Leren sterven

“Leert sterven eer ghij sterft, soo conet ghij sterven als gij sterft.”

Een spreuk op een grafsteen uit het begin van de zeventiende eeuw in de Sint-Janskerk in Gouda prikkelde mijn nieuwsgierigheid. Ik heb me voor dit artikel verdiept in de herkomst en het gebruik van de spreuk door de eeuwen heen. In de oudheid is er veel aandacht voor het ‘leren sterven’. De spreuk – en varianten hierop – beleefde zijn bloeitijd in de middeleeuwen, maar wordt ook in onze tijd nog gebruikt in orthodoxe en esoterische kringen en bij rouwverwerking.

Inleiding
In de Sint-Janskerk in Gouda bevindt zich het graf van de in 1607 overleden predikant Herman Herbers. Hij werd in 1582 door het Gouds stadsbestuur als gereformeerd predikant van de Sint-Jan aangesteld, nadat hij eerder in Dordrecht was ontslagen. Het erasmiaans gezinde stadsbestuur was blij met deze dissenter die zich vergeleken met de ‘scherpslijpers’ binnen de Gereformeerde Kerk gematigd opstelde.
Voor Herbers was de christelijke vrijheid een groot goed. Zijn geloofsbeleving kan als bevindelijk of mystiek getypeerd worden. Zo heb ik ook de in de ondertitel geciteerde spreuk op zijn grafsteen uitgelegd, waarover ik eerder schreef: “Deze tekst kan mystiek geïnterpreteerd worden: het oude lichaam sterft als het ware af wanneer een christen wordt wedergeboren. Sterven valt vervolgens minder zwaar. Er ontstaat immers een nieuw leven in vereniging met God.”¹

Grafsteen van Herman Herbers en diens echtgenote in de Goudse Sint-Janskerk met de spreuk

Grafsteen van Herman Herbers en diens echtgenote in de Goudse Sint-Janskerk met de spreuk

Parmenides
De filosoof Peter Kingsley past de spreuk toe op het leerdicht van de Griekse filosoof Parmenides (ca. 500 voor Christus). Hij wordt gezien als grondlegger van de westerse filosofie. Plato is sterk door hem beïnvloed.
Parmenides verbeeldt in het gedicht zijn reis naar de onderwereld, een wereld van grote schoonheid. Een godin wacht hem op en openbaart hem de waarheid over zichzelf. Parmenides’ symbolische reis naar de onderwereld moet volgens Kingsley gezien worden als een innerlijke ontdekkingstocht. Hij schrijft dat de wetende in het gedicht een ingewijde is die begrijpt hoe te sterven, ofwel in een andere wereld binnen te treden voordat hij sterft. Hij is niet van de dood en daarmee de wijsheid weggelopen. Parmenides verwoordt in zijn gedicht dat je moet sterven voordat je sterft ofwel niet meer oppervlakkig moet leven. Je moet sterven voordat je wedergeboren kan worden. Kingsley: “Voor ons schijnt de dood slechts het Niets te betekenen, een toestand waarin wij alles achter ons moeten laten, maar zij betekent ook een volheid die men nauwelijks kan vatten, een plaats waar alles in verbinding met alles staat en niets verloren gaat. Om dat te ervaren moet men in staat zijn zich de wereld van de doden bewust te worden.”²

Plato
Plato (427-347) maakte een onderscheid tussen de ideeënwereld en de zintuiglijke wereld. Alle dingen zijn een afschaduwing van de ideeën of begrippen. Onze ziel bevond zich voor de geboorte in de ideeënwereld en beschikte daar over volmaakte kennis. Vanaf de geboorte zijn de ideeën sluimerend in onze ziel aanwezig. Door met onszelf een dialoog te voeren, is het mogelijk de toestand van de ziel vóór onze geboorte te bereiken, een toestand die ze ook na onze dood zal hebben. Voor Plato is het doel van de filosofie daarom te ‘leren sterven’. Filosofie richt ons op de ware werkelijkheid en oefent ons in het loslaten van de lichamelijkheid om te voorkomen dat de onsterfelijkheid van de ziel in gevaar komt. Ware filosofen oefenen zich in het sterven. De dood is voor hen geen verschrikking. Als wij sterven worden lichaam en ziel van elkaar gescheiden. Hierop kunnen wij ons voorbereiden door ons tijdens ons leven geestelijk van ons lichaam los te maken.³

Seneca
De Romeinse filosoof en schrijver Seneca (ca. 5 voor Christus – 65 na Christus) behandelt in een van zijn brieven aan zijn vriend Lucilius de filosofie van Plato. Hij schrijft ondermeer:

“Hoe kunnen de ideeën van Plato mij nu een beter mens maken? (…) Misschien juist deze visie, dat alles wat van de zintuigen afhankelijk is, wat ons overkomt en prikkelt, volgens Plato niet tot datgene behoort wat in werkelijkheid is. Dus zijn die dingen maar denkbeeldig en hebben maar tijdelijk een gestalte, niets ervan is blijvend en fundamenteel. En toch richten wij er ons verlangen op alsof ze er altijd zullen zijn ofwel wij ze voor altijd kunnen bezitten. Zwak en vergankelijk staan wij tussen ijdele zaken. Laten wij onze geest richten op wat eeuwig is.”

Seneca prijst Plato’s soberheid, waardoor hij een hoge leeftijd kon bereiken, maar hij vindt ook dat een mens het einde in sommige situaties niet moet afwachten maar eigenhandig veroorzaken: “Maar als het lichaam onbruikbaar is voor zijn functies, waarom zou het dan niet passend zijn de geest uit zijn lijden te bevrijden?”⁴
Seneca was een stoïcijn die zich door het ‘ethisch rationalisme’ liet leiden. Men wilde “vrij zijn van alles wat een mens passief en tegen zijn wil of buiten zijn wil om overkomt”. Morele kracht moest de mens boven zijn emoties doen uitstijgen.⁵
In zijn brieven aan Lucilius verwijst Seneca ook naar Epicurus (341-270) die gezegd zou hebben:

‘Bereid je voor op de dood.’ (…) ‘Het is uitstekend om je in de dood te bekwamen.’

“Wie dit zegt, beveelt aan om je voor te bereiden op de vrijheid.” (…) “Wie geleerd heeft te sterven, heeft afgeleerd onderdaan te zijn; het ligt namelijk boven de macht van elke tiran, zeker buiten het bereik van hem.”
Volgens Seneca moet men zich toeleggen op een “gelijkmoedig heengaan wanneer dat onvermijdelijk uur aanbreekt.”

“Wie niet heeft leren sterven, heeft niet willen leven. Het leven is immers gegeven op voorwaarde van de dood.”

Een mens hoeft ook geen angst voor de dood te hebben:

“Dood zijn is: er niet zijn. En ik weet dus al hoe dat is: dit zal zich voordoen na mij, wat zich vóór mij voordeed. Als daar enige kwelling in schuil gaat, dan moet die er ook geweest zijn voordat wij het licht zagen; maar toen hebben wij toch geen enkele ellende ervaren.”

Uit een andere brief aan Lucilius blijkt dat een mens zich vrijwillig in zijn lot dient te schikken:

“Goed sterven betekent vrijwillig sterven.” (…) “Wij moeten ons voorbereiden op de dood voordat we dat doen op het leven.”

Hij besluit met:

“Ik heb, mijn beste Lucilius, echt wel genoeg geleefd; voldaan wacht ik de dood op.”⁶

Seneca schreef zijn brieven aan Lucilius aan het eind van zijn leven. In 65 werd hij gedwongen tot zelfdoding omdat hij werd verdacht van medeplichtigheid aan een samenzwering tegen Nero.

Vertaling: Vincent Hunink (Amsterdam 2004)

Vertaling: Vincent Hunink (Amsterdam 2004)

 

Vertaling: Vincent Hunink (Amsterdam 2009)

Vertaling: Vincent Hunink (Amsterdam 2009)

Ars moriendi
Misschien was ‘de kunst van het sterven’ in de middeleeuwen nog wel belangrijker dan in de oudheid.
Epidemieën zorgden ervoor dat begrafenissen van gestorvenen onmogelijk waren: doden werden in massagraven gelegd. Het begrafenisritueel moest achterwege blijven. Aan kloosterlingen en ook leken werd gevraagd om te helpen bij het bedienen van de stervenden omdat er onvoldoende priesters waren.
Artes moriendi, in het Latijn geschreven handboeken voor de priesters, hadden als doel geestelijken en leken op de dood en het hiernamaals voor te bereiden. Ze verspreidden zich over West-Europa en werden al spoedig als sterfboeken in de volkstaal omgezet. De stervensbegeleider moest met behulp van een sterfboek de stervende voorbereiden op zijn laatste reis: de ziel verlaat het lichaam om voort te leven in een andere wereld. De kunst van het sterven beperkte zich niet tot het levenseinde maar beheerste het hele leven.⁷

Des coninx summe

“Hi stervet node dies niet geleert en hevet; daeromme leert sterven, so seldi leven connen, want niement en sel recht connen leven, hi en hevet eerst leren sterven (…). Wildi in rechter vryheit leven, so leert blideliken sterven (…).”

Deze regels zijn te vinden in de inleiding van het vierde traktaat van Des coninx summe, een compilatie van geestelijke teksten. De eerste, anonieme, Nederlandse vertaling verscheen in 1408. Het werk gaat terug op het Franse Somme le Roi, waarvan een groot gedeelte al in 1279 verscheen als een verzameling teksten over deugden en ondeugden, bijeengebracht op verzoek van de Franse koning.
Het eerste gedeelte van het vierde traktaat gaat over de dood. De eerste bladzijden benadrukken het korte leven dat maar beter gebruikt kan worden om iets goeds te doen:

“Daer om so mochten wi gaerne wat goets doen die wile, dat ons die tijt teghenwoerdich is.”

Deze wijsheid wordt afgesloten met:

“Leert sterven, die wile ghi stervet, so condi sterven als gi stervet.”

Ofwel: “Leer sterven terwijl je sterft, dan kan je sterven als je sterft.” Al ons leven is sterven. Daarom kan er ‘sterft’ staan in het eerste deel van de zin.
Dan volgt er een wending in het traktaat: de nadruk komt te liggen op de dood als scheiding van lichaam en ziel, een scheiding waarvan we ons tijdens ons leven al bewust moeten zijn:

“Nu wil ic u noch in eenre ander manyeren dese clergye [wijsheid] leeren, hoe ghi wel sterven leren sult connen. Nu merct dese woerde ende verstaetse wel. Die doot is een sceydinghe van live ende van siele, als een yghelic wel weet.”

Er volgt een verwijzing naar de wijze Cato:

‘Laet ons doch leren sterven, sceiden wi doch dicke onse siele van onsen lichaam.’⁸

De filosofen uit de oudheid worden vervolgens afgezet tegen de christenen in de eigen tijd:

“De grote filosofen hielden zulke diepe bespiegelingen dat ze (…) duidelijk zagen dat het leven hier niets anders dan een vergankelijk stervend overlijden is. Ze haatten daarom het leven zozeer dat ze zichzelf dikwijls doodgestoken hebben om uit het vergankelijk leven te raken en in het eeuwigdurend leven te komen. Maar dit hielp hen niet want ze hadden noch de genade van God noch het geloof in onze Heer Jezus Christus. Maar de heilige christenmensen die God liefhebben en vrezen, zijn al twee doden gestorven, want zij zijn dood voor de zonden en voor de wereld. Nu kunnen zij de derde dood niet afwachten, dat is de scheiding van lichaam en ziel. Als u wilt weten wat goed en wat kwaad is, scheidt dan uw ziel van uw lichaam. Dat betekent niet dat u uzelf moet doden zoals de filosofen soms deden, want dat is een verdoemelijke, onvergeeflijke zonde. U dient uw ziel van uw lichaam te scheiden met diepe gedachten. Scheidt u van uzelf, scheidt u van de wereld, op naar de hemel, het vagevuur en de hel. Daar zult u zien wat goed en wat kwaad is.”

(Een ander handschrift heeft hier: “Scheidt van uw zelf, van de wereld en leert sterven, zendt uw hart en uw ziel met gedachten naar de andere wereld, dat is in de hemel.”)

“Het is echter niet genoeg om het kwade te laten en de zonden te haten. Men moet ook deugdzaam leren leven en goede werken leren doen, (…) niet uit angst om verdoemd te worden maar puur om de liefde van God (…).”⁹

Gheraert Leeu
Tinbergen verwijst in zijn editie van Des coninx summe naar een door Gheraert Leeu in 1492 te Antwerpen uitgegeven sterfboek: Const om wel te leeren sterven. Het bestaat uit zes delen. In het slotdeel staat geschreven:

“Het is bovenal voor elk mens die goed en zeker wil sterven nodig dat hij van te voren leert sterven, voordat de dood hem overrompelt en bevangt, opdat hij zalig stervende mag komen in het eeuwig leven, dat God almachtig ons wil geven.”¹⁰

Gheraert Leeu was drukker in Gouda maar verhuisde in 1484 naar Antwerpen. In 1481 drukte hij Twispraec der creaturen, een vertaling in het Nederlands van het eerder in Italië in het Latijn verschenen Dyalogus creaturarum.¹¹ Het werk bevat 122 moralistische dialogen tussen schepselen. De auteur is onbekend.
De laatste ‘dialoog’ is een verhandeling over de dood. De wijze uitspraken doen inmiddels vertrouwd aan:

“Wij worden geboren en ieder die het leven ontvangen heeft, moet sterven. Daarom moeten we verdraagzaam ondergaan waaraan we niet kunnen ontkomen.”

De stoïcijn Seneca wordt instemmend aangehaald:

“De wijze mens wordt niet bedroefd door het verlies van zijn kinderen of vrienden: hij verdraagt gelijkmoedig hun dood zoals hij zijn eigen dood tegemoet ziet.”

Ook Plato wordt geciteerd:

“Denken aan de dood is de allergrootste wijsheid”.

Het slotwoord is aan de heilige leraar Augustinus:

“Ga, o mens, naar de graven van de doden. Neem de botten en de benen en probeer te onderscheiden wie heer geweest is of knecht, wie mooi was en wie lelijk, wie onedel of edel, wie wijs of wie simpel en slecht: aan deze botten kan je geen onderscheid of kennis ontlenen. Denk daaraan overal waar je komt en wees bedeesd opdat je hier boven kan komen bij God de Here die oneindig en in eeuwigheid leeft en regeert, altijd geprezen. Amen.

Met deze woorden van Augustinus eindigt het boek.

Pagina uit Twispraec der creaturen (1481) met het begin van dialoog 122 over de mens en de dood (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)

Pagina uit Twispraec der creaturen (1481) met het begin van dialoog 122 over de mens en de dood (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)

Een scone leeringe om salich te sterven
In 1500 werd door de Antwerpse drukker Adriaen van Berghen het sterfboek Een scone leeringe om salich te sterven uitgegeven. Het gaat terug op een in de vijftiende eeuw zeer bekend Latijns traktaat: Speculum artis bene moriendi. De auteur van het Speculum is onbekend, maar enkele delen zijn ontleend aan aartsbisschop Anselmus van Canterbury (1033-1109), de kanselier van de universiteit van Parijs Jean Charlier Gerson (1363-1429) en de rector van de universiteit van Wenen Nikolaus von Dinkelsbühl (1360-1433). De slottekst is vrijwel gelijk aan die in het acht jaar eerder door Gheraert Leeu gedrukte sterfboek:

“Waerom ist boven alle dinc van node elcken mensche die wel ende sekerlic sterven wil, dat hi te voren leere sterven, eer hem die doot ondersceppe ende bevanghe, opdat hi alsoe, salichliken stervende, mach comen int eewige leven. Dat ons wil gheven ende verleenen God almachtich, Vader, Sone ende Heilighe Geest. Amen.”

Ook in Een scone leeringe wordt Seneca aangehaald:

“U mag het lijden niet weerstaan dat u toch niet kan ontgaan.” (…) “Als u de angsten die u benauwen, wilt ontvluchten, dan helpt het niet naar een andere plaats te gaan maar wel om een ander mens te worden.”

Voorbereiding op de dood is van het grootste belang:

“Opdat ieder christenmens goed kan sterven, is het nodig dat hij weet wat goed sterven inhoudt. (…) Een wijs man zegt: ‘Goed kunnen sterven betekent dat je hart en ziel te allen tijde genegen zijn zich tot God en het Hoogste Goed te richten, zodat je altijd gereed bent om te sterven.”’ (…) “Een mens die graag goed, veilig en zonder gevaar wil sterven, moet erop toezien dat hij als hij nog gezond is, ijverig dese conste om wel te leeren sterven onderzoekt.”¹²

De door mij gecursiveerde woorden zijn identiek aan de titel van het door Gheraert Leeu gedrukte sterfboek.¹³

De navolging van Christus
Uitspraken over het sterven zijn ook te vinden in De navolging van Christus, het beroemde werk van de augustijner kanunnik en mysticus Thomas à Kempis (ca. 1380-1471). Hij maakte deel uit van de religieuze en onderwijskundige beweging Moderne Devotie van Geert Grote. Centraal stond het innerlijk van de individuele mens die opgaat in Christus.
Het werk bestaat uit vier traktaten, waarvan het oudste uit 1424 dateert. Het werd in 1472 in Augsburg gedrukt. Ook Thomas beklemtoont het leren sterven:

“Gelukkig hij die het uur van zijn dood altijd voor ogen heeft en zich dagelijks op het sterven voorbereidt.” (…) “In al uw denken en doen moet u zich zo gedragen alsof u nog heden zou sterven.”

De wereld is een tijdelijk oord, waarvan je al tijdens je leven afstand moet nemen:

“Leer nu om de wereld af te sterven opdat u dan mag beginnen met Christus te leven.” (…) “Beschouw u als een vreemdeling en pelgrim hier op aarde die de dingen van deze wereld niet aangaan.” (…) “Houd dit voor zeker dat uw leven een gestadig sterven moet zijn. Hoe meer een mens aan zichzelf sterft des te meer begint hij God te leven.”¹⁴

Erasmus
In 1534 publiceerde de theoloog en humanist Desiderius Erasmus (1466? – 1536) een werk over de voorbereiding op de dood: De praeparatione ad mortem. Hij benadrukte het aan de dood voorafgaande leven, niet het sterven zelf. Het leven is een bewuste voorbereiding op de dood. Goed sterven is goed geleefd hebben. Het is echter aan God om te oordelen over dit leven. Rituelen en symbolen zijn niet strikt noodzakelijk voor iemands zielenheil, ook al kunnen zij waardevol zijn.

Titelpagina van de Latijnse uitgave (Antwerpen 1534) http://www.erasmus.org/index.cfm?fuseaction=eol.getdetail&field1=id&value1=3144 (21-2-2016)

Titelpagina van de Latijnse uitgave (Antwerpen 1534)
http://www.erasmus.org/index.cfm?fuseaction=eol.getdetail&field1=id&value1=3144 (21-2-2016)

Evenals de aanhangers van de Moderne Devotie beklemtoonde Erasmus het belang van een persoonlijk geloof, waarbij de mens zich steeds bewust moet zijn van de dood van Christus, die de mens van zijn zonden heeft verlost en eeuwig heil beloofd heeft. De dood is de poort naar het ware leven bij God. Het aardse leven is niet echt van waarde. Een christen hoeft niet bang te zijn voor de dood. Wie angst heeft, heeft een zwak geloof en houdt teveel vast aan het aardse leven.

“Hoe inniger we iets koesteren des te groter is onze tegenzin om ervan te scheiden.”

Vermogen, ambten, verlangens, vrouw en kinderen, familieleden, vrienden, uiterlijk, jeugd en een goede gezondheid zijn tijdelijke zaken die we in bruikleen hebben gekregen. Ze moeten worden teruggegeven als God ze opeist, Hem daarvoor dankend.

“Wij zijn reizigers op deze wereld, geen bewoners. Wij trekken van herberg naar herberg of beter: van tent naar tent. Wij leven niet in een vaderland. Dit hele leven is niets anders dan een reis naar de dood en wel een heel korte. Maar de dood is de deur naar het eeuwige leven.”

Evenals Seneca verwijst Erasmus naar Plato, die geschreven heeft dat de filosofie niets anders is dan een bezinning op de dood. Volgens Erasmus is deze uitspraak de meest heilzame ooit gedaan, althans wanneer hij in christelijke zin wordt geïnterpreteerd.

“Het belangrijkste deel van de christelijke filosofie – het deel dat ons voorbereidt op de dood – houdt in dat we tijdelijke en aardse zaken leren verachten door ons te bezinnen op eeuwige en hemelse zaken.”

Wij moeten de scheiding van lichaam en geest nastreven. De genade van Christus doodt in ons de oude mens, met als doel dat wij voortaan niet door onze eigen geest maar door de Geest van God worden geleid (Romeinen 8:14) en dat wij niet zelf leven maar Christus in ons (Galaten 2:20). Deze transformerende dood moeten we een leven lang overdenken. Zij is de moeder van het geestelijk leven, zoals zonde de vader van de geestelijke dood is.
De meeste stervelingen vrezen de lichamelijke dood maar de geestelijke dood is veel huiveringwekkender. Naar deze laatste dood haasten we ons opgewekt en uit eigen beweging. De massa zwelgt in liefhebberijen en vele genoegens en noemt dit leven. Wie zo leeft is tweemaal dood: hij mist de Geest van God en is een zoon van de hel.
De dood van het lichaam scheidt ons niet van God maar brengt ons dichter bij God. Hij maakt een einde aan alle aardse kwellingen en Hij leidt ons naar eeuwige rust. Zolang we in de kracht van ons leven zijn, moeten we ons inspannen om tot de rechtvaardigen te behoren.¹⁵

Gevelversiering in de Erasmusstraat te Gouda met een gestileerd portret van Erasmus en een uitspraak uit zijn boek De praeparatione ad mortem, ontwerp: Erasmusgenootschap,foto: Agaath. https://nl.wikimedia.org/wiki/Bestand:Erasmus,_gevelversiering_in_Gouda.jpg

Gevelversiering in de Erasmusstraat te Gouda met een gestileerd portret van Erasmus en een uitspraak uit zijn boek De praeparatione ad mortem, ontwerp: Erasmusgenootschap, foto: Agaath. https://nl.wikimedia.org/wiki/Bestand:Erasmus,_gevelversiering_in_Gouda.jpg

Coornhert
De theoloog en schrijver Dirck Volckertsz Coornhert (1522-1590) had soortgelijke opvattingen over leven en dood. Hij was etser, drukker, toneelschrijver, dichter en schrijver van politieke en theologische werken.
Coornhert was lid van de Rooms-Katholieke Kerk, die voor hem in beginsel de ware kerk bleef ondanks haar dwalingen. Hij verzette zich fel tegen de protestantse kerken, die hij als sekten beschouwde zonder opdracht van Godswege. Coornhert publiceerde door hem uit het Latijn vertaald werk van bekende schrijvers als Boccaccio, Homerus, Cicero en Seneca. De laatste twee jaar van zijn leven bracht hij in Gouda door.¹⁶
Coornhert was een groot bewonderaar van de stoïcijn Seneca. Diens invloed blijkt ondermeer uit verschillende brieven die Coornhert heeft geschreven: gelijkmoedigheid wordt als de grootste deugd gezien wanneer een geliefde sterft. De mens moet zich toeleggen op een gelijkmoedig sterven.
Een aantal brieven uit Coornherts Brievenboeck verwoordt deze deugd:

Vermaninghe tot gelijck-moedigheydt, omme niet te bedroeven door’t afsterven van sijne vrienden.

De brief is gericht aan vrienden die een broer hebben verloren.
“Er kan geen droefheid blijven als de eigen wil plaats maakt voor Gods wil. Gods wil komt in u, daarmee wordt de wil van de mens één. Welke droefheid kan er blijven als Gods wil de wil van de mens is? (…) Verenigt u dan met God door het verliezen van uw eigen wil en wint de zalige deugden van gelatenheid en gelijkmoedigheid, dan zal u niet door droefenis worden geraakt. (…) verliest uw wil in Christus, die niet kwam om zijn wil te doen maar de wil van zijn Vader. (…) Waarom zou u treuren dat hij is gestorven en door de dood in het leven is getreden?”

Met ghelijck-moedigheydt een deughtsame Huysvrouwe verliesen.

Deze brief is gericht aan Coornherts beste vriend Hendrick Laurensz Spieghel (1549-1612), humanistisch schrijver, koopman en rooms-katholiek. Coornhert schrijft dat zijn vrouw is overleden:

“Amice, ik groet u en uw lieve vrouw vriendelijk. De mijne is bij haar Here, die haar lange tijd aan mij heeft uitgeleend.”

Coornhert verwerkt haar sterven gelijkmoedig: het is mogelijk om zonder merkbare droefheid een lieve vrouw aan de Here op te offeren. Op grond van zijn kunst om wel te leven (een verwijzing naar zijn boek Zedekunst dat is wellevens kunste, geschreven in opdracht van Spieghel) kan hij zeggen: probatum est ofwel het is naar bevinding goed gebleken. Als Spieghel deze kunst nog niet geleerd heeft, wil hij daar samen met hem aan werken en God in het geloof bidden om een gerust en gelaten hart.

D.V. Coornhert, brief 13 uit ‘Brievenboeck’ in: Wercken III, f. 94.

D.V. Coornhert, brief 13 uit ‘Brievenboeck’ in: Wercken III, f. 94.

Vermaninghe tot gelijck-moedigheyd int sterven, van Kinderen ende Huysvrouw.

Ook deze brief, waarin lof wordt toegezwaaid aan Seneca, is gericht aan Spieghel. Diens vijfde kind is overleden nadat hij er al vier heeft verloren. Eén kind leeft nog. Coornhert schrijft dan:

“Zou ik niet blij zijn nu je groeit in die zeldzame deugd van gelijkmoedigheid? Zeldzaam zeg ik, want de dwaze massa vindt dat droefheid eervol, natuurlijk en noodzakelijk is. Die zou jou maar onwijs of onnatuurlijk vinden omdat je haar dwaas verdriet vermijdt. Dat zie ik anders. Het is wijsheid om aan dat, wat onmogelijk is om te vermijden, zo min mogelijk te lijden. Verdriet doet iemand lijden want het is een straf die noodzakelijk volgt op ongerechtigheid. Het is ongerechtigheid om op verzoek van de milde Leenheer het geleende niet af te willen staan.”

Coornhert schrijft dat Seneca van alle schrijvers die hij heeft gelezen dit thema het beste kan verwoorden. Hij houdt van Seneca omdat door hem zijn verlangen naar deugdzaamheid wordt opgewekt. Waar Seneca spreekt, wil Coornhert zwijgen om samen met Spieghel vol verlangen te luisteren naar wat hij te zeggen heeft.

Vermaninghe om ghelijc-moedich te wesen, in’t af-sterven van een Lief, Wijf, of kinderen.

Deze brief is gericht aan een vriend wiens vrouw en dochter zijn overleden. Coornhert schrijft aan hem dat alle verdriet wordt verlicht door het vinden van de Here, die nergens anders wordt gevonden dan daar waar men met hart en ziel de menselijke troost verlaat.

“Dit valt niet zwaar voor iemand die zich maar enigszins verlaat op de getrouwheid van de Here aangaande zijn beloften: want is het een last de leugen te verlaten als men de waarheid wint?”

Coornhert gelooft dat deze verandering zich nu in zijn vriend voltrekt, niet verstandelijk of ingebeeld maar door opgewekt de levende waarheid na te streven.

“Daardoor verlaat u, als u Christus blijft navolgen, al bij voorbaat deze aardse liefde: vrouw, kind, vrienden en bloedverwanten, geld en goederen. U offert uw eigen leven aan de Here op. U bezit dit alles met een hart dat zich niet hecht (alsof u het niet hebt), in verbondenheid met de Here. Dat is hetzelfde als sterven voordat u sterft om te kunnen sterven zodra het nodig is.¹⁷ Daarom denk ik ook dat u zich niet zal verzetten tegen het welbevinden van uw vrouw en kinderen en hen niet misgunt om verlost te worden uit de kerker van het lichaam en uit deze benauwde, ellendige en zorgelijke huidige tijd te worden gerukt door de Here, niet naar een vreemd, eenzaam, woest land maar naar de hemel, voor het lieflijke en zalige aangezicht van de Allerhoogste om dit eeuwig en met alle voorstelling te boven gaande vreugde te aanschouwen.”

De doodt voor ooghen te hebben, daer toe bereyden door’t sterven van eyghen wille, sich Gode willigh op te offeren, en willich leyden.

Deze brief is gericht aan Coornherts vriend Dirck Jacobsz van Montfoort. Aanleiding is het plotseling overlijden van een nicht van Dirck van Montfoort. Coornhert schrijft ondermeer:

“Laat ons nu het kwaad afsterven dan leven wij het goede, dat is Gods wil doen. Dit kunnen wij alleen door Gods genade en als wij dit doen kan het sterven ons niet schaden. (…) Die sijn wil willigh wil sterven, hem mach gheen sterven bederven.”¹⁸

In Opperste goedts nasporinghe gebruikt Coornhert vrijwel dezelfde tekst over het sterven als de spreuk op de grafsteen voor Herbers in de Goudse Sint-Jan.
Het werk bevat vijf dialogen over de kunst van het welleven, gevoerd met verschillende vrienden. De eerste dialoog is een verklaring van het goede. De volgende dialogen stellen de vraag wat op aarde het hoogste goed is van de mens: rust, genot, deugd of liefde. De derde dialoog gaat over het genot. Coornhert voert hier zijn vriend Spieghel op als gesprekspartner. De spreuk over het sterven komt in de volgende passage voor:

Coornhert: “Kan jij ontkennen dat iemand die de vrijheid heeft om te kiezen alle pijn zal vermijden en alle genot zal aanvaarden?”

Spieghel: “Ja, onmatig genot moet vermeden worden want dat is tegennatuurlijk. Mateloos genot is het kwade en daarom uit zichzelf niet goed. Het heeft een andere goedheid nodig. Hoe kan het, als het zelf niet goed is, het hoogste goed van de mens zijn? Iemand zal uit liefde voor een gast dikwijls vasten en kiest ervoor zijn eetlust te onderdrukken om een vriend of hongerige te verzadigen. De wijsheid leert immers om soms uit eigen beweging van geoorloofd genot af te zien om degenen die in nood zijn hun pijn minder te laten voelen. Je weet dan op een moedige manier je lusten te bedwingen. Wie leert te sterven voordat hij sterft, kan sterven als hij sterft¹⁹, terwijl hij eigenlijk graag van het leven had willen genieten. Het is bekend dat veel wijzen zo gehandeld hebben.”

Leren sterven en het vermijden van onmatig genot liggen in de ogen van Spieghel blijkbaar in elkaars verlengde. Aan het eind van deze dialoog schrijft Coornhert dat Spieghel hem in het nauw heeft gedreven. De waarheid staat het meest aan de kant van Spieghel, de waan aan de kant van Coornhert en van de meeste mensen. Niet wat de meeste stemmen zeggen, maar wat de beste stemmen zeggen, behoort het meest geloofd te worden.²⁰

Gedenckclanck
In 1626 verscheen een historisch overzicht van de Tachtigjarige Oorlog afgewisseld met geuzenliederen onder de titel Nederlantsche Gedenckclanck. De bundel is samengesteld door Adriaen Valerius, notaris, schepen, lid van de vroedschap van Veere, dichter en componist. De meeste liederen werden door hem geschreven. Ze kenmerken zich door een calvinistische moraal, een groot godsvertrouwen en vrijheidszin. Het bekendste lied uit de bundel is het niet door hem geschreven Wilhelmus. Hij voorzag de melodie van klankbuigingen.
Valerius schreef ondermeer dat er een hard treffen was geweest tussen de graven van Nassau: Philips, Lodewijk en Ernst Casimir (broers van elkaar en zonen van Jan VI van Nassau, broer van Willem van Oranje) en Ernst, de jonge graaf van Solms aan de ene kant en de Spaanse vijand aan de andere kant. Philips van Nassau en de graaf van Solms werden zwaar gewond en overleden in de gevangenis. Dit ruitergevecht werd later bekend als de Slag bij de Lippe (in de buurt van Wezel) die plaatsvond op 2 september 1595.
Onder dit verhaal zijn een gedicht en een lied geplaatst. Het gedicht eindigt met de woorden:

“Die geestelijcken sterft sal’t sterven nimmer vreesen; Die sterft voor dat hy sterft die moet geluckig wesen.”

Het eerste couplet van het lied luidt:

“Geluckig is hy die leert sterven,
D’wyl hy leeft,
End’sich tot God, ons aller leven erven,
Vroeg begeeft.
‘tAerdsche goet,
Oock hoe soet,
Voor het Hemelsch eeuwig niet en acht,
End’van’t quaet sich wacht.”²¹

De plaatsing van lied en gedicht na het verhaal over de slag en de dood van de beide graven doet wat merkwaardig aan omdat de jong overledenen misschien nauwelijks de tijd hebben gehad om te leren sterven. Filips was 28 jaar toen hij stierf.

Angelus Silesius
De dichter van mystieke en religieuze poëzie Angelus Silesius (1624-1677)²² benadrukt eveneens het belang van het leren sterven. Hij werd in Breslau geboren als zoon van een lutherse Poolse edelman. Hij studeerde rechten en medicijnen in Straatsburg, Leiden en Padua. In Leiden ontmoette hij Abraham von Franckenberg, vriend en biograaf van de mysticus Jakob Böhme. Silesius werd sterk beïnvloed door het werk van Böhme. In 1652 ging hij over naar het katholicisme en in 1661 werd hij tot priester gewijd. Silesius voerde scherpe polemieken met de protestanten. Hij eiste zelfs van de machthebbers dat ze andersgelovigen tot verandering van hun geloof zouden dwingen.
Zijn bekendste dichtbundel is Cherubinischer Wandersmann uit 1675. De grotendeels tweeregelige alexandrijnen zijn gedicht onder invloed van mystici als Tauler, meester Eckhart en Ruysbroek. In het vierde boek van deze bundel komt het volgende alexandrijn voor:

77. Das geistliche Sterben
“Stirb ehe du noch stirbst, damit du nicht darffst sterben
Wann du nu sterben solst: sonst möchtestu verderben.”

(77. Het geestelijk sterven
“Sterf voordat je sterft, opdat je niet kan sterven
als je nu moet sterven: anders zou je verloren kunnen gaan.”)

In 1952 verscheen een Nederlandse vertaling.²³ Hieruit volgen nog enkele regels met het sterven als thema:

“Sterft gij niet graag, o mens, dan wilt g’ook niet graag leven,
want ’t leven wordt u slechts door ’t sterven heen gegeven.”

“De dood ontzet mij niet, hij leidt mij toch slechts voort,
tot waar reeds nu mijn geest en mijn gemoed behoort.”

“Ik leef en sterf niet zelf, God sterft in mij aldoor,
en wat ik leven moet, dat leeft Hijzelf mij voor.”

Nederduitsche spreekwoorden
De gereformeerde predikant Carolus Tuinman (1659-1728) verzamelde een groot aantal dagelijks gebruikte spreekwoorden. Hoofdstuk 24 van het eerste deel van zijn spreekwoordenboek gaat over ziek zijn, ouderdom en sterven. Hier is een variant op de inmiddels bekende spreuk te vinden:

“Wie sterft eer hy sterft, sterft niet als hy sterft.”

Carolus Tuinman geeft als uitleg: “Dit spreekwoord behelst een gewichtige waarheid. Het wil zeggen: wie voor zijn dood de zonde afsterft, is voor de tweede dood bevrijd. Zie Johannes 11:25.”
Hij vermeldt als variant:

“Wel leven doet wel sterven.”²⁴

Johannes 11:25 luidt: “Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven;” (Statenvertaling) Jezus zei dit tegen Marta, voordat hij Lazarus, haar broer, opwekte uit de dood.
Tuinman suggereert met deze verwijzing dat het spreekwoord ontleend is aan Jezus.

De spreuk in onze tijd
Ook in onze tijd wordt nog teruggegrepen op de spreuk in verschillende varianten, vooral in orthodoxe, bevindelijke gemeenschappen en in esoterische kringen.
Zo hield W. Visser uit Nunspeet in 2004 een lezing voor ‘Een handreiking’, de Reformatorische Vereniging voor familieleden van psychisch zieken over verlies en rouw in bijbels licht. Hij eindigt met het volgende perspectief: “Zo werden we vanmorgen geconfronteerd met ernstige zaken als verlies en rouw en dat in een breder kader. Wat een leed is er toch op aarde, sinds onze zondeval. We zijn nu allen de gevolgen van de zonde en ook de dood onderworpen. Toch hebben Gods kinderen – en die alleen! – perspectief. Paulus zegt: ‘Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn we de ellendigste van alle mensen.’ Hij mag verder kijken dan de tijd. We rouwen als land om de dood van prinses Juliana. Een van haar voorouders, Graaf Jan van Nassau, broer van Willem van Oranje, had op zijn wapenstandaard staan:

‘Wie sterft eer hij sterft, die zal niet sterven als hij sterft.’

Dat is een levensgeheim wat de Heere Zijn kinderen leert. Is dat ook ons uitzien?”²⁵
Het tweede deel van de spreuk “dan kan men sterven als men sterft” is hier gewijzigd in “die zal niet sterven als hij sterft.” Deze variant sluit meer aan bij de uitspraak van Jezus in het bijbelboek Johannes.
Graaf Jan van Nassau kwam al eerder ter sprake als de vader van Philips van Nassau, die overleed na de Slag bij de Lippe.

In Wapenveld schreef Herman Oevermans een artikel met als titel: ‘Leer ons te bedenken dat wij moeten sterven’. Hij schreef ondermeer: “Willen we met de dood in het reine komen, dan zullen we onze zonde onder ogen moeten komen. Midden in het leven. De Veluwse predikant J.T. Doornenbal zei het eens zo: ‘Maar de dood blijft ons vreemd, tenzij wij door genade sterven leren eer wij sterven.’ Of zoals ik het zelf wel eens heb horen zeggen:

‘Wie sterft voordat hij sterft, behoeft niet te sterven als hij sterft.’

Pas wanneer we tijdens ons leven zijn gestorven is de dood een doorgang tot het eeuwige leven.”²⁶

De theoloog A. Baars schreef voor het Reformatorisch Dagblad een artikel over het leren sterven. Hij verwijst naar een oude Engelse preek:

“Mensenkind, leer te leven, leer te sterven!”

Baars schrijft dat in de middeleeuwen een merkwaardig soort geschriften ontstond over de kunst van het zalig sterven: ‘ars moriendi’. De Reformatie nam veel middeleeuwse opvattingen over het sterven over maar zuiverde deze van roomse trekken. Luther en Calvijn benadrukten sterker dan in de middeleeuwen dat men zich tijdens het leven en niet alleen tijdens het stervensproces moest voorbereiden op de dood. Ook moest de reformatorische stervensbegeleiding worden ontdaan van sacramenten, rituelen en de aanroeping van heiligen. De Schrift en het gebed moesten troost brengen.
Ook in kringen van de Nadere Reformatie verschenen geschriften over de voorbereiding op het sterven, bijvoorbeeld een stichtelijk boek van Johannes Hoornbeeck (1617-1666): Euthanasia, ofte wel sterven, waer in veel voorbeelden der stervenden in hun laetsten doodtspreuken verhaald worden. De nadere reformatoren benadrukten dat de voorbereiding op het sterven tijdens het leven moest beginnen: het hele leven als voorbereiding op de eeuwigheid.
De geschriften uit het verleden herinneren ons aan het eigenlijke karakter van de dood. De kerk dient ons daarop te blijven wijzen. Dit betekent niet dat we de wereld moeten mijden, wel dat wij vreemdelingen zijn op weg naar de eeuwigheid.²⁷

De spreuk wordt ook gebruikt bij rouwverwerking en rouwbegeleiding. In een boek hierover kwam ik het hierboven besproken citaat van Angelus Silesius tegen in een enigszins vrije vertaling:

“Wie niet sterft, eer hij sterft, verderft eer hij sterft.”

De spreuk wordt als volgt uitgelegd: “Door in het leven de aspecten van sterven, rouw en wedergeboorte serieus te nemen, leer je de noten voor de muziek van je leven.”²⁸ Silesius zou zich over deze uitleg verwonderd hebben, getuige de volgende dichtregels, waarin het leven voorbereiding op de dood is:

“Der Tod ist mein Gewinn, Verlust das lange Leben:
Und dennoch dank ich Gott dass er mir dies gegeben.
Jch wachs’ und nehme zu, so lang ich hier noch bin:
Darumb ist auch gar wol das Leben mein Gewin.”

(“De dood is mij gewin, verlies is het lange leven,
Toch dank ik God dat Hij het mij heeft gegeven;
Ik groei zolang ik hier nog ben,
Daarom is toch ook het leven mij gewin.”)

“Dänk an den Tod, mein Christ: was dänkstu anders viel?
Man denkt nichts nützlichers als wie man sterben will.”

(“Denk aan de dood, mijn christen: waar zou je anders aan moeten denken?
Je kan aan niets nuttigers denken dan aan hoe je sterven wil?”)²⁹

Een artikel in NRC Handelsblad over psychisch leed bij kankerpatiënten verscheen onder de kop ‘Leren sterven is leren leven’. Deze kop is vrijwel gelijk aan de spreuk in Des coninx summe. De geïnterviewde is in therapie en leest boeken over levensvervulling. Denken aan de ziekte leidt niet meer tot stress of verdriet. Ze richt zich op wat echt belangrijk is.³⁰
Het artikel doet sterk denken aan de geciteerde uitspraak van Seneca: “Wie niet heeft leren sterven, heeft niet willen leven.”

In het esoterische tijdschrift Prana verscheen in 2009 een artikel onder de titel: ‘Sterven voordat je sterft. De psychische dood als begin van de opstanding’. De auteur ziet de psychische dood als een werkelijk sterven, waarnaar volgens hem ook wordt verwezen in de Bijbel en andere religieuze geschriften. Hij citeert dan de spreuk zoals deze voorkomt op de wapenstandaard van Graaf Jan van Nassau:

“Wie sterft voordat hij sterft, zal niet sterven als hij sterft.”

Onder psychische dood verstaat de auteur het sterven van het kleine ‘ik’, waardoor ons wezen kan opstaan. Sterven is leren loslaten om op te staan. “Als je deze psychische dood sterft voordat je fysiek doodgaat, zal je reeds voor die laatste overgang weten dat je het eeuwige leven hebt.” Opstanding wil zeggen: “bestaan als onsterfelijke stralingsvorm op een ander zijnsniveau, als wezen van licht, als expressie van de of het Ene”. We transformeren onszelf tot lichaam van licht of opstandingslichaam. “We kunnen dit opstandingslichaam al tijdens ons aardse leven leren kennen als we al het donker in onszelf aan het licht laten komen en in licht laten transformeren (…).” Het gaat er om in overgave te leren leven. Dan kunnen we ook in overgave sterven omdat leren sterven een deel van het leven is geworden.³¹

Slot
Leren sterven loopt als een rode draad door de geschiedenis. Zowel in de oudheid als de middeleeuwen was men zich ervan bewust dat het hele leven voorbereiding op de dood behoort te zijn. Voor Plato was denken aan de dood de allergrootste wijsheid. Thomas à Kempis noemt een mens die altijd aan de dood denkt zelfs gelukkig. Voor Erasmus brengt de dood ons dichter bij God, die ons de eeuwige rust brengt. Een mens die niet graag sterft, wil ook niet graag leven volgens Silesius.
Voorbereiding op de dood blijkt op verschillende manieren te kunnen. Veelal ligt het accent op het sterven, soms op het leven. In Des coninx summe wordt aangeraden het kortstondige leven te gebruiken om iets goeds te doen, maar belangrijker is toch de bewustwording van de dood als scheiding van lichaam en geest.
Seneca lijkt het leven te benadrukken: je kan pas leven als je hebt leren sterven. Als dan het einde nadert, moet je op een gelijkmoedige wijze kunnen heengaan. Deze levenswijze wordt later ook door Coornhert verdedigd.
Soms ligt de klemtoon op ‘niet sterven’. Zowel in het door Gheraert Leeu uitgegeven sterfboek als in Een scone leeringe om salich te sterven wordt de mens die zalig weet te sterven het eeuwig leven in het vooruitzicht gesteld. Coornhert schrijft dat de mens die zijn eigen wil loslaat, niet door te sterven verloren kan gaan. Ook voor Silesius gaat een mens niet verloren als hij weet hoe te sterven. Oevermans zegt in onze tijd hetzelfde en ook voor Kampschuur is er na de psychische dood het eeuwige leven.
Leren sterven is voor sommigen gerelateerd aan de scheiding van lichaam en ziel en aan de eeuwigheid. Voor anderen zijn er associaties met loslaten, afsterven van de eigen wil, van het kwaad, van donkerheid.
De spreuk kan ook mystiek worden geduid. Leren sterven is dan wedergeboren worden en de uiteindelijke vereniging met God. Zo heb ik de tekst uitgelegd op de grafsteen van Herman Herbers. Kingsley interpreteert het leergedicht van Parmenides als een wedergeboorte. Voor Coornhert geldt dat je je niet moet hechten aan aardse zaken, maar je moet verbinden met God: dat is voor hem hetzelfde als sterven voordat je sterft om te kunnen sterven zodra het nodig is.
Leren sterven wordt ook in verband gebracht met vrijheid. Volgens Seneca wordt je vrij omdat je je geen onderdaan meer hoeft te voelen. In Des coninx summe wordt echte vrijheid in het vooruitzicht gesteld als je leert om blij te sterven.
In de oudheid was er al een geloof in de scheiding van lichaam en ziel. Voor Plato is leren sterven daarom zelfs doel van de filosofie. Seneca haalt Plato aan en schrijft dan dat wij onze geest moeten richten op wat eeuwig is. In de middeleeuwen wordt die scheiding ook benadrukt, maar dan heeft de kunst om te sterven een duidelijk christelijk karakter gekregen. Zelfdoding, zoals Seneca die voorstond, wordt in Des coninx summe scherp veroordeeld.
In onze tijd wordt de spreuk gebruikt om een levensgeheim van God aan te kondigen of om onze zonden onder ogen te zien. In esoterische kring wordt de spreuk uitgelegd als een sterven van het kleine ‘ik’ waardoor ons wezen kan opstaan. De nadruk ligt steeds op het niet (hoeven) sterven.
Er is nu meer aandacht voor sterven en de dood dan lange tijd het geval is geweest. Een oude spreuk, teruggevonden op een grafsteen in Gouda, blijkt mensen nog altijd aan te spreken en blijft zo behoren tot de levende taal. De Dikke van Dale (2015) vermeldt onder het lemma ‘sterven’ een mooie variant op de spreuk van de schrijver J.B. Charles (1910-1983):

“Weten te sterven is de rijkste bron van krachten.”

Kees Plaizier
maart 2016

Voetnoten

¹ Kees Plaizier, Herman Herbers, Gouds predikant van 1582-1607. Een mystieke weg (Gouda 2011) p. 346.

² Günter Schulte, ‘Philosophie der Religion’, Kapitel 6. Lezing Universiteit Keulen, 2002/3; http://www.guenter-schulte.de/materialien/philoreligion/philoreligion_index.html (19-2-2016); Schulte baseerde zich op Peter Kingsley, In the dark places of wisdom (Inverness, Calif., 1999), in het Nederlands vertaald onder de titel: Verborgen plaatsen van wijsheid. Een revolutionaire visie op de wereld van onze beschaving. De erfenis van Parmenides (Deventer 2003).

³ Antoon Braeckman, Bart Raymakers en Gerd van Riel, Handboek Wijsbegeerte (Leuven 2008) 45-51.

⁴ Seneca, Brieven aan Lucilius, boek 6, brief 58 in de vertaling van Ben Bijnsdorp; www.benbijnsdorp.nl (19-2-2016).

⁵  Jan Bor, Errit Petersma en Jelle Kingma (red.), De verbeelding van het denken. Geïllustreerde geschiedenis van de westerse en oosterse filosofie (Amsterdam/Antwerpen 1995) p. 43.

⁶ Seneca, Brieven aan Lucilius, boek 3, brief 26; boek 4, brief 30; boek 6, brieven 54 en 61.

⁷ B. de Geus e.a. ed., Een scone leeringe om salich te sterven (Utrecht 1985) p. 7-14, www.dbnl.org/tekst/_sco001scon01_01/colofon.htm (2005) 26-2-2016.

⁸ Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar de Disticha of Dicta Catonis, een metrische verzameling moralistische levenslessen, toegeschreven aan Cato de Oude (234-149), maar in werkelijkheid stammend uit de 3e eeuw na Christus. Het werk is stoïcijns van aard en werd in de Nederlanden voor het eerst uitgegeven door Erasmus. Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Disticha_Catonis (26-2-2016).

⁹ Anoniem, Des coninx summe, editie D.C. Tinbergen, (Leiden 1907) p. 39-40, 172-196 (315-327) http://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=_con001coni01 (26-2-2016)

¹⁰ Ibidem, 162. Tinbergen verwijst naar M.F.A.G. Campbell, Annales de la typographie Néerlandaise au XVe siècle (Den Haag 1874) 494. Zie ook voetnoot 13.

¹¹ Anoniem, Dyalogus creaturarum dat is Twispraec der creaturen (Gouda 1481) Gouda SAMH depot 2306 E3. Zie voor transcriptie en hertaling van dit werk: http://goudaopschrift.nl/index.php/twispraec/297-toelichting (19-3-2016).

¹² B. de Geus e.a. ed., Een scone leeringe om salich te sterven (Utrecht 1985) p. 21-22, 39, 71, 87.

¹³ Dit boek wordt ook genoemd in de Gesamtkatalog der Wiegendrucke onder nr. 2631. Drukker: (waarschijnlijk) Gerard Leeu, Antwerpen, tussen 9-2-1491 en 1492. De catalogus noemt als drukkers ook de Collaciebroeders in Gouda, vóór 20-4-1496. Het boek bevindt zich in de universiteitsbibliotheek van Cambridge onder de titel Ars moriendi “Cum de praesentis exilii miseria mortis transitus” [Nederlands] Leringe om salich te sterven. Verwezen wordt o.a. naar Campbell, nr. 494 (zie voetnoot 10). www.gesamtkatalogderwiegendrucke.de/docs/GW02631.htm (19-2-2016).

¹⁴ Thomas à Kempis, De navolging van Christus; uit het Latijn vertaald door Is. van Dijk (Haarlem 1909) 40-44, 82; http://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=dijk038navo01 (26-2-2016).

¹⁵ Erasmus, De praeparatione ad mortem of Voorbereiding op de dood in de vertaling van A.H.van der Laan (Groningen 2011) 7-9, 13, 14, 25-27.

¹⁶ Kees Plaizier, ‘Geroepen om te getuigen. Dirck Volckertsz Coornhert en Herman Herbers’ in: Paul H.A.M. Abels, Jan Jacobs en Mirjam van Veen (red.), Terug naar Gouda. Religieus leven in de maalstroom van de tijd (Zoetermeer 2014) 149-170, aldaar 150-153.

¹⁷ Cursivering van mij.

¹⁸ Dirck Volckertszoon Coornhert, ‘Brieven-boeck, inhoudende honderdt brieven van D.V. Coornhert’ in: Wercken III (Amsterdam 1630), brief 12, f. 93; brief 13, f. 94; brief 17, f. 95-6; brief 18, f. 96; brief 19, f. 97. Zie: http://coornhert.dpc.uba.uva.nl/c/coo/ (19-2-2016).

¹⁹ Cursivering van mij.

²⁰ Dirck Volckertszoon Coornhert, ‘Opperste goeds nasporinghe’ in: Wercken I (Amsterdam 1630), f. 346-7. Zie: http://coornhert.dpc.uba.uva.nl/c/coo/ (19-2-2016).

²¹ Adriaen Valerius, Nederlandtsche gedenck-clanck, ed. P.J. Meertens, N.B. Tenhaeff en A. Komter-Kuipers (Amsterdam 1942) p. IV-XIV, 161-2. Zie www.dbnl.org/tekst/vale001nede01_01/colofon.php (19-2-2016).

²² Zie: gutenberg.spiegel.de/autor/angelus-silesius-10; http://www.zeno.org/Literatur/M/Angelus+Silesius; https://nl.wikipedia.org/wiki/Angelus_Silesius; https://en.wikipedia.org/wiki/Angelus_Silesius;
http://www.arendlandman.nl/index.php?s=Angelus+silesius (19-2-2016).

²³ Angelus Silesius, De Hemelse Zwerver, in het Nederlands vertaald door Hilbert Boschma (Deventer 1952).

²⁴ Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelijks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal. Deel 1 (Middelburg 1726) 320. Zie: http://www.dbnl.org/tekst/tuin005oors01_01/colofon.php (19-2-2016).

²⁵ W. Visser, ‘Verlies en rouw in Bijbels licht’, lezing voor ‘Een handreiking’, Reformatorische Vereniging voor familieleden van psychisch zieken. Zie: http://www.eenhandreiking.nl/Lezingen/2004.htm (19-2-2016).

²⁶ Herman Oevermans, ‘Leer ons te bedenken dat wij moeten sterven’ in: Wapenveld. Over geloof en cultuur, jaargang 50, nummer 6 (december 2000) 3-4.

²⁷  A. Baars, ‘Leer te leven, leer te sterven’ in: Reformatorisch Dagblad, 5-12-2011.

²⁸  R. Zeylmans, Rouwverwerking en rouwbegeleiding; Sterven – rouwen – troosten (Zeist 2006 2e druk) 20.

²⁹ Angelus Silesius, Cherubinischer Wandersmann, boek 4, 132, 107 (1675); gutenberg.spiegel.de/autor/angelus-silesius-10 (19-2-2016).

³⁰  Danielle Pinedo, ’Leren sterven is leren leven. Patiënten krijgen geen goede psychische zorg. Artsen herkennen de problemen vaak niet.’ in: NRC Handelsblad, 29-10-2015.

³¹ Peter Kampschuur, ‘Sterven voordat je sterft. De psychische dood als begin van de opstanding’ in: Prana, tijdschrift voor spiritualiteit en randgebieden der wetenschappen (10-2009) nr. 175. Het tijdschrift heet inmiddels Mantra.