Middeleeuwse mystiek in de Nederlanden

Inleiding
In dit artikel ligt het accent op mystiek in de Nederlanden in de dertiende en veertiende eeuw: kloostermystiek, de mystiek van vrome vrouwen zoals Beatrijs en Hadewijch, de mystiek van Jan van Ruusbroec en van de Moderne Devotie, met als belangrijke vertegenwoordigers Geert Grote en Thomas van Kempen.
Hieraan vooraf gaat een paragraaf over mystiek in de oudheid. Mystici uit die tijd hebben veel invloed uitgeoefend op latere middeleeuwse mystici. Het artikel wordt besloten met een korte paragraaf over mystiek tijdens de Reformatie en binnen de stroming Nadere Reformatie.

Mystiek in de oudheid
In de zesde eeuw voor Christus ontstond het orfisme, een mystieke stroming die het individu centraal stelde. De stroming is genoemd naar de mythische figuur Orfeus. De leer van zijn volgelingen is goed bekend. Zij geloofden in zielsverhuizing en in het voortbestaan van de ziel na de dood. De ziel wachtte in het hiernamaals eeuwige zaligheid of martelingen, al naar gelang het geleide leven op aarde.
De aanhangers probeerden zuiver te worden door middel van reinigingsceremoniën en het vermijden van besmetting. De mens was voor een deel hemels en voor een deel aards. Door zuivering werd het hemelse deel sterker. Het aardse leven bestond uit lijden en vermoeidheid. Door loutering en ascese zou de ziel verlost kunnen worden van de kringloop van geboorte en dood en de vervoering kunnen beleven van de mystieke eenheid met de godheid.
Pythagoras (ca. 572-ca. 500 voor Christus) hervormde het orfisme en introduceerde de mystiek in de filosofie. Plato verwerkte hun gedachtegoed in zijn filosofie onder invloed van Pythagoras en deze opvattingen werkten door in latere filosofie met religieuze kenmerken.
Het geloof in een dualisme van lichaam en ziel werd groter. De ziel verlangt naar verlossing en wil terugkeren naar haar oorsprong door vereniging met het goddelijke. Het verlangen naar een persoonlijke god die van nabij ervaren kon worden, werd sterker.
De stoïcijn Seneca (ca. 4 voor Christus-65 na Christus) schreef bijvoorbeeld aan zijn vriend Lucilius (brief 4.41.1):

“Men hoeft zijn handen niet ten hemel te heffen, men hoeft de bewaker van de tempel niet te vragen je tot vlak bij het godenbeeld toe te laten alsof men zo eerder verering kan krijgen, want God is overal vlak bij je, hij is in je.”

De Griekse filosoof Ammonius Saccas uit Alexandrië wordt als stichter van het neoplatonisme gezien, dat mystieke trekken vertoont. Plotinus (204-270) was zijn leerling en de eerste Griekse filosoof die mysticus genoemd kan worden. Een andere leerling was de bekende theoloog Origenes (ca. 185-253/4). Hij schreef commentaren op het Hooglied en het Johannes evangelie, waarin hij een mystieke weg wees. Hij wordt tot de kerkvaders gerekend, hoewel hij later is veroordeeld vanwege enkele ketterijen.
Ook de kerkvader Augustinus (354-430) bediende zich van neoplatoonse begrippen. Voor hem is er een verschil tussen zien en begrijpen als het om God gaat. God is onuitsprekelijk. Wij kunnen iets van God zien, maar niet diens volheid. Het is onmogelijk om God te begrijpen. Intuïtief zien is het vermogen om in het volgende leven het wezen van God te zien. Deze gave is in dit leven niet blijvend. Augustinus schreef in zijn mystieke geschriften nooit over totale eenwording met God.
Pseudo-Dionysius de Areopagiet wilde een synthese bereiken tussen christelijk en platonisch denken. Deze mystieke theoloog van Syrische afkomst leefde rond 500. Hij gaf zich uit voor Dionysius de Areopagiet, leerling in Athene van de apostel Paulus (Handelingen 17:34). Hij streefde naar vereniging van de ziel met God langs de mystieke weg van zuivering, verlichting en volmaaktheid.
Gregorius de Grote (ca. 540-604), paus van 590 tot zijn dood, was ervan overtuigd dat het einde van de wereld nabij was. De mens zou vol verlangen terug moeten keren naar zijn innerlijkheid, waar God zich laat vinden als kracht in onze menselijke zwakheid en als bron van geluk. Zijn werk bevat waardevolle uitwijdingen over de mystiek.
Plotinus, Origines, Augustinus, Pseudo-Dionysius en Gregorius de Grote hebben veel invloed uitgeoefend op latere middeleeuwse mystici en op de kloostermystiek.

Cisterciënzers en kartuizers
Veel kloosters kenden een mystieke traditie. Kloostermystiek wordt gekenmerkt door eenzaamheid, verlangen om te zwijgen, meditatie, gebed en contemplatie.
Cisterciënzers ontwikkelden een eigen spiritualiteit. Bernardus van Clairvaux (1090-1153) en zijn vriend Willem van Saint-Thierry (ca. 1080-1148) hebben belangrijke mystieke geschriften nagelaten. Bernardus schreef zijn bruidsmystiek en legde de nadruk op de mens Jezus en diens lijdensweg. De mystieke ervaring ging gepaard met zelfkennis en besef van het menselijk tekort. De mysticus verlangde ernaar dat alle mensen zouden delen in de genade van God.
De mens werd daarbij gezien als beeld van God, door genade verkregen. Hij kan het beeld van God nooit kwijtraken, ook al is hij beschadigd door zonde. Verloochening van deze wereld leidt tot bekering en berouw van de innerlijke mens.
Het uit de dertiende eeuw daterende Boec der minnen en het kort voor 1300 vervaardigde handschrift Limburgse sermoenen zijn voorbeelden van bruidsmystiek en tonen de invloed van Bernardus.
De cisterciënzers maakten deel uit van belangrijke hervormingsbewegingen. Zij wilden de kerk vernieuwen met nadruk op innerlijkheid in plaats van uiterlijke vroomheid.
De monastieke orde van de kartuizers – in 1084 gesticht door Bruno van Keulen in het dal van Chartreuse bij Grenoble – vervulde een belangrijke rol als schakel tussen verschillende mystieke tradities en door de verspreiding van mystiek gedachtegoed. De kartuizers wilden het Christusgeheim in het leven van Jezus mystiek meebeleven.
De mystiek van cisterciënzers en kartuizers vormde een belangrijke voedingsbodem voor de beweging van de Moderne Devotie.

Vrome vrouwen
In de dertiende eeuw leefden er in de Zuidelijke Nederlanden mystieke vrouwen die hun vroomheid zelfstandig beleefden. Zij gaven zich volledig over aan de mystieke beleving van de gemeenschap met Christus. Ze verlangden naar vereniging met de goddelijke bruidegom.
Veel van deze vrouwen staan als begijnen bekend: leken die de wereld de rug toekeerden en kozen voor een vroom leven. Ze organiseerden zich in zelfstandige gemeenschappen, los van de kerk.
Er was bewondering voor deze leefwijze, maar ook wantrouwen van de zijde van de kerk. Hun ongeregelde bestaan moest worden gekanaliseerd. Vrouwengemeenschappen werden in de veertiende eeuw onder de derde regel van Franciscus gebracht of onder toezicht van minderbroeders.
Bekende mystieke vrouwen waren Lutgard van Tongeren, Christina de Wonderbare, Beatrijs van Nazareth en Hadewijch. De eerste drie genoemden behoorden niet tot de beweging van de begijnen.
Het leven van de cisterciënzer zuster Lutgard van Tongeren (1182-1246) werd beschreven in Vita Lutgardis. Er bestaan ook twee berijmde dertiende eeuwse versies in het Nederlands.
Lutgard leefde vanuit de ervaring dat zij in het hart van Christus woonde en Christus in haar hart Zij had geen behoefte meer aan bemiddeling van een priester.
Ook van Christina de Wonderbare verscheen een levensbeschrijving in het Latijn: Vita Christina Mirabilis (1332). Het werd in het Nederlands berijmd met als titel: Leven van Sinte Kerstine. Christina beschikte over bijzondere gaven als mystica. Ze ervoer het innerlijk geluk van Gods nabijheid en zelfs aanwezigheid. Haar heiligenleven vertoont bizarre trekken. Ze leefde als kluizenaarster in het bos.
Vrouwen mochten niet zelf over het geloof schrijven. Zij werden niet erkend als spirituele autoriteit. Sommige mystieke vrouwen hielden zich niet aan dit verbod en schreven indrukwekkende teksten in de volkstaal, zoals Beatrijs (1200-1268) van wie teksten in het Nederlands zijn overgeleverd.
Beatrijs was priorin van het cisterciënzer klooster Nazareth bij Lier. Haar geschrift Van seven manieren van heileger minnen biedt een weg tot de liefde voor ‘allen die tot minne willen geraken’. Het is een moeizame weg van innerlijke beschouwing. De aarde wordt gezien als een oord van grote ellende en gevangenschap met zware kwellingen.
Beatrijs besefte dat ze tekortschoot, ook wat haar einddoel betrof. De minne kan de mens tot orewoet ofwel ongedurigheid en razernij brengen. Zij zocht in een mystiek Nederlands naar woorden voor het onzegbare. Sommige woorden zijn alleen voor ingewijden te begrijpen.
Hadewijch was een begijn, misschien wel de bekendste. Ze leefde in de omgeving van Antwerpen, was vertrouwd met de Bijbel en kende de mystiek van Augustinus, Gregorius en van Bernardus van Clairvaux. Ze schreef in het Nederlands rond 1240.
In de scholastieke theologie werd God voor onkenbaar gehouden, een stellingname die door Hadewijch niet werd aanvaard. Christenen werden door deze opvatting volgens haar gekweld door een aan minne vreemde angst. De innerlijke vermogens van een mens laten zich wel onderscheiden, maar niet scheiden. Een denkvermogen dat het licht van de liefde tot God mist, leidt volgens haar tot niets.
Hadewijch geloofde dat zij een schepsel was naar Gods beeld en gelijkenis. Mensen lijken op God omdat Hij ze uit liefde geschapen heeft. Ze omschreef de relatie tussen God en mens met de term ‘fierheid’ ofwel rechtmatige trots. De mens mag God zelfbewust en vrijmoedig tegemoet treden, zoals je omgaat met een geliefde.
In haar veertien visioenen viel Hadewijch een groot aantal godservaringen ten deel. Zij gaf zich volledig, wat bijvoorbeeld blijkt uit de zin: “En mijn innerlijke drang was gericht op de verrukking in liefde één te zijn met God.” Vereniging met God is alleen mogelijk door het leven van Jezus na te volgen op aarde. Een mens moet ellendig leven.
Hadewijch voelde zich uitverkoren: “Mooie ervaringen en wonderen zijn jou in je leven meer in de schoot gevallen dan enig ander mens die na mijn dood geboren werd” laat ze Jezus zeggen.
Sommige van haar teksten hebben een erotisch karakter, bijvoorbeeld het slot van het zevende visioen. Tijdens de communie komt Christus van het altaar naar haar toe. Ze wordt dan volledig overweldigd naar lichaam en geest.
Hadewijch schreef ook strofische liefdesgedichten over de mystieke minne als de enige weg tot het heil door pijn en tegenwerking heen.
De mystieke vrouwenbeweging heeft veel invloed uitgeoefend op latere bewegingen, zoals de Moderne Devotie en de kartuizers. Meester Eckhart, de mysticus uit het Rijnland, heeft waarschijnlijk werk van Hadewijch gekend.

Ruusbroec
In het klooster Groenendaal van de beroemde mysticus Jan van Ruusbroec (1293-1381) werd werk van Hadewijch verzameld en gecodificeerd.
Voor Ruusbroec was het leven een geleidelijke opgang naar God, zoals hij beschreef in Dat rijcke der ghelieven. De ziel nadert God om in Hem te gaan leven. God en de mens wonen dan samen in het Rijk van de geliefden.

“Daar wordt het Rijk van God aan zijn geliefden getoond boven al het geschapen licht in een grenzeloos goddelijk licht – dat kan alleen maar zijn: boven de rede – in een bewustzijn dat is ingekeerd in het overwezen, zijnde God.”

Mystici zochten naar een directe ontmoeting met God, zonder bemiddeling van een priester. Dit leidde tot kritiek van de zijde van de kerk, maar Ruusbroec bleef orthodox en trouw aan de moederkerk. Hij had kritiek op afvallige priesters maar niet op het leergezag van de kerk. Hij keerde zich tegen mensen die volmaakt wilden worden zonder de genade van God. Zijn mystieke weg betekende geen breuk met het gewone leven.
Ruusbroec verhuisde in 1343 van Brussel naar een commune in het bos. Aanvankelijk leefden de leden zonder kerkrechtelijk statuut, maar in 1350 werd de regel van de kanunniken van Augustinus ingevoerd met ruimte voor eigen interpretatie. Groenendaal werd een volwaardig klooster, waarvan Ruusbroec de eerste prior was. In 1412 werd het kapittel van Groenendaal ingelijfd in dat van Windesheim, dat tot de Moderne Devotie behoorde.
Ruusbroec ontving prominente bezoekers, zoals de mysticus Johannes Tauler en Geert Grote, stichter van de Moderne Devotie.
De mens verlangt volgens Ruusbroec van nature terug naar God, omdat hij uit God is voortgekomen. Hij draagt Gods beeld in zijn wezen. De weg naar God verloopt via een werkend, innig en schouwend leven. Het werkend leven is een deugdzaam leven van trouw aan de kerk en de beoefening van naastenliefde. In het innig leven verlangt de mens innerlijk naar God en wordt door Hem aangeraakt. In het schouwend leven weet de mysticus zich verenigd met God.
Mystiek is een levenswijze gericht op God waarbij de mens steeds meer één wordt met Hem. Ruusbroec sprak over het gemene leven: de mysticus is helemaal verloren in God en blijft daarom in zijn werkend leven openstaan voor het wonder van de schepping. Hij brengt een synthese tot stand tussen werkend en schouwend leven. De menselijke wil blijft behouden. Er is geen totale versmelting met God.
Ook Ruusbroec moest woorden zoeken voor het onzegbare. Hij gebruikte veel metaforen en had een grote verbeeldingskracht. Zo vergeleek hij de vereniging van onze ziel met God met die van ijzer in gloeiend vuur. Er is een volledige versmelting, maar ijzer blijft ijzer en vuur vuur.
Nederlandse mystici voelden zich aangetrokken tot de drie-eenheidsleer. Dat geldt voor Hadewijch en ook voor Ruusbroec, die de ontmoeting met de drie goddelijke personen tot kern van zijn mystiek maakte. De mysticus beseft dat het mystieke licht van boven komt en niet van de rede. Hij gebruikt de verlichte rede om God te leren kennen, maar is afhankelijk van ontvangen wijsheid en de innerlijke ervaring.
Ruusbroec heeft veel invloed uitgeoefend op andere mystici. Hendrik van Herp (1400-1477) kreeg zelfs de bijnaam ‘heraut van Ruusbroec’. Hij was rector van de Broeders des Gemene Levens in Delft en in Gouda (Collatiehuis) en werd later franciscaan en overste van het klooster in Leuven. Zijn belangrijkste werk is Spieghel der volcomenheit.
Ook Geert Grote en Thomas van Kempen zijn beïnvloed door Ruusbroec. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
Ruusbroecs werk behoort tot de meest vertaalde Nederlandse geschriften. Wereldwijd geldt Die gheestelike brulocht als zijn hoofdwerk.

Moderne Devotie
Voor de aanhangers van de hervormingsbeweging Moderne Devotie (vernieuwde innigheid) was het boek een belangrijk medium: zij ‘predikten met de pen’ zoals ze zelf zeiden. Geert Grote uit Deventer (1340-1384), de stichter van deze beweging, vertaalde Nederlands werk van onder anderen Ruusbroec naar het Latijn. Hij vertaalde psalmen en het kerkelijk getijdenboek in het Nederlands.
Leer en leven gingen bij de moderne devoten harmonisch samen. Devotie ging boven doctrine. Leken voelden zich hierdoor spiritueel aangetrokken en hadden de bemiddeling van een priester minder nodig.
De moderne devoten verlangden terug naar de eenvoud van de oorspronkelijke kerk van de apostelen. Zij koppelden dit verlangen aan een nieuwe levensvorm. Jan van Ruusbroec – aan wie Geert Grote in 1378 een bezoek bracht – was daarbij een belangrijke inspiratiebron. De beweging is ook beïnvloed door de Rijnlandse mystiek van Meester Eckhart, Johannes Tauler en Heinrich Seuse en door de cisterciënzers Bernardus van Clairvaux en Willem van Saint-Thierry.
De Moderne Devotie was op haar beurt een bron van inspiratie voor de cisterciënzers aangesloten bij de Colligatie van Sibculo. Het klooster Sibculo werd in 1403 gesticht door aanhangers van de Moderne Devotie en sloot zich in 1412 aan bij de cisterciënzer orde. Mariengarden volgde in 1448. Hier werd een eeuw later Herman Herbers (1540-1607) tot priester opgeleid, voordat hij zich bij de Reformatie aansloot en predikant werd van de Gereformeerde Kerk.
De Moderne Devotie stond open voor de mystieke ervaring, de mystieke weg en de mystieke vereniging. Volgens Zuster Salome Sticken (1369-1449) is de enige grondslag van alle heiligheid het loslaten van jezelf en het afsterven van alle kwade neigingen. Onze wil moet worden omgevormd naar Gods wil. Ook Geert Grote wilde deze mystieke weg volgen, in waakzaamheid en volhardend in uitzichtloze verlatenheid. Evenals Ruusbroec beleefde hij zijn mystieke band met Christus binnen de kerk: geloof, liefde en macht bewerken de vereniging met God.
De mens is naar Gods beeld geschapen, maar door de zondeval is dat beeld minder gelijkend geworden. God is in zijn liefde uit op vereniging met de ziel. Dit verlangen uit zich in de mens als een onstilbare hunkering naar God. Hij wil zich bekeren om zich uiteindelijk met God te verenigen. Dit kan alleen langs de weg die Jezus is gegaan in de dienst van God en de medemens. Ruusbroec sprak over de ‘gemene mens’: actie en contemplatie gaan harmonisch samen. Geert Grote nam dit ideaal over.
Beiden wantrouwden het kloosterleven in hun tijd. De zusters en broeders die zich bij de Moderne Devotie aansloten behoefden geen belofte af te leggen. Zij sloten zich uit vrije wil bij een plaatselijke gemeenschap aan en konden ook weer uittreden.
De Moderne Devotie kan gezien worden als de meest invloedrijke beweging van innerlijke vernieuwing in de late middeleeuwen. Haar succes is voor een groot deel te danken aan het beroemde werk Navolging van Christus van Thomas van Kempen (1379/80-1471). Dit boek bestaat uit vier delen. Het vierde deel (volgens de oorspronkelijke volgorde) is een mystiek deel over de innerlijke vertroosting. Hieraan vooraf gaat het derde deel, dat een aansporing is tot de heilige communie, een middel op de weg naar God die in het vierde deel wordt beschreven. Deze twee delen zijn vaak verwisseld, waardoor deel vier volgens Rudolf van Dijk, specialist op het gebied van de Moderne Devotie, is gedegradeerd tot een ascetisch geschrift.
Het mystieke karakter blijkt bijvoorbeeld uit het volgende citaat (deel 3.13):

“Hier bid ik om, dit verlang ik: dat ik helemaal met Jou verenigd mag worden en mijn hart van alle geschapen dingen mag losmaken.” (… ) “Ach Heer God, wanneer zal ik helemaal met Jou verenigd en in Jou verslonden en mijzelf totaal vergeten zijn? Jij in mij en ik in Jou, sta toe dat wij zo samen in één mogen blijven.”

Kind zijn van God is het uiteindelijke doel op de geestelijke weg van navolging van Christus.
Thomas van Kempen heeft Navolging van Christus als een mystiek boek bedoeld. Wij moeten de weg gaan van devotie of innigheid. Thomas roept de mens die een geestelijk leven wil leiden (deel 1) op tot een innerlijk leven (deel 2) waarin hij Christus ontmoet (deel 3) die hem de weg wijst naar de vertroosting van het goddelijk spreken (deel 4).
Het gaat volgens Thomas echter uiteindelijk niet om eigen vertroosting en devotie, maar om Gods heerlijkheid en eer. Het welzijn van de ander omwille van de Ander komt op de eerste plaats.
Ieder mens zou aanleg hebben voor de genade van devotie en daarnaar verlangen. Je moet er naar zoeken en er geduldig en vol vertrouwen op wachten.
De basisideeën in zijn werk zijn ontleend aan de eerste twee delen van Ruusbroecs Geestelike Brulocht. Diens mystieke ideaal werd door Navolging van Christus verwezenlijkt. De genade van het innerlijk leven kwam binnen bereik van de leek in de kerk.
De volgelingen van Geert Grote gebruikten het woord ‘innigheid’ om hun spiritualiteit te omschrijven. Het ging erom het gemeenschapsleven van de oerkerk te laten herleven in de relatie tot God, de medemens en jezelf.
De Moderne Devotie stond aan de wortels van de lekenspiritualiteit en de persoonlijke verantwoordelijkheid van de gelovige voor zijn geestelijk leven. Zij slaagde erin het mystieke erfgoed van voorgaande eeuwen in brede kring te verspreiden.
Geleidelijk aan werden semi-religieuze gemeenschappen echter omgevormd tot kloosters naar de regel van Augustinus. Het kapittel van Windesheim verbood in 1455 koorvrouwen om te schrijven. Er kwam een einde aan de mystieke bloei van de Moderne Devotie. De nadruk kwam te liggen op ascese.

Mystiek ten tijde van Reformatie en Nadere Reformatie
De Rooms-Katholieke Kerk probeerde individuele geloofsuitingen zoals van de moderne devoten te kanaliseren. De kerk verzette zich tegen individuele mystieke beleving zonder tussenkomst van de priester. Maar ook de strijd van de reformatoren met de Rooms-Katholieke Kerk zorgde voor het grotendeels verloren gaan van mystiek in het geloof. Mystiek herinnerde teveel aan het Roomse geloof. Protestanten legden de nadruk op dogma’s en geboden en veel minder op ontvankelijkheid van de gelovige voor de werking van de Geest van God. Mystiek zou tot hoogmoed leiden, omdat gestreefd wordt naar een directer contact met God. Volgens protestanten heeft God zich alleen in de Bijbel en in Christus geopenbaard. Evenals de Rooms-Katholieke Kerk zag de Gereformeerde Kerk mystiek als bedreigend voor haar gezag.
Toch waren ook bij de hervormers Luther en Calvijn mystieke tendenzen aanwezig. Beiden onderschreven de mystieke vereniging van de gelovige met Christus, de unio mystica.
Bij veel individuele gelovigen is altijd een hang naar mystiek blijven bestaan. Dat geldt bijvoorbeeld voor Erasmus, die de vroomheid van het individu verwoordde. De gelovige volgt een weg van verinnerlijking en komt alleen voor God te staan. Ook Erasmus verlangde naar vereniging met God. In het innerlijk van de gelovige vindt contact met God plaats. Dan kan hij geestelijk gelijk worden aan God als een volmaakt christen.
In mijn boek over de predikant Herman Herbers schreef ik dat hij een mystieke weg ging, die door zijn opponenten binnen de Gereformeerde Kerk als bedreigend werd gezien. Herbers verlangde eveneens naar vereniging met Christus en naar verbondenheid met God. Hij legde een sterke nadruk op de werking van de Heilige Geest, waardoor wij innerlijk aangeraakt worden. Zijn geloofsleven werd beïnvloed door de Moderne Devotie, het bijbels humanisme van Erasmus en de cisterciënzer kloostermystiek.
Ook bij de theoloog en schrijver Dirck Volckertsz Coornhert (1522-1590) is een mystieke inslag te bespeuren. Voor hem was het allerhoogste goed van de mens diens vereniging met God. De ziel verlangt terug naar haar oorsprong, naar God als wezen van de ziel. Hij vond het moeilijk om zijn innerlijk ervaren geloof te verwoorden en gebruikte daarvoor mystieke termen. Navolging van Christus was een waarachtige weg om godgelijk te worden.
Zowel Herbers als Coornhert maakten gebruik van het woord ‘bevindelijk’, een woord dat later ook gebruikt werd voor vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Deze stroming, met haar wortels in het piëtisme, ontstond aan het eind van de zestiende eeuw als reactie op een steeds groter wordende scheiding tussen leer en leven. Persoonlijke geloofsbeleving stond voorop. Bevinding is een innerlijke ervaring van gelovigen in hun relatie met God.
Er was binnen deze bevindelijke kringen veel waardering voor Thomas van Kempens werk Navolging van Christus en ook voor de cisterciënzer Bernardus van Clairvaux. Hun mystieke geloofsbeleving komt vooral tot uiting in de wijze van omgang met Jezus: de gelovige geeft zich over aan Hem, verenigt zich met Hem en verbindt zich met de Heilige Geest.
De geest van de Nadere Reformatie is in de negentiende eeuw nog aanwezig in de beweging van de Afscheiding en in conventikels. In gereformeerde en oud gereformeerde gemeenten is die geest ook nu nog aanwezig. Mijn artikelen over Vrouw Vonk, een bevindelijke vrouw in de twintigste eeuw en beïnvloed door de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie, geven meer informatie over bevindelijkheid.

Invloed Moderne Devotie
Tot slot enkele voorbeelden van de invloed die de beweging van de Moderne Devotie uitoefende.
In het voorjaar van 2016 was in Den Bosch de tentoonstelling ‘Jheronimus Bosch. Visioenen van een genie’ te zien. Hier was onder vele andere het schilderij ‘De Kruisdraging van Christus’ te zien met op de achterkant een spelend jongetje dat het Christuskind voorstelt.
Samensteller Jos Kolderweij zei hierover in het tijdschrift De Verwondering:

“Hier ontbreken de karikaturale afbeeldingen van Joden met puntmutsen en boosaardige blik. Wij moeten aan zelfonderzoek doen. Lees de Bijbel en betrek het op jezelf; je bent zelf verantwoordelijk en je wordt erop afgerekend. Het is bijna onontkoombaar dat Bosch hierin beïnvloed is door de Moderne Devotie, een spirituele vernieuwingsbeweging in de veertiende eeuw met nadruk op eigen verantwoordelijkheid en levensheiliging. In Den Bosch had deze beweging ook grote invloed.”

Hieronymus Bosch, De Kruisdraging, ca. 1500, Kunsthistorisches Museum, Wenen.

Hieronymus Bosch, De Kruisdraging, ca. 1500, Kunsthistorisches Museum, Wenen.

Hieronymus Bosch, Christuskind (achterzijde van De Kruisdraging)

Hieronymus Bosch, Christuskind (achterzijde van De Kruisdraging)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Om die invloed aan te tonen was er een boek te zien van de moderne devoot Gerard Zerbolt van Zutphen (1367-1398): Een devoet ende suverlijck boexken ende is ghenoemt: den boem des levens des ghecruijsten Jesu. Het boek werd ca. 1514 gedrukt door de Bossche drukker Laurens Hayen. Ook een exemplaar van Navolging van Christus van Thomas van Kempen lag uitgestald.
Zerbolt kwam via de Latijnse school in Deventer in aanraking met Geert Grote en trad toe tot het broederhuis. Zijn meest doordachte werk is Geestelijke opklimmingen. De weg van de mens wordt hierin gezien als een innerlijke pelgrimstocht. Die mens voelt zich vrijer wanneer hij zich minder door aardse zaken laat binden en als een arme een geestelijke weg gaat.
Einddoel van geestelijke omvorming is het schouwen van God. Daarvoor is zuivering van het hart nodig. De mens wordt door schouwen en omvorming in zekere zin één geest met God.
Op de tentoonstelling was ook een exemplaar te zien van Dyalogus creaturarum of Twispraec der creaturen, een verzameling moraliserende dialogen tussen verschillende wezens. Het boek lag open bij de fabel over de leeuw en de adelaar. Hierbij was een tekening van Jeroen Bosch te zien met vogels en zoogdieren die zich opmaken voor een gevecht. Vertegenwoordigers van de Moderne Devotie hebben misschien invloed uitgeoefend op de Nederlandse vertaling van het werk.

Gebruikte literatuur
Baers, J. e.a. eds., Encyclopedie van de mystiek. Fundamenten, tradities, perspectieven (Kampen 2003) met name de volgende hoofdstukken:
Gerard Bartelink, ‘Mystiek in de Hellenistische periode en in de keizertijd’, p. 370-1, 378;
Peter Nissen, ‘Mystiek van de kartuizers’, p. 597, 601;
Martijn Schrama, ‘Mystiek in de Augustijnerorde’, p. 606-7;
Marieke van Baest, ‘Mystieke vrouwenbewegingen in de 13e eeuw’, p. 692, 694-5, 697;
Paul Verdeyen, ‘Ruusbroec en zijn leerlingen (14e en 15e eeuw)’, p. 703-7;
Rudolf van Dijk, Geert Grote en de Moderne Devotie. De vergemeenschappelijking van de mystiek’, p. 711-716, 719-721;
Personen en begrippen in lemmata, G. Mathijsen, ‘Gregorius de Grote’, p. 970-1;
O. Steggink, ‘Pseudo-Dionysius de Areopagiet’, p. 1055-6.

Burggraaff, Hennie, ‘De fascinerende wereld van Jheronimus Bosch’ in: De Verwondering, nr. 1, maart 2016, p. 60-63.

Dijk, Rudolf van, Twaalf kapittels over ontstaan, bloei en doorwerking van de Moderne Devotie (Hilversum 2012) p. 137, 211, 247-9, 255, 266-7, 270, 272, 277-8, 289, 291, 299, 303-4, 363, 365-7, 399.

Oostrom, Frits van, Stemmen op Schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300 (Amsterdam 2013) p. 379-461.

Oostrom, Frits van, Wereld in Woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400 (Amsterdam 2013) p. 241-281, 485-512.

Plaizier, Kees, Herman Herbers. Gouds predikant van 1582-1607. Een mystieke weg (Gouda 2011), 240-1, 287-291, 346.

Plaizier, Kees, ‘Geroepen om te getuigen. Dirck Volckertsz Coornhert en Herman Herbers’ in: Abels, Paul H.A.M., Jan Jacobs en Mirjam van Veen (red.) Terug naar Gouda. Religieus leven in de maalstroom van de tijd (Zoetermeer 2014) 149-170, aldaar 154.

Russell, Bertrand, Geschiedenis van de westerse filosofie. Vertaling uit het Engels, zeventiende druk (Katwijk 1995), p. 43, 45 (orfisme), 358 (Origenes).

Kees Plaizier
juni 2016