 met als opschrift Dat er zending en bevel moet zijn tot wederoprichting van de vervallen kerk richtte Coornhert zich tot de vriendelijke, lieve R. (Becker, 231-237)
Deze R. moet wel Hans de Ries zijn, die in september 1577 in Alkmaar verbleef. De brief is deels een herhaling van elders genoteerde standpunten. Coornhert blijft uiterst kritisch over de doopsgezinden, ook al is zijn brief gericht aan een Waterlander.
Hij bevestigde dat de voorzegde ondergang van de kerk heeft plaatsgevonden. Heroprichting is echter niet mogelijk zonder uitdrukkelijk bevel van God. Met wonderdaden moet worden bewezen dat God dit wil. De leerlingen moeten weten welke herders zij volgen.
Volgens een doopsgezinde vrouw – zij had een brief aan De Ries geschreven – zou Coornhert zijn zending niet kunnen bewijzen. Maar Coornhert verweerde zich door te schrijven dat hij geen gemeente leert en geen gemeente heeft gesticht. Hij is niet door God gezonden noch door mensen.
In de tijd van het Evangelie baden de apostelen voor de zieken en zij genazen. Gelovigen brachten hun goederen in de gemeenschap. Gedoopten kregen de Heilige Geest. Waarom gebeurt dit nu niet?
Hoe kunnen doopsgezinden met goed geweten iemand dopen? De dopeling moet ware boete hebben gedaan, maar tegelijkertijd wordt geloofd dat niemand alle kwaad kan nalaten en het goede doen.

In een niet gedateerde brief (Becker, 284-290) met als opschrift Is iemand een kind van God die zijn zaligheid meer zoekt dan God? deed Coornhert een scherpe aanval op Menno Simons, met name op diens Fondamentboeck (uitgave 1562). Coornhert richtte zich tot ‘vrunden’ , waaronder een ‘jongstige vrundt’, misschien Hans de Ries. Hij noemde Menno Simons niet, maar schreef over een ‘hoochgeacht leraer der broederen’, verder N. genoemd.
Coornhert citeerde Simons: “Mijn enig zoeken is dat ik zalig mag worden en velen met mij.” Deze uitspraak wijst er volgens Coornhert op dat Simons alleen zijn eigen zaligheid zocht. Hij beminde zijn zaligheid meer dan God zelf. De ziel die zichzelf zoekt, gebruikt haar Schepper alleen als een middel om tot zaligheid te komen. De mysticus Meester Eckhart heeft dit vergeleken met een mens die een kaars gebruikt om iets te zoeken. Als hij gevonden heeft wat hij zocht, gooit hij de kaars weg. God is de kaars die men tot eigen nut gebruikt.¹ Coornhert hoopt dat er meer kennis en liefde tot God was bij Simons toen hij stierf. Uit zijn boek blijkt alleen eigenliefde en zelfzucht, geheel vreemd aan de goddelijke liefde.
Eigengerichtheid werd door Coornhert niet geheel verworpen want zij kan nuttig zijn voor de zondaar. Een mens doorloopt verschillende stadia op weg naar God: godloze, knecht, huurling, kind, man en ouderling.
Simons is blijven steken in het tweede stadium. Zijn leerlingen moeten onderzoeken of zij kinderen van God zijn.

In november 1578 schreef Coornhert aan predikanten van de Waterlandse gemeente: Hans de Ries, Jacob Jansz etc. Ook in deze brief stelde Coornhert de vraag aan de orde of de voorgangers van de Waterlanders wel door God gezonden zijn. De brief verraadt een zekere mildheid, misschien omdat Coornhert inmiddels bevriend is geraakt met De Ries.
Coornhert had het gevoel dat de gemeente bijzonder onpartijdig is maar relativeert dit gevoel meteen: hij zou minder vurigheid en meer verstandigheid wensen. Volgens de Schrift kan niemand als leraar een gemeente onderwijzen zonder daartoe wettig door God gezonden te zijn. De kerk moet bewijzen de ware kerk van God te zijn, zonder te zijn vervallen sinds de apostolische kerk.
Coornherts geweten verbiedt hem vrome en onpartijdige mensen de Waterlandse gemeente aan te bevelen zolang hij geen zekerheid heeft over haar zending. Hij zal dit wel doen als de voorgangers niet de pretentie hebben wettig namens God te handelen. Zij dienen te handelen volgens de Wet van de Natuur: gezonden om liefde te brengen tot heil van hun naaste. Zij moeten onderwijzen zonder anderen te veroordelen en te bannen. Coornhert herhaalde nog eens dat de Waterlandse gemeente de meest onpartijdige is maar ook nu wordt zijn constatering gerelativeerd: mensen met een enigszins andere opvatting zouden geweigerd worden.
Hij schreef dit alles uit echte liefde en christelijke vrijheid.

Dezelfde thema’s komen bijna tien jaar later uitgebreid aan de orde in Vanden grondt der Waterlandtsche kercken (1587). Hieruit blijkt dat de Waterlanders niet zo verdraagzaam waren als wel wordt aangenomen.
Coornhert is betrokken geraakt bij een conflict in de Haarlemse gemeente. Er dreigde een scheuring, wat Coornhert niet graag zag omdat hij de gemeente had beschouwd als de meest onpartijdige van alle nieuwe kerken en omdat hij bevriend was met hun leraar, Hans de Ries, die buiten Holland verbleef.
Coornhert wilde de brand blussen. Hij was door De Ries gevraagd om Hans Doornaert te steunen, een goed en oprecht man.
Doornaert was een vermaner, vanuit Gent naar Haarlem gekomen. Hij werd graag gehoord en geprezen, wat jaloezie bij anderen opwekte. Hij mocht van sommigen bij zijn vermaningen de naam van de Here niet meer aanroepen. Alleen hun leraren mochten dat doen. Dankzij Coornherts bemiddeling verzoenden partijen zich. Iemand die in de ban was gedaan, werd weer aangenomen.
Volgens Coornhert was de oorzaak echter niet weggenomen: het misverstand van de macht van de kerk en de zending van de predikanten. Hierover zou nog gesproken worden in Alkmaar. Daar werd verklaard dat iemand die niet was gedoopt wel aan het avondmaal mocht en dat de gemeente geen uitdrukkelijk bevel van God had gekregen. Jacob Jansz, die de gemeente had opgezet tegen Doornaert, verklaarde geen andere zending te hebben dan zijn gaven te gebruiken volgens de Wet van de Natuur: anderen behandelen, zoals je zelf behandeld wilde worden. Hij ging echter niet akkoord met de beslissing om mensen tot het avondmaal toe te laten die niet gedoopt waren.
Coornhert beschouwde de doopsgezinde Waterlanders niet als een ware kerk, maar als een waankerk van Christus. Jacob Jansz was geen waarachtige leeraar. Coornhert heeft willen waarschuwen en heeft zich ingespannen als een God zoekende mensendienaar.

In zijn Gesprake met de Waterlandtsche gemeente (1587) komt hij nog eens op de zaak terug. Hij heeft de Waterlandse gemeente lang voor de meest onpartijdige aangezien van alle protestantse kerken, totdat hij bekend werd met de ban in die gemeente, die hem zeer mishaagde. Het was beter geweest in de Roomse kerk te blijven. Verdeeldheid, scheuring en veelheid van kerken hebben veel leed veroorzaakt. God gebiedt afscheiden niet met de voeten maar met het hart. De gemeente moet het gebruik van hun sacramenten en van de ban vermijden om ergernis te voorkomen.
Beide zijn niet door God bevolen. Stop ermee een zichtbare kerk van God te willen schijnen, die u toch niet bent.

Coornhert keerde zich in zijn geschrift Van’t Overheydts Ampt (1580) tegen de opvatting van de doopsgezinden over dit ambt. Hij richtte zich tot Hans de Ries (hier Hans van Rees genoemd), volgens wie er in het Rijk van Christus alleen een geestelijke regering kan zijn. Het uiterlijk priesterdom heeft opgehouden te bestaan. Coornhert bestreed deze opvatting. Uiterlijke ceremoniën wijzen op een geestelijke waarheid. Zo kan er ook een uiterlijke regering zijn voor gelovigen die Christus voor hun geestelijk koninkrijk houden.
Een christen kan een overheidsambt vervullen omdat dat ambt een werk van liefde is, gebaseerd op de algemene Wet van de Natuur. Overheden zijn door God ingesteld om de goeden te beschermen opdat deze mensen een stil leven in godzaligheid kunnen leiden.
In 1581 besluiten Waterlandse leiders in Amsterdam dat doopsgezinden het ambt van vroedschap mogen uitoefenen mits zij niet meewerken aan geweldsuitoefening. De Ries is bij deze vergadering aanwezig.

In Vre-reden, een ongedateerd aan Coornhert toegeschreven geschrift, deed de auteur aan alle christenen een oproep tot eendracht, vrede en liefde. In deze vreedzame oproep moeten de doopsgezinden het echter ontgelden. Blijkbaar kende ook Coornherts verdraagzaamheid grenzen.
Ketterijen mogen worden weerstaan, maar alleen met Gods Woord, met zachtmoedigheid, niet met bespotting, vijandschap en gekijf, wel door elkaar als broeders te vermanen. Als we elkaar goed zouden verstaan, zouden we merken dat we niet zover van elkaar af stonden als we dachten. We moeten elkaar in vrede verdragen en in vrijheid laten totdat wij tot overeenstemming komen. Onder alle sekten zijn er wellicht enige goede die oprecht de Here zoeken. De liefde, band van de perfectie, moet de overhand hebben.
Coornhert was echter zeer verbaasd dat de doopsgezinden, die zich boven alle anderen erop beroemen perfecte gelovigen te zijn, de band van volmaaktheid naast zich neer kunnen leggen. Zij minachten en verdoemen alle anderen – heidenen en wereldse mensen – die hun opvattingen niet delen. Ze zijn zo onverdraaglijk dat ze, zelf meest ongeleerd zijnde, alle geleerden bespotten, ook die uit het verleden, zoals Ambrosius, Augustinus en Hieronymus.
Coornhert voegde er wel aan toe dat dit ook geldt voor Romanisten, Lutheranen, Zwinglianen, Calvinisten of Gereformeerden.
Hij citeerde tenslotte Erasmus: “Het belangrijkste van onze religie is vrede en eenheid, die niet goed kunnen bestaan, tenzij men weinig dingen vaststelt en elk in zijn oordeel vrij laat in veel zaken.”

Kopergravure door J.C. Philips (1743-1745) Museum Catharijneconvent, Utrecht. www.geheugenvannederland.nl

Kopergravure door J.C. Philips (1743-1745)
Museum Catharijneconvent, Utrecht. www.geheugenvannederland.nl

Vriendschap tussen Coornhert en Hans de Ries
Coornhert en De Ries hebben elkaar waarschijnlijk in 1576 in Duitsland, waar Coornhert als banneling verbleef, leren kennen of in 1577 in Haarlem, waar Coornhert zijn werkzaamheden als notaris weer had opgepakt. De Ries was nog een jonge man, circa 23 jaar oud. Coornhert was ruim 30 jaar ouder. Vermoedelijk was het hun geestverwantschap in geloofszaken die elkaar verbond, niet de keuze van De Ries voor de doopsgezinde kerk.
Uit de in 1577 door Coornhert aan De Ries geschreven brief blijkt dat deze de broederschap voor enige tijd heeft verlaten. Een verder onbekende vrouw meent dat De Ries zich heeft laten beïnvloeden door Coornhert. Deze schrijft dan dat hij De Ries nooit heeft aangespoord zich tot hem te wenden. Hij is geen leraar, heeft geen gemeente gesticht en wil niemand zijn opvattingen opdringen. Hij wil mensen alleen op de heldere uitspraken van Christus wijzen met de bedoeling dat zij zichzelf verlaten en Hem navolgen.
De Ries moet maar een exemplaar van Coornherts geschrift Van de bejaerden doope naar de vrouw sturen. Dan zal ze reden en oorzaak beter begrijpen.
Coornhert moet veel waardering voor De Ries hebben gehad. Hij droeg Wtroedinge van des verderfs plantinghe (1589) aan hem op. Het geschrift is gericht tegen de opvatting van zijn gereformeerde opponenten dat een mens niet in staat is Gods geboden te gehoorzamen en altijd moet zondigen. Er is niemand aan wie Coornhert zijn werk meer zou willen opdragen dan aan De Ries. De predikanten in Delft hadden opnieuw geloofsdwang op hem uitgeoefend door zijn uitzetting uit die stad te bewerkstelligen. De opdracht moet dus in Gouda zijn geschreven waar Coornhert zich vrij kon vestigen na zijn verbanning uit Delft.
Coornhert schreef De Ries dat tussen hen beiden dikwijls vriendelijke gesprekken zijn gevoerd over het thema. De vrienden zullen elkaar op dit punt gevonden hebben. Volmaakbaarheid betekende voor beiden volkomen gehoorzaamheid aan God. Noch Coornhert, noch De Ries beweerde volmaakt te zijn, maar wel dat een gelovige met Gods hulp tot alles in staat is. Volmaaktheid is geen menselijke verdienste. De hoogste deugd van de mens is liefde tot God en de naaste. De Ries schreef dat het leven heilig wordt als het wordt geleefd in eenheid met Christus en dat het volmaakt wordt in liefde en gehoorzaamheid door de genade van God.
Voor zowel Coornhert als De Ries was een innerlijke beleving van het geloof belangrijker dan uiterlijke kenmerken. Een mystieke inslag komt bij beiden tot uiting in hun ontvankelijkheid voor het werk van de Heilige Geest. Volgens De Ries blijven alle uiterlijkheden, ook de Bijbel, een lege huls zonder de “Heilige Geest als levende aanwezigheid”. Christus leeft in de gelovige, de ziel wordt zijn tempel. Volgens Coornhert leggen volgelingen van Christus de oude mens af en zijn in de Here die een Geest is. Waar de Geest van God is, daar is vrijheid.
De Ries zag in Coornhert iemand die zich het zieleheil van de mens aantrok. Voor Coornhert was De Ries een godvruchtig man. Hij moet in hem een veelbelovende leider hebben gezien van de Waterlanders. Hij prees aarzelend hun onpartijdigheid. Nooit raakte hij helemaal overtuigd. De Ries werd inderdaad de grote voorman van de Waterlanders, terwijl Coornhert zich volstrekt afzijdig hield van welke zichtbare kerk dan ook. Dit verschil heeft hun vriendschap niet in de weg gestaan.

 

¹ Zie: Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen. Preken en Traktaten (Groningen, z.j.) vertaald door C.O. Jellema. De vergelijking is te vinden in preek 15, p. 114.

Bronnen die voor dit artikel gebruikt zijn:

D.V. Coornhert, ‘Gesprake met de Waterlantsche ghemeente’ (1587) f. 365-370, ‘Van de sendinghe’ (1583) f. 377-383, ‘Van’t Overheydts Ampt’ (1580) f. 383-387, ‘Van den grondt der Waterlandtsche kercken’ (1587) f. 434-438 in: D.V. Coornhert, Wercken I (Amsterdam 1630). Zie: http://www.coornhertstichting.nl/coornhert (20-6-2016).

D.V. Coornhert, ‘Brievenboeck’, brief 79 (1578) f. 129-130, ‘Van de bejaerden doope’ (1575) f. 302-303, Vre-reden’ f. 415-420 in: Wercken III (Amsterdam 1630). Zie: http://www.coornhertstichting.nl/coornhert (20-6-2016).

B. Becker, ‘Bronnen tot de kennis van het leven en de werken van D.V. Coornhert’ in: Rijksgeschiedkundige Publicatiën, 25 (Den Haag 1928) p. 231-237, 284-290. Zie: http://resources.huygens.knaw.nl (20-6-2016).

Daarnaast is de volgende literatuur geraadpleegd:

Nauta, D. en J. van den Berg eds., Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, deel 3 (Kampen 1988) p. 307-310 (Hans de Ries).

Plaizier, Kees, ‘Geroepen om te getuigen’. Dirck Volckertsz Coornhert en Herman Herbers’ in: P.H.A.M. Abels, Jan Jacobs en Mirjam van Veen (red.), Terug naar Gouda. Religieus leven in de maalstroom van de tijd (Zoetermeer 2014) p. 149-170.

Veen, M.G.K. van, ‘“Geboren voor de contramine …”. Coornherts polemiek tegen dopers’ in: Doopsgezinde bijdragen, 27 (Amsterdam 2001) p. 73-94.

Zijpp, N. van der, Geschiedenis der doopsgezinden in Nederland (Arnhem 1952) 82, 83, 96.

Kees Plaizier
juni 2016