Het driespan

Inleiding

Vrouw Vonk

Vrouw Vonk

De huisbijeenkomsten of conventikels die Vrouw Vonk organiseerde werden regelmatig bezocht door drie jonge mannen die zij het driespan noemde. Dit driespan werd gevormd door Dirk Bik (1904-1980) en Dirk Plaizier (1910-1974), woonachtig in Terbregge (gemeente Hillegersberg) en Gerard Hogendoorn uit Capelle aan den IJssel. Ze waren allen werkzaam in de zuivelbranche als handelaar of verkoper aan particuliere klanten in Rotterdam, waar Vrouw Vonk woonde. Dirk Plaizier werkte voor Willem Huijskes, die al eerder contacten had met Vrouw Vonk en wiens nagelaten correspondentie met haar eveneens op de website is geplaatst. Dirk Bik had een deel van de klantenkring van Willem Huijskes overgenomen. Gerard Hogendoorn werkte voor de kaashandelaar Sterkenburg. Meer informatie over hem heb ik niet. Zakelijke contacten hebben dus aan het begin gestaan van de latere bevindelijke ontmoetingen.

Hieronder volgen brieven aan Dirk Bik, aan Dirk Plaizier, aan het driespan en een preek die aan Dirk Bik is gericht. Brieven aan Gerard Hogendoorn ontbreken. Alleen de eerste brief heb ik zowel letterlijk weergegeven als in een door mij bewerkte versie. De overige brieven heb ik alleen in bewerkte versie weergegeven. Na de brieven aan het driespan volgen nog twee brieven: de reactie van de Hervormde Gemeente in Terbregge op het opzeggen van het lidmaatschap door Dirk (waarschijnlijk Dirk Bik) en een brief van Dirk Bik aan dominee Baaij van de Vrije Gereformeerde Gemeente in Tholen, die ook in Rotterdam bekendheid genoot.

Gerard Hogendoorn

Gerard Hogendoorn

In de brief van de Hervormde Gemeente wordt Vrouw Vonk een kwakzalfster genoemd, een valse profetes, de satan in eigen persoon, een dweepster die God verwerpt in haar grove blindheid met haar eigenzinnig godsdienstje. Een overtrokken reactie van een kerk die blijkbaar geen raad met haar wist.
De brief aan dominee Baaij is in 1932 geschreven, ruim twee jaar na de brieven aan het driespan. Waarschijnlijk zocht Dirk Bik steun bij dominee Baaij voor zijn profetische gedachten, hoewel hij ook voorgeeft alles beter te zien dan de dominee. Het is mij niet bekend of dominee Baaij de brief heeft beantwoord. De inhoud is nogal cryptisch voor een niet ingewijde. Dirk lijkt over profetische gaven te beschikken. Voor hem is er alleen een geestelijk leven waarin hij te zien krijgt hoe de Bijbel uitgelegd moet worden. De tijd waarin hij leeft is niet bedoeld om het evangelie te verkondigen maar om te profeteren. De grondslag van de kerk deugt niet; er is geen waar geloofsleven. Ceremoniën zijn een gruwel voor God.¹ Hij legt een verband tussen het wereldgebeuren en de bijbelse profetieën. Zo wordt de Eerste Wereldoorlog beschouwd als een vervulling van Openbaring 16:10.²
Niemand kan in het geloof uitkomen maar Dirk heeft wel een sterk verlangen om eens uit te komen.
Met deze brief laat Dirk zien dat zijn manier van geloven afwijkt van die van Vrouw Vonk. Dirk neemt een afwachtende, zwijgende houding aan omdat de tijd er niet naar is om voor het geloof uit te komen.
Vrouw Vonk richt zich juist sterk op de zondige mens, die zich dient te bekeren voordat het te laat is maar daarbij wel afhankelijk is van Gods vrije genade.
De brief toont aan dat Dirk al afstand heeft genomen van Vrouw Vonk, die overigens hoge verwachtingen van hem had. In januari 1928 schrijft ze in een brief aan Willem Huijskes dat de Here een werk in Dirk begonnen kan zijn. In haar preek van 23 september 1929 schrijft ze: “Daarom, mijn kind, ben ik de Here zo dankbaar, dat Hij je heeft gegeven om te zwijgen want er is een tijd van spreken en een tijd van zwijgen. Waar je je nu in bevindt, is een tijd van zwijgen. (…) Zwijg maar en zonder je zoveel mogelijk af, wat niet altijd mogelijk is. Wat wel mogelijk is voor mijn Dirk is dat hij zijn ziel tot God opheft en zucht en smeekt of de Here er beslag op wil leggen. (…) Wat is het toch een grote genade, niet waar kind, dat wij beiden van de Here die grote genade ontvangen hebben en vrije toegang tot de Troon der genade door de verdienste van Christus, die ons genadig is.”
Ik heb Dirk Bik decennia later leren kennen als een inderdaad wat zwijgzame, afwachtende man, die het wereldgebeuren volgde maar er niet in opging. Misschien raakte hij geleidelijk aan teleurgesteld omdat de veranderingen op geestelijk gebied waar hij zo naar verlangde uitbleven.

Brief van Vrouw Vonk d.d. 8 mei 1929³
Boven aan de brief wordt een bijbeltekst vermeld: Nehemia 4:17. In de Statenvertaling (Jongbloed-editie) luidt deze tekst als volgt:

“Die aan den muur bouwden, en die den last droegen, en die oplaadden, waren een ieder met zijne ene hand doende aan het werk, en de andere hield het geweer.”

Letterlijk overgenomen tekst:

“8 Mei 1929

Terherrinring van u 25 jarig geboorten dag dacht mij
niet beter als dat wij met ons drie en U het boek der
boeken te geven en mij dunk dezen tekts ook niet on
paslijk is op u toe komst niet waar mijn jongen door
Gods genade mag ik je zoo noemen als kind in de genade
geteelt en daarom kind van nog geen jaar als gij op
gewasschen zijt door Gods genaden in de genade en de
Heere acht de tijd gekomen dat Gij door Hem bekwaam
daar voor gemaakt zijt om de muren van Jerusalem
mede te helpen op bouwen denk er dan om dat het zwaart
des Geestes niet gemist kan worden om de vijand er buiten
[te] houden want die spreken spottende zullen zij de steenen
uit het stof doen levendig maken Ja in de kracht Gods

Begin van de brief van Vrouw Vonk aan Dirk Bik ter gelegenheid van zijn 25e verjaardag

Begin van de brief van Vrouw Vonk aan Dirk Bik ter gelegenheid van zijn 25e verjaardag

bouwende m[et] het zwaart om de lendenen gegort en de
Bazuin blaasende en zoo zal de Heere de smaat en spot
op hun eigen kop doen weder keren om de dat Zij niet Zijn
knechten komen bespotten en verachten maar de levende
God zelfs en de derde des volks was om te werken en gij
Zijt met Zijn drie en (begrepen) en de muur werd geboudt
en als de vijanden Gods merkende de (scheuren) in de muur
gestopt worden dat verbittert hun zeer en kwamen allen over
een om dat werk te verwoesten maar zij hadden de zwaarden
aan hun lendenen omgord en gebruikten dat [als] het zwaard des
Geestes het zwaart des Gebeds en als men dan vers 14⁴ leest hoe
lievlijk klinkt het (Vreest niet) strijd voor u broederen enz
en God doet hun zaad te niet en het volk staat achter de bouwers
en de muur word voltooit en die met de bazuin blaasde was
bij mij zegt Gods woord het werk is groot en wijt en ver van elkaar
over de ganschen aarde versprijt en de eenen ver van de anderen
dus waar de Bazuin geblazen word moet het volk zich
verzamelen en de Heere zal zelfs voor gaan in de strijd Hij
zal zelfs strijden dus mijn jongen denk er om wil de Heere
strijden moet gij het zwaart om de lendenen gegort hebben
en denk er om de waarheid voor de vreden de Heere is niet
gekomen om vrede te brengen maar het zwaard dat nacht
en dag om je lendenen moet blijven hoor jongen anders
O zoek en door zoek dit dierbaar Woord nacht en dag toen
ik zijn Woord gevonden heb heb ik het opgegeten doe dan
ook mijn kind nu ik gevoel mij zoo zeeker je Moeder
in de genade door Gods vrijen genaden W H M Vonk”

Onder de brief staat in diens eigen handschrift de naam D. Plaizier, waarschijnlijk omdat het om een gezamenlijk cadeau aan Dirk Bik ging. De naam van Gerard Hoogendoorn ontbreekt.

Dirk Bik (1904-1980)

Dirk Bik (1904-1980)

Bewerkte versie

Nehemia 4:17

8 mei 1929

Ter herinnering aan je 25e verjaardag kon ik mij niets beters voorstellen dan je met ons drieën het boek der boeken te geven. Mij dunkt dat deze tekst niet onpasselijk is met betrekking tot je toekomst, niet waar mijn jongen.
Door Gods genade mag ik je een kind in de genade geplant noemen en daarom kind van nog geen jaar als je gegroeid bent door Gods genade in de genade.
De Here acht de tijd gekomen dat je door Hem bekwaam bent gemaakt om de muren van Jeruzalem mede te helpen opbouwen. Denk er dan aan dat het zwaard van de Geest niet gemist kan worden om de vijand er buiten te houden, want zij spreken spottend dat zij de stenen uit het stof levend maken.
Ja, bouwend op de kracht van God met het zwaard om de lendenen gegord en de bazuin blazend, zo zal de Here de smaad en spot op hun eigen hoofd doen terugkeren, omdat zij niet Zijn knechten komen bespotten en verachten maar de levende God zelf.
Een derde van het volk was er om te werken en jullie zijn met zijn drieën (begrepen) en de muur werd gebouwd.
Toen de vijanden van God merkten dat de scheuren in de muur dichtgestopt werden, werden zij erg verbitterd en zij kwamen overeen het werk te verwoesten. Maar de werkers hadden de zwaarden aan hun lendenen omgord en gebruikten dat als het zwaard van de Geest, het zwaard van het gebed.
Als men dan vers 14 leest, hoe lieflijk klinkt dan het “Vreest niet, strijdt voor uw broederen” en God doet hun zaad teniet en het volk staat achter de bouwers. De muur wordt voltooid en “hij, die met de bazuin blies, was bij mij”, zegt Gods Woord.
Het werk is groot en over de gehele aarde verspreid, de één ver van de ander. Dus waar de bazuin geblazen wordt, moet het volk zich verzamelen en de Here zal zelf voorgaan in de strijd. Hij zal zelf strijden.
Dus, mijn jongen, als de Here wil strijden dan moet je het zwaard om de lendenen gegord hebben. Denk eraan: de waarheid gaat voor de vrede. De Here is niet gekomen om vrede te brengen maar het zwaard dat dag en nacht om je lendenen moet blijven, jongen.
O, zoek en doorzoek dit dierbaar Woord nacht en dag. Toen ik zijn Woord gevonden had, heb ik het opgegeten.⁵ Doe dan ook zo, mijn kind, nu ik mij zo zeker je moeder voel in de genade door Gods vrije genade.

W.H.M. Vonk

Brief aan het driespan

Rotterdam, 29 mei 1929

Wel driespan,

Ik zat zo te denken: wat is de zomerdag toch heerlijk, vooral als men met zijn drietjes bij vrouw Vonk vandaan komt en er is dan gesproken over hoe de Here Zijn verbond opricht met Zijn volk.
Ik wil best geloven dat men dan, als men de polder door moet, in het frisse malse gras aan het water gaat zitten om het besprokene nog eens te herkauwen, zoals er dieren zijn die langer herkauwen dan zij eten. En men heeft dan de sterren boven zich. Men gedenkt dan hoe al die godzaligen blinken aan Gods troon en men bespreekt dat met zijn drietjes. Zeer opwekkend. Men ziet dan de maan en men gedenkt de vrouw in Openbaring die de maan onder zich heeft.⁶ Gods volk heeft dat alles en men bespreekt dat dan eens.
Wat een heerlijkheid, althans als men aan de waterkant zit en alles is rustig om ons heen en men bespreekt, het water voor zich ziende, hoe al Gods volk het water der afwassing ontvangen heeft en daarna rust en vrede bij God ontvangen heeft. Dat doet de ziel zo weldadig aan, niet waar D.?
Men bedenkt dan zo in het gras zittend, zijn ziel de vrije loop latende, dat er veel gras was op de plek waar de Here was. En Hij sprak: “Laat ze gaan zitten” en Christus breekt dan het brood en laat het zijn discipelen uitdelen aan het volk en hield zo veel korven over. Men bespreekt dan dat de Here ook Zijn lichaam verbroken heeft en uitgedeeld aan zijn volk en er nog overschoot voor de andere schapen, die nog toegebracht moesten worden, die van deze stal niet zijn.
Heerlijk iets, zo in de nacht, zo met zijn drietjes en dan zo jong. Wat de Here duizenden van jullie leeftijd niet vergunt maar ze laat gaan in hun zonden, lachende en dartelende, zoals jullie dat wel eens meer vergund zou mogen worden, zo’n heerlijk uurtje in de vrije natuur,

Exemplaar voor D.P. (Dirk Plaizier), eerste pagina

Exemplaar voor D.P. (Dirk Plaizier), eerste pagina

ver van al het dwaze gelach van de wereld. Denk dan eens aan menige ziel die dat niet vergund wordt. Laat er dan eens een smeken tot God opgezonden worden of de Here er nog meer – jong en oud – uit de wereld halen wil, ver van het gelach en gewoel der wereld om ook eens te mogen peinzen en spreken over het brood dat de Here in Zijn eeuwige liefde en vrije genade door Vrouw Vonk heeft laten uitdelen en er nog volle korven overschoten. Is het niet waar D.?
Maar mochten jullie eens drie jongens aantreffen die met een lachduivel bezet zijn, waarschuw ze dan eens en wek ze op om met jullie te herkauwen wat jullie gehoord hebben. Dat sticht en doet groot nut. Maar willen ze niet naar jullie horen, loop dan bij die lachende jongens vandaan want de Here zegt: “Scheidt u af, mengt u niet met dat volk.”⁷
Nu kindertjes, nu heb ik in de nacht – niet in de vrije natuur – mijn gedachten eens op papier gezet. Als de Here jullie vergunt en ons laat leven, hoop ik in mijn gedachten dat ik zondagmorgen met jullie op zolder zal zijn want daar zit ik liever dan het wereldse gelach van andere jongens aan te horen.
Nu wil ik enige uurtjes rusten als de Here het mij vergunt. Ik hoop dat wij zondag weer bij elkaar mogen komen, ver van het gelach van de wereld, en dat de Here zich niet onbetuigd zal laten. Een ieder geeft de één een bestraffing en de ander een vermaning, naargelang de Here denkt dat wij nodig hebben.
Het is heerlijk als vreemdeling door de wereld te mogen gaan. Vinden jullie dat ook niet? Ver van het gelach en het gewoel der wereld. Begrepen?

Vrouw Vonk

Tot zover het exemplaar voor Dirk Bik en Gerard Hoogendoorn. Aan het exemplaar voor Dirk Plaizier is nog een passage toegevoegd:

Want, niet waar D., je bent toch ook een vijand van dat nietszeggende gelach? Want de tijd uitkopende⁸ voor de eeuwigheid, haast u om uw levenswil, de doodslager achter je en de vrijstad nog niet bereikt.⁹
Daar valt niet om te lachen, vind je ook niet, D.? Daarom zegt de Here: “Haast u om uw levenswil, bereidt uw huis want gij moet (!) sterven.” Tot zover.

Fragment2 brief vrouw Vonk 290529-1

Exemplaar voor D.P. (Dirk Plaizier), tweede pagina

De schipbreukeling en de bedelares
In een schrift van Dirk Plaizier zijn twee brieven opgenomen (door hem overgeschreven) over respectievelijk de schipbreukeling en de bedelares. Aan de eerste brief over de schipbreukeling gaat het volgende vooraf (oorspronkelijk op de envelop geschreven):

Deze brief dinsdagavond geschreven.
De schipbreukeling vraagt beleefd doch dringend even binnengelaten te worden om uit te rusten. Dan zal ik verhalen waar ik de laatste keer schipbreuk geleden heb, verleden zondag. Dan zal ik jullie vertellen, als jullie luisteren willen, hoe ik als Blind Geboren Bedelares met mijn staf en zak door het leven ga.
Wat heeft Gerard gedacht te horen? Dirk Bik, je mag dit niet openen voordat alle blindgeborenen bij elkaar zijn. Je wilt de wil van die oude bedelares, die toch de oudste is, wel eerbiedigen?
Het bedelen is makkelijk, je hoeft er niet voor te werken. Ik ben te oud geworden om te werken. Ik hou liever mijn zak op, doe de zak open (mijn hart) en Vaders Liefde werpt er wat van zijn Vaderhart in. Mijn zak (mijn hart) zegt Abba Vader.

Vrouw Vonk

Zing om 9 uur Psalm 27 vers 7¹⁰, dan zing ik mee. De Here is enkel liefde. Vinden jullie dat ook niet?

Rotterdam, 11-6-1929

De schipbreukeling

Ik heb een vriendelijk verzoek: mag deze schipbreukeling een ogenblikje bij jullie vertoeven? Omdat ik graag vertel wat ik zoal op zee meegemaakt heb en waar ik schipbreuk aan geleden heb, wil ik jullie over mijn laatste schipbreuk vertellen. Maar vinden jullie mij niet brutaal om zomaar in jullie midden te komen?
Ik zal jullie eerst vertellen hoe het komt dat ik zo brutaal ben geworden. Ik ben door mijn vele schipbreuk lijden aan de bedelstaf gekomen. Ik wandel door het land als een bedelares met mijn staf in mijn hand, die ik niet missen kan, want ik kan alleen niet meer gaan met mijn zak bij me om al wat ik bedel erin te doen.
Het ontbreekt mij aan niets want beroepsbedelaars komen nergens waar ze weten dat ze niets krijgen.
Ik zal eerst iets vertellen van mijn laatste schipbreuk. Dan – als het jullie niet verveelt – wat van mijn vak als bedelaar opdat jullie, wanneer jullie, die toch ook de zee bevaren, aan alles schipbreuk mochten lijden, dit vak kunnen oppakken, wat ik jullie – jarenlang bedelares zijnde – kan aanbevelen.
Mijn laatst geleden schipbreuk was zondagmorgen. Toen moest ik uit mijn scheepje en schipbreuk lijden aan mijn verstand. Ik wist niet meer dat de Here het scheepje van zo’n onwaardige en onbekwame wilde gebruiken. Ik bad de Here om van land af te steken, omdat de Here in mijn scheepje de scharen toe wilde spreken die gekomen waren om het Woord van God te horen.
Wie nu doorboorde oren¹¹ heeft gekregen, heeft zijn lieflijke uitnodiging gehoord. Ja, ik mocht ook een kruimeltje ervan ontvangen. Dat de Here jullie als toehoorders zo krachtig uitnodigde om de tijd der genade niet uit te stellen. Want heden, als u Zijn stem hoort, verhardt u niet maar laat u leiden.¹²
Mijn ziel stierf er onder weg, over zo’n krachtige maar lieflijke uitnodiging, schipbreuk lijdend aan mijn verstand. Hoe de Here vanuit mijn scheepje aan de schare het Woord van God wilde verkondigen. En schipbreuk lijdend aan mijn verstand, hoe het mogelijk is dat er één, ja één na zo’n krachtige uitnodiging die liefdevolle Christus niet aanneemt.
O, daar sterft mijn ziel bij weg. Hij, die Liefdeborg, die zijn laatste druppel bloed heeft laten aftappen vanwege onze zonden en nu dat gezegende bloed gebruikt om onze zonden te bedekken. Niemand die de grote genade ontvangen heeft – het bedekken van de ongerechtigheid met Zijn mantel der gerechtigheid – houdt daar zijn verstand bij en lijdt er geen schipbreuk aan.
Als men denkt dat er één is die na die uitnodiging Hem heen laat gaan, dan zeg ik: “Here, is het mogelijk, daar u meer waard bent dan mijn leven – dat heeft voor mij geen waarde, daar walg ik van – dagelijks te mogen sterven aan alles, ja aan alles, opdat Christus in mijn scheepje mocht komen om niet alleen de schare toe te spreken maar ook te zeggen: ‘Werp uw net in de diepte’. Op Uw bevel, Here, zal ik het net uitwerpen.”
En ziende het werk van de Here, moet ik uitroepen: “Here, ga uit van mij want ik ben een zondig mens.”
O, al spartelen de vissen nog zo, ze zijn in het net. Want als een vis het net aan ziet komen, tracht hij het te ontkomen om weer in het water te komen. Dat is zijn element. Zondigen is zijn lust en leven, zwemmen in de zonde, hoe dieper hoe beter. Maar als de Here zijn bevel geeft: “Werp uw net in de diepte”, dan wordt er gevangen en zij die in het andere scheepje zijn, worden geroepen en ze weigeren niet.
Nietwaar, driespan? Nee, o nee, vissen op het droge te brengen op Gods bevel, is jullie lust en leven.
Daar verkwikt mijn ziel zich aan. Dat zijn de kruimeltjes die de Here mij schenkt, dat jullie vrijwilligers zijn in de dienst van de Koning der Koningen en jullie lust en leven het is de Koning der Koningen zijn lof te vermelden.

Vrouw Vonk

Verliezen jullie je verstand daar ook niet bij.

Rotterdam, 11 juni 1929

De bedelares blind geboren

Wat had Gerard gedacht te horen?
Ik zou zo graag willen, nu jullie een schipbreukeling, die bij haar laatste schipbreuk haar verstand verloren heeft, een ogenblikje in jullie midden geduld hebt, nu deze arme bedelares die niets over heeft als haar staf en haar zak en zo het land door reist tot zij thuis is, dat zij even bij jullie uit kan rusten.
Maar wie laat nu een arme bedelares, die niets dan lompen aan heeft, binnen?
Als ik rondkijk en ik zie het driespan daar, dan zou ik aan de lompen die zij aan hebben toch ook zeggen dat zij bedelaars zijn.
Ik geloof, nogal vrij brutaal, dat zij hun voeten tussen de deur zetten en tegen de Koning zeggen: “Ik laat U niet los voordat U mij zegent.” Dan verstaan jullie het bedelen. Kijk ik verder, dan zit daar een Moeder bedelares, die ook verstand van bedelen heeft gekregen.
Nu, ik zie dat ik bij de bedelaars aangeland ben. Dan zou ik nog wel even willen blijven, als jullie het goed vinden, want als bedelares voel ik mij thuis bij bedelaars.
Mag ik als de oudste bedelaar eens vertellen hoe ik door het langdurige bedelen geleerd heb te bedelen.
Als ik op reis ga kan ik van ouderdom niet buiten mijn staf. Dan zeg ik tegen mijn Koning: “Uw stok en uw staf behoeden mij.” Leunend op mijn staf, die ik van mijn Koning gekregen heb, reis ik verder. Dat is Zijn dierbaar woord, waar ik voortdurend op leun, want ik word al een dagje ouder en de weg is steil en smal.
Ik kan niet goed meer zien. Het zicht heb ik ook al verloren met schipbreuk lijden. Ik word hardhorend, kan slecht lopen. Ik word geheel hulpbehoevend, ik weet de weg niet.
Dan zegt mijn wegwijzer: “Ik ben de weg”. Ik sterf dagelijks. Dan zegt mijn Koning, bij wie ik bedel: “Ik ben het Leven.”
Zullen jullie nergens anders gaan bedelen dan bij de Koning? Want je krijgt overal niets dan vals geld. Daar staat nog wel eens het beeld van de Koning op, maar mis hoor, het is namaak.
Weet je waar je ook goed geld kan krijgen? Bij dominee Boone.¹³ Dat is een onderdaan van de Koning. Hij heeft geen vals geld. Hebben jullie dinsdag wat van hem gekregen, uit naam van de Koning, laat het mij dan – als de Koning het goed vindt – eens zien donderdag, veel of weinig (acht het kleine niet gering) als er vergadering van de bedelaars is bij deze oude bedelares.
Zullen jullie nooit uit bedelen gaan zonder staf, de bedelstaf? Je kan er zo goed op leunen en hij is sterk en oud. Hij is van Eeuwigheid tot Eeuwigheid en sterk. Daar kunnen alle bedelaars op leunen want ik heb al zolang de berg beklommen. En iedere keer denk ik: ik zal van de week of anders vandaag wel thuiskomen want ik krijg Vaders huis al in het zicht en ruik de lieflijke geur van de roos van Saron¹⁴, die daar groeit op de dorre aarde.
Mijn Koning zegt: “Duizend jaren is bij mij een dag.” Dan heb ik al 56, bijna 57 duizend jaren (sic) achter de rug. Dan kan ik toch niet ver af en ook niet op de verkeerde weg zijn want mijn Koning zegt: “Ik ben de weg waar de dwaaste niet dwalen kan.”¹⁵ Daar ik schipbreuk geleden heb aan mijn verstand ben ik de dwaaste, dat kan niet anders.
Maar zij die met mij die berg beklimmen, zeggen: “Meid, het is zo bedrieglijk.” Als je denkt: nu ben ik haast bij Vader thuis – die mij opwacht met deze woorden: “Komt gij gezegende mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat voor u weggelegd is van [voor] de grondlegging der wereld”¹⁶ – dan moet je soms nog jaren lopen. Dan maar moedig voort want er is zoveel kracht in Vaders staf, die zegt: “Mijn kracht wordt in uw zwakheid volbracht.”¹⁷
Dan kijk ik in mijn eigen bedelzak (“Want Maria bewaarde al deze dingen in haar hart.”¹⁸) wat ik op reis zoal van mijn Vader gekregen heb. Daar verkwik ik mijn ziel dan mee.
Bekijk dat dan eens (ja, het is het beste goud) en dan maar stap voor stap met mijn staf en met mijn zak om alles wat ik van Vader krijg in te doen. Dan kijk ik naar boven en zeg: “Het kan toch niet ver meer weg zijn.” Dat geloof ik niet want ik word zo moe van de reis. Ik verlang zo naar het einde. Die weg is zo stoffig. Dan is de weg weer slikkerig, dan zit ik weer vol slik, dan gooien ze weer met stenen, dan zit je weer vol builen. Daar komt dan dat slik en stof in. Dat gaat zweren. Dan zit je vol met etterbuilen die vervuilen, enz.
Dan scheuren ze je de kleren van het lijf, dan doorsteken ze je weer met hun lasteringen.
Ik zie eruit zoals er, geloof ik, nooit een bedelares uitgezien heeft.
Ik zit veel in het klaaghuis, liever dan in het huis der maaltijden. Ik klaag bij mijn Vader en zeg: “Och Vader, ik ben de grootste der zondaren.” Dat is waar hoor, kindertjes. Jullie hebben deze oude bedelares nooit goed bekeken. Zij is geheel vervuild en walgelijk om aan te zien. Ik kan mij niet zelf wassen want mijn handen zijn ook vuil. Hoe meer ik mij zou willen wassen hoe vuiler ik word. Dus daar heb ik ook schipbreuk aan geleden. Daar gaat nu de blindgeborene al bedelend heen.
Bedelaars, nu gaat die oude bedelares verder om haar vak weer op te nemen en bij Vader te bedelen. Wat van dat fijne goud om het mijn en zijn kindertjes te mogen uitdelen donderdagavond. Zij doet dat zo graag.
Ja, maar nooit bedelen bij rijke mensen want daar is een gedrukt briefje aan de deur bevestigd: hier wordt niet gegeven. Zo arm kan dat arme volk niet zijn of ze delen altijd wat van hun armoede. Is het niet waar kindertjes?
Wat zeggen jullie? Ja, het is niet waar hoor, want je hebt niets aan mijn armoede. Maar jullie krijgen een voorschot van mijn erfenis die ik van Vader krijg om aan zijn kleine kindertjes uit te delen want ik hou het niet voor mijzelf. Jullie kunnen mij nooit bij Vader aanklagen, is het wel?
Nu, kindertjes, goedenavond hoor. Bedel maar goed bij Vader. Jullie krijgen vast wat.
Daar gaat dan de blind geboren bedelares. Jullie worden bedankt hoor.

Vrouw Vonk

In het schrift van Dirk Plaizier is ook het volgende opgenomen, in het handschrift van Vrouw Vonk:

Een woordje aan de gekrookte rietjes en de rokende vlaswiekjes¹⁹

Rotterdam, zondag 7 juli 1929

Toen ik vanmorgen in mijn bed lag te peinzen, leidde de Here mij in en liet mijzelf eens zien als zo’n gekrookt rietje. Hij leidde mij in de weg die de Here met mij genomen had en nog met mij neemt. Hij leidde mij in Zijn weg. O, kon ik dat nu eens de gekrookte rietjes laten beleven maar dat kan niet. Wat wel kan – als de Here het mij vergunt – is het hun vertellen en – als de Here meegaat op die weg – hun een proefje en smaakje ervan te geven. Dat zou dit gekrookte rietje heerlijk vinden en het is haar innigste wens. Welnu, de Here opende de weg die Hij met mijn ziel en lichaam aangehouden had en nog aanhoudt.

Brief aan het driespan

Rotterdam, 14 juli 1929

Wel kindertjes,

Ik wil jullie de bevinding van mijn ziel eens bekendmaken. Waarom? Wel, mijn kindertjes mochten er op hun reis door deze huilende woestijn – waar niets is als wilde gedierten – nut, voordeel, troost en versterking in vinden.
Welnu dan, vanmorgen – het is de dag des Heren – toen ik wakker werd, heerlijk uitgerust en verkwikt naar het lichaam, liet de Here mijn ziel eens zien hoe Hij in Zijn liefde mij gelaten had in de tijd der genade en een engelenwacht om mijn leger gezet had en dat mij geen onheil kon treffen. Nadat Hij mij daarin had geleid en enige tijd in gelaten had en mij Zijn liefde had laten proeven en smaken, kwam ik terug bij mijzelf en bij mijn dromen van deze nacht.
O, wat een tegenstelling, wat een afgrijselijke dromen, vraag ze mij niet. O nee, nooit komen ze mij over de lippen, want alles is wel hoorbaar maar niet oorbaar. O nee, maar ziende, terwijl mijn Koning over lichaam en ziel waakte in Zijn eeuwige liefde, was dit walgelijke hart bezig zich in zijn vuil om en om te werpen.
Daarom zegt de Here: “Die vuil is, dat hij nog vuiler zal worden.”²⁰ En toen ik de Heilige liefde van God en mijn vuiligheid als een ellendeling mocht aanschouwen, toen begon ik de naam van de Heer aan te roepen en de Here kwam mij in mijn smart tegemoet. De genadegiften van God zijn onberouwelijk.²¹ Er is genade op Zijn lippen uitgestort en Hij liet mij dat beleven.
O, toen riep mijn ziel uit: Gij eeuwige. Deuren, rijst omhoog opdat uw Koning binnen mag rijden, Hij die op de vlakke velden rijdt. Zijn naam is Heer der Heren en daar in de diepte, waar de mirte groeide, reed de Here op dat rode paard tussen de mirte en dat op sabbat. O Here, wonderdoende God, Gij eeuwige liefde, is het dan niet de volle waarheid dat de Here op de sabbat de Ziel geneest, die een dorre huid heeft, die geheel melaats is, enz. Alle ziekten geneest de Here op de sabbat.
Dus als mijn kindertjes ziekten hebben, denk er dan aan dat het vandaag sabbat is. Dan geneest de Here. De Opperste Medicijnmeester kent ieders kwaal, zoals een dorre hand. De Here gebiedt: “Strek uw hand uit, melaatse. Vertoon je aan de Priester.”
Och, kindertjes, wat zal ik nog meer van Hem zeggen? Ik heb toch zo’n rijke God. Nog nooit heeft Hij een zondaar met lege handen weggezonden. Hoor je het wel goed: nog nooit met lege handen weggezonden. En als ik Hem dan bekijk in Zijn gangen en ik bekijk mijzelf, dan sterf ik onderweg en laat mijn tranen de vrije loop in mijn eenzaamheid en zeg: “Och, Here, wie ben ik en wat moet ik zijn. Och, Here, ga uit van mij want wij zijn zondige mensen.”
Maar de Here zegt: “Ik doe het niet om uw wil maar om de Mijne. Ik heb een vermaak in de mensenkinderen.”
En waar mijn ziel eerst wegstierf, begint mijn ziel weer in Hem te herleven en grijpt moed en zegt: “Och, Here, zegent U dan het brood en breekt U het dan en geef het mij om uit te delen en om een ieder een deel te mogen geven van velen, want genade is op uw lippen uitgestort en uw genadegiften zijn onberouwelijk.”
Bij U is de volheid en bij ons is de leegte en o, wij zijn zonder U zo leeg, want zonder U kunnen wij niet leven, want Vader, de dood is in de pot en wij kunnen in de dood geen adem halen omdat wij door en van Uw vrije genade leven ontvangen.
O, leven van Uw leven, schenk ons deze sabbat een kruimeltje leven als een vrije genadegift uit Uw vaderlijke hand. Och, mocht de Here vandaag op de sabbat nog eens met zijn discipeltjes door het gezaaide gaan en mochten zij nog eens met hun geestelijke handen de aren wrijven en het koren eten terwijl de Here bij hen is. Want Hij is ook een Here van de sabbat.
Werp het omhulsel waar de aar in zit maar weg. Wat ik bedoel? Wel, zie maar niet naar vrouw Vonk hoor. Eet maar als de Here het geeft, want eet en drink het goede in de dagen van voorspoed vóór de kwade dagen komen wanneer men zegt: “Wie zal ons het goede doen zien.” Zullen de bruiloftskinderen treuren en vasten terwijl de bruidegom bij hen is? Zie, de dagen komen dat de bruidegom weggenomen is. Dan zullen zij vasten en treuren.²²
Zo woont vrouw Vonk in de Kreupelstraat, aan beide voeten kreupel. En als dan David op zijn troon zit en zegt: “Is er nog één van Sauls huis overgebleven opdat ik weldadigheid aan hem doe, dan is het alleen Mefiboseth die aan beide voeten kreupel is.”²³
En in de Kreupelstraat wonen zij die geroepen worden door de Koning en als zij dan geroepen worden, zijn ze in zichzelf dode honden, die niet anders verwachten dan dat zij sterven moeten als zij door David geroepen worden. Zij komen met de strop om de hals, die zij zichzelf omgedaan hebben en verwachten niet anders dan dat David zijn recht aan hen voltrekken zal want zij zijn van het huis van Saul. Wat een meevaller om het leven te ontvangen, denkende de dood tegemoet te gaan. En dat niet alleen: zij moeten binnen Jeruzalem wonen en dagelijks aan de koningstafel eten en al wat van Saul was is voor hen.
Wie kan die diepten der wijsheid doorgronden? Zij zijn mij te hoog. Ik kan er niet bij. O, diepte van de rijkdom der wijsheid en van de kennis van God. Wie zal ze verstaan? Wie is nu een Mefiboseth die – zegt de Here – de zekere weldadigheden van David ontvangt? Zij mogen overnachten in de schaduwen van de Almachtige. Aan hen is het gegeven te groeien in de voorhoven van de Heer.
Lijden we niet aan alles in onszelf schipbreuk? Daarom is het zo heerlijk dat het leven in Christus ligt. Ja, alles wat tot de zaligheid van de mens nodig is, ligt in Christus en niet in dat lege graf want de Here is waarlijk opgestaan en door de Simons gezien.²⁴
Heerlijk, nietwaar, geen lijk balsemen want “Wat zoekt u”, zeggen de engelen Gods tegen de Maria’s, “de levende onder de doden. Ziet, Hij gaat u voor naar Galilea. Aldaar zult u Hem zien.” Dan reist men zijn reis met blijdschap want de Here zegt: “Het is uw nut dat ik wegga, anders kan ik de Trooster niet zenden. Die zal u alles leren.”²⁵
Is dat dan niet waar, kindertjes? Leert de Trooster jullie niet dagelijks? Jullie kunnen toch over Vader niet klagen, is het wel? Als Hij vraagt: “Heeft u iets ontbroken?”, moeten wij dan niet zeggen: “Eben Haëzer: tot hiertoe heeft de Here ons geholpen. Het heeft ons aan niets ontbroken.”
Nu wilde ik jullie nog mijn gedachten van deze dag melden maar het wordt te laat. Als de Here het belieft en wij leven, van de week. Jullie altijd toegenegen,

Vrouw Vonk

Preek van Vrouw Vonk
Deze preek is niet aan het Driespan in het bijzonder gericht maar wel als kopie aangetroffen in de nalatenschap van Dirk Plaizier met zijn naam boven aan de preek geschreven.

Rotterdam, 25 juli 1929

Exodus 2:23-25²⁶

Vers 23. De verdrukking van de ware Israëlieten, die van het geslacht Abraham en moeder Sara zijn, waarvan de Here zegt: Abraham uw vader en Sara, moeder van u lieden die u gebaard heeft.
Want het is niet alles Israël wat uit Israël is, maar de weinigen die in Israël overgebleven zijn, die kunnen staat maken en rekenen op de verdrukking in alle vormen van binnen en van buiten, want zij zijn vreemdelingen in een vreemd land en als zij hun mond openen om met lof over hun Koning te spreken, dan is het: kruisigt Hem, wij hebben geen koning dan de Romeinse keizer.
In Egypte is Farao koning met al zijn volk en de Israëlieten zijn de Egyptenaren een gruwel. Waarom? Omdat zij schaapherders zijn. De Egyptenaren mogen ook met de Israëlieten geen brood eten. Het is een volk dat alleen wonen zal. O, wanneer de wereld of een vrome duivel een ware Israëliet ontmoet, dan is het: weg met hem; wij hebben bevonden dat hij een pest is en het volk beroert.
De verdrukking kan niet uitblijven want zij zijn niet van deze wereld, ook niet van de vrome wereld. Zij verloochenen hun afkomst niet en dragen het teken op hun gezicht. Hun handel en wandel en hun spraak maakt hen bekend: u bent ook een Nazarener, uw spraak maakt u bekend.²⁷ Uit dat verachtelijke Nazareth waar hun dierbare Koning vandaan komt.
Dan breekt de hele hel los. Farao met al zijn volk doet van alle kanten zijn best om dat volk uit te roeien. Hoe meer dat volk verdrukt wordt hoe meer dat het groeit. Hoeveel eeuwen is de satan met zijn godloze en vrome helhonden al bezig dat volk uit te roeien. Wonder boven wonder in hun ogen overgroeien zij de Egyptenaren nu en altijd. Van Abel tot het einde van de wereld zal dat volk groeien en bloeien want zij groeien en bloeien in de voorhoven van de Here en niet in de wereld, ook niet in de vrome wereld. Dat zien die vrome helhonden wel. Zij zien het wel dat dat volk de Geest van God bezit die zij missen. O ja, hun eerstgeboorterecht verkopen en dan de zegen nog weg willen dragen. O, maar als Isaäk overleden is, zal Esau Jakob doden. Zie daar de troost waarmee Esau troost.
Toen de koning van Egypte dood was, toen schreeuwden en zuchtten de Israëlieten onder de harde dienst van de opvolger van de koning. Niettegenstaande groeiden en bloeiden zij boven dat volk uit. Ondanks Labans verdrukking groeide en bloeide Jakob tot twee legers. Jakob werd vervolgd door Laban en Esau kwam hem tegemoet met vierhonderd man maar hij heeft niet een van zijn legers verloren. Klein noch groot, niet één lammetje wordt er gemist. O, dat wonderwerk van de Here. Jakob had de zegen die door Esau veracht was.
O, de koning van Egypte wist het wel. Stenen maken voor de Egyptenaren was niet voldoende. Nu wordt hun het stro ook nog onthouden. Nu verspreiden de Israëlieten zich om stro door het hele land. De verdrukking wordt volkomen. Dan wordt hun gekrijt en geroep tot God steeds groter. O, al ligt dat volk tussen twee rijen van stenen, de Here zegt: “Ik zal mij nochtans over u ontfermen.” Nu naar Farao om hun klacht in te dienen. Och, arme mens, zoek u genade bij de duivel: al blinkt hij als een engel des lichts, nochtans is hij een verlichte satan. U kunt er klappen oplopen en nog meer verdrukking maar uw zuchten en geschreeuw en gekrijt is tot God opgeklommen. De Here zegt: “Zou Ik ze niet verlossen die nacht en dag tot mij roepen. Ik zal ze haastig recht doen.” Daaraan kan men de ware Israëliet kennen, dat zij tot hun God roepen en Hij hoorde hun gekerm.

Vers 24. Hij heeft ze verstand van kermen gegeven en nooit, nee nooit heeft de Here Zijn volk bedrogen doen uitkomen. Weten mijn zielen en de bevindelijke weg niet zeer wel dat die getrouwe God van Israël Zijn volk uit al zijn benauwdheden redt? Eer zij roepen zal Ik hen antwoorden.²⁸
Zie hier ben ik, zie hier ben ik, vrees niet, geloof alleen. Ik, God, ben uw God. Als de nood op zijn hoogst is, is de redding het meest nabij. En de vijand moet door de zware verdrukking die zij het volk van God aandoen, zijn eigen val bereiden.
Toen die zware verdrukking juist het volk van God deed groeien, o toen hebben ze uitgedacht: wij zullen ze in hun kracht fnuiken, wij zullen het manlijke zaad ombrengen. Daar tasten zij het leven van het volk van God aan. Dan lopen hel en duivel tegen God aan want zij tasten het leven Gods aan. Nu kost het hun leven want de Here zegt: “Wie Mijn volk aanraakt, raakt Mijn oogappel aan”²⁹ en de Here dacht aan Zijn verbond met Abraham, Zijn vriend. Dat bevestigt Hij van kind tot kind. Wie nu het voorrecht mag genieten tot het zaad van Abraham te behoren, Abraham, de vader van u lieden en Sara, de moeder van u lieden, die is in dat Verbond opgesloten. Dat is een drievoudig verbond met Abraham, Isaäk en Jakob en wat Hij eenmaal heeft gesproken blijft ongebroken.
De Here bepaalt hun lijden geen uur te lang, geen uur te vroeg. De Here zal zeggen: het is genoeg. En die dierbare Christus is het zoen- en het zoutverbond.³⁰ Ja, het is een eeuwig verbond dat Hij gemaakt heeft van geslacht tot geslacht. Het is een verbond van eeuwigheid dat in de Vrederaad al besloten was.
O, gelukkige ziel, die bij ervaring en beleving weet dat God Zijn vader is door het zoenbloed van Christus.
Het is waar: de rechtvaardige kent veel tegenspoed maar de Here redt hem. Hij redt Israël uit al zijn benauwdheden en zij leren te roemen in de verdrukking.
In die lijdensweg – weet mijn ziel het niet zeer wel – leert hij zijn ziel te bezitten in lijdzaamheid. “Gewis hoe hoog de nood mag gaan, God zal Zijns vijands kop verslaan” enz. (Psalm 68:11) Door lijden geheiligd: het perst menige bittere en smartelijke traan af en menig uurtje van smart wordt doorworsteld. Maar mijn ziel wil dit lijden voor de gehele wereld niet missen want de ervaring van mijn ziel zegt u dat mijn dierbare lijdende Christus mijn lijden kent, mijn lijden weet, mij niet vergeet. Want in het lijden is Hij zo dierbaar. Hun bloed, hun tranen en hun lijden zijn dierbaar in Zijn oog.
Het lijden werpt een vreedzame vrucht af. Ik zeg vreedzaam want mijn ziel weet dat men daarmee gespeend wordt van alles. Als dan de Here zegt: “Laat los en u zal losgelaten worden”³¹ dan zegt mijn ziel: Here maak mij los want ik kan niets loslaten. Dan, in de oven der verdrukking, verbranden de banden waaraan men gebonden zit en de ziel wandelt vrij met de Here in de oven der verdrukking en het is vrede met God, ja met alles. En de ziel zegt: Here doe met mij naar Uw welbehagen, als u met Uw dierbare Heilige Geest maar bij mij blijft. Het is maar een verdrukking van tien dagen³², want vijf minuten voor de troon en alle leed is geleden. O nee, nooit zal de Here Zijn volk begeven of verlaten want Hij heeft gezworen bij Zijn eigen heiligheid. Zou Hij dan zeggen en niet doen? Zo wordt het geloof versterkt en de hoop verlevendigd, alles in Christus.

Vers 25. En de Here zag de kinderen van Israël. O, zeker, wanneer de Here een ziel in het geestelijk Israël inplant, ziet Hij ze en verliest Hij ze nooit uit het oog. Hij zegt: “Vrees niet, gij kleine kudde. Het is uw Vaders welbehagen u lieden het Koninkrijk te geven.³³ O, Hij zag ze al van eeuwigheid.
Ja, zegt de Psalmist: Eer er iets van mij begon te leven, stond alles al in Uw boek geschreven. Het zijn gekenden van eeuwigheid want God zag ze en kende ze want het waren de zijnen.
O, met zo’n dure prijs gekocht, een bloedprijs, ja Zijn eigen [bloed], niet minder want goud en zilver is vergankelijk en is maar slijk. Wie zou het begeren? Maar Zijn bloed, die bloedfontein, waar mijn arme ziel iedere keer heen mag vluchten tot afwassing van mijn zonden: dat wasvat wordt nooit meer weggenomen.
De Here kent ze in al hun zonden. In al hun afdwaling, in al hun dwaasheid is Hij de weg waar de dwazen niet dwalen. O, Hij kent ze als een hardnekkig volk. “Hebt u nu nog uw verharde hart”, sprak de Here tegen Zijn discipelen na Zijn opstanding.³⁴ De Here kent ze in hun ongeloof en zegt: “Wees niet ongelovig.” Hij kent ze in hun onwetendheid. “Weet u niet en verstaat u niet”, zegt de Here, “dat de Christus al deze dingen moet lijden en zo in Zijn heerlijkheid moet worden opgenomen?” De Here kent ze in hun blindheid en zegt: “Ik zal de blinden leiden langs paden die ze niet geweten hebben en wegen die zij niet gekend hebben.”³⁵
De Here kent ze in hun onverstand en zegt: “Ik zal u verlichte verstandsogen geven.” In al hun nietigheid, ja in alles kent de Here ze en is in alles de eerste. Hij is het begin en het einde. Hij is de voleinder van het geloof. Hij is de alpha, de omega. O, als dan de ziel met zijn geloofsoog aanschouwen mag en met zijn geloofsarmen aan mag nemen als gegeven door de Vader, wat zal de ziel dan scheiden van de liefde van Christus? Waar de ziel dan roept: “Och, Here, verlos Israël uit al zijn benauwdheid”, daar zegt Hij in datzelfde Woord: “Zie, hier ben ik, vrees niet, geloof alleen. U gelooft in God, geloof ook in Mij.”
Nee, de verdrukking is niet dierbaar want dan was het geen verdrukking. Het baart smart maar dan kermt mijn ziel tot de man van smarten om mijn smart bij Hem uit te smarten. Die in Zijn goddelijk hart ook mijn smart opgenomen heeft. Daar ligt de vrucht van het lijden, die vreedzame vrucht, vrede met God. Het is een vrede die alle verstand te boven gaat, die niet besproken kan worden maar wel beleefd.
Een mens wordt losgemaakt van al het aardse, ja van zichzelf. Zijn leven is hem een last want God kent ze en ze zijn van Hem gekend en zij kennen Hem en verlangen naar Hem om eeuwig bij Hem te zijn en wachten en wachten tot de deur opengaat en Hij zegt: “Zie hier ben ik, kom gezegende Mijns Vaders. Beërf het Koninkrijk, dat u weggelegd is van [voor] de grondlegging der wereld.”³⁶
O, gezegend uur, wat ziet Vrouw Vonk daar reikhalzend naar uit om Hem in de volmaaktheid te mogen grootmaken. Het is hier maar alles ten dele. O, arm volk van de Here dat in zichzelf niets kan vinden. Bij Hem is de volheid. Godvruchtige schare, houdt moed. De Here is allen goed, hoe vaak de middagzon ook brandt, er is nog schaduw in Gods hand. Straks is het: wie zijn dat die daar wandelen in die gestikte kleden? Dat zijn degenen die uit de grote verdrukking komen.

Vrouw Vonk

Brief aan Dirk Plaizier

Rotterdam, 31 juli 1929

Dirk Plaizier

Ik heb nagedacht over je laatste bezoek, wat mij niet onaangenaam was en ik hoop dat je dat nog eens zal herhalen. Ik mag dat zo graag, [jullie] zo één voor één eens alleen te spreken. Het zijn voor beiden aangename ogenblikken, althans als zij eens vertellen aan die eenzame mus op het dak wat zij zoal doorleven als zij vroom in een hoekje met een boekje tezamen zijn.
Je vertelde mij over Christen in poel Mistrouwen.³⁷ Ik heb daarover eens nagedacht en Dirk eens bekeken. Weet Dirk wat Christen op zijn rug had? Weet Dirk hoe hij in poel Mistrouwen kwam?
Wat is het heerlijk om bekeerd te zijn, vind je niet Dirk? Dan kan je alles zo [goed] zien, al zie je niet hoe Christen in poel Mistrouwen kwam en wat hij nog op zijn rug had.
Hij kan toch zien hoe hij eruit kwam, heeft een gezond verstand en weet wat die stenen zijn, al kent hij ze niet. Dat hindert niet, hij weet toch wat ze zijn. Hij ziet Uithelper staan.
Maar Dirk, ik heb gehoord dat jij in die poel Mistrouwen zat. Jij, mijn bekeerde Dirk, kwam daar in terecht. Hoe komt dat nu? Je kan toch goed zien? Als ik, oud afgeleefd mens met mijn slechte zicht daarin viel, dan was dat nog wat. En met je gezonde verstand dat ik door ouderdom ook al verloren heb. Dat heeft Dirk Bik verleden week nog beleefd.
Ben je toen zo verstandig geweest om die stenen te grijpen? Ben je er toen zo uit geklauterd? Want je bent nog zo jong en lenig, kan nog zo flink lopen en jezelf roeren. Je was zeker spoedig tegen die stenen opgeklauterd en zag je Toehelper staan. Hij hoefde toen niet meer te helpen. Was je niet erg blij? Wat heerlijk is het dat je sprak van hoop en geloof. Wat heeft Dirk toen gehoopt? Dat hij daar niet meer in zou vallen? Wat heeft mijn jongen geloofd? Dat hij daar nooit meer terecht zou komen? Nu, dat is heerlijk hoor, als dat zo is.
Ik, arme schipbreukeling, heb daar almaar schipbreuk aan geleden en door mijn schipbreuk lijden ben ik zo stijf geworden van het lang en dikwijls in het water liggen dat ik mijn hand niet kon uitsteken naar Uithelper en niet meer kon zien van al het water dat ik in mijn ogen gehad heb. Daar zij mij uit de beker der drieling ingeschonken waren³⁸, rood gekreten, uitgebeten enz.³⁹, moest Uithelper mij noodzakelijk de hand toesteken om mij eruit te helpen en mij de weg te wijzen. Wat zag ik er uit. En toen had ik het pak der zonden nog steeds op mijn rug, dus op het pad zijnde nog onbekeerd.

Dirk Plaizier (1910-1974), september 1941

Dirk Plaizier (1910-1974), september 1941

Daar wees Uithelper mij het enge poortje waar ik aankloppen moest. Ik moest mijn hand boven mijn ogen houden om het te kunnen zien want het was zo ver weg. Ik moest met mijn pak op de rug nog de hele weg. Moeizaam sleepte ik mij voort. Of zeg ik het niet goed, Dirk? Dat komt, omdat ik het van ouderdom allemaal vergeten ben.
Och, kom nog eens een avondje om mijn geheugen wat op te frissen. Ik mag het wel eens horen, hun ondervinding op hun weg.
Wat zal mijn Dirk dat plekje liefhebben want het is geen kleine zaak als men zo spoedig uit zo’n moeilijke plaats gekomen is. Heb je ook gezien wie teruggingen, die eerst meegegaan waren? Weet Dirk ook dat het nog een heel eind is met het pak op je rug naar dat enge poortje? Of heeft Dirk geen pak op zijn rug? Waar ben je dat dan kwijtgeraakt?
Christen kwam met dat pak op zijn rug als een bedelaar aan dat enge poortje kloppen. Hij moest herhaalde malen kloppen. Hij moest zo dikwijls kloppen omdat hij niet goed klopte. Hij had wel zijn pak op zijn rug en zijn bedelaarspakje aan maar hij klopte eerst niet als een bedelaar.
Daarom kreeg hij geen gehoor. Niemand komt er binnen dan als bedelaar met veel schuld en toen hij eenmaal binnen het poortje was, moest hij nog zo’n eind lopen met dat pak, totdat hij kwam aan het kruis van die dierbare Christus. En daar, ja daar vindt men de liefde sterven aan het kruis om de onbekeerde door dat liefdewerk tot zich te trekken.
O, wie zou daar ook niet met Hem sterven om met Hem op te staan uit de dood om Hem hier lief te hebben, ten dele omdat hier alles ten dele is maar straks om zichzelf te verliezen en opgelost te zijn in die eeuwige, nooit eindigende, volmaakte liefde.
Laten we nog eens samen in die eeuwige spiegel blikken naar die liefde die nooit meer vergaat, oud en jong, als de Here het geeft. Verwakker⁴⁰ er nog eens van en leer boven al om al wat de liefde haat ook te haten met een volkomen haat en niet half begrepen.
Nu, Dirk, heb ik mijn gedachten eens uitgesproken.

Vrouw Vonk

Onder aan de brief: de kromme stok, met een tekeningetje van een kromme stok.

Slot van brief Vrouw Vonk aan Dirk Plaizier met de kromme stok

Slot van brief Vrouw Vonk aan Dirk Plaizier, met tekening van de kromme stok

Preek over 2 Korintiërs 6, vooral gericht aan Dirk Bik

Rotterdam, 23 september 1929

Als ik dit hoofdstuk zo met aandacht lees en mijzelf en allen die tot mij komen ertoe bepaal, kan ik mij daar zo bij neerleggen daar ik nacht en dag in de gebeden ben en allen dagelijks voor de Troon der genade neerleg. Dat het toch niet tevergeefs mag zijn, dat de Here ze allen bij elkaar roept om ze de weg te wijzen tot de Troon der genade (al is het door een vrouw; daar is de Here geheel vrij in, wie de Here gebruiken wil). Wat een grote genade is daar.
Duizenden vergunt Hij dat niet. Ja, zelfs mijn kleine zwervertje, dat ik toch zo innig liefheb, moet nu vanwege haar ongehoorzaamheid ver van het Woord van God zwerven. Wat mij dikwijls, niet alleen voor haar maar ook voor allen, in het stof doet vallen opdat de genade aan mijn kind Jo en aan allen niet tevergeefs is.⁴¹
Elders zegt de Apostel: “Was het maar tevergeefs want als de mens geen voordeel doet met Gods genade die hem geschonken wordt, dan versmaadt hij zijn voordeel en was het beter als hij het nooit gehoord had.”
Dat doet mij veel en bezwaarlijk zuchten: “Och, Here, laat er toch niet een achterblijven.” De Here zegt: “Dwingt ze om in te gaan.” Maar de harten zijn zo hard. Het is zulk zwaar werk om op rotsen te ploegen. Maar de Here zegt: “Zaait aan alle wateren en na vele jaren zult gij het weer vinden.”
Dan smeekt mijn ziel aan de Troon der genade: “Och, Here, geef mij dan zaad om te zaaien en vergun mij al zuchtende en al smekende, al wenende nacht en dag aan de Troon der genade of het zaad in de goede aarde vallen mag, opdat de Here niet tevergeefs hun al die genade geschonken heeft want dat zou vreselijk zijn.
En de Here smekende of ik mij vrij mag maken van al hun bloed, zegt de Here: “Zeg het ze maar aan, of zij het horen willen of niet.” Terwijl het nu de wel aangename tijd is waarin de Here, zo jullie allen weten, zich niet onbetuigd laat en niemand klagen kan daar de Here ze als het ware dwingt om in te gaan en daar de Here nu toch zo krachtdadig zegt: “Wendt u naar mij toe en wordt behouden.”
Lees vers 3 tot 10 voor jezelf en laat je gedachten daar over gaan. Lees vers 11⁴²: Is het zo niet? Heeft de Here mij niet vergund mijn mond tegen jullie allen open te doen? Heeft de Here mijn hart niet wijd opengedaan om jullie allen in te sluiten? Want ik ken niemand ‘naar het vlees’, hoor kind. O nee, dat niet, dat zij verre.
Het is om het behoud van de ziel, die kostelijk is voor God. Daarom heeft de Here jullie een ruim hart gegeven. Waarom zijn jullie zo nauw gesloten voor je oudste zuster? Waarom jullie hart ook niet voor mij opengezet? Dat zou aangenamer voor mij zijn. Dan konden wij elkaar tot handen en voeten zijn. Want de Here zegt toch in Zijn woord: “Het is één lichaam. Wast elkanders voeten, draagt elkanders lasten.”
Al is er eens een bestraffing of een vermaning, die is toch niet in heerschappij maar in liefde? De meerdere zal de mindere dienen. Ik buk toch zo graag onder jullie om jullie te dragen in naastenliefde, de weg wijzend tot de Troon der genade.⁴³
Daarom, mijn kind, ben ik de Here zo dankbaar dat Hij je heeft gegeven om te zwijgen want er is een tijd van spreken en een tijd van zwijgen. Waar je je nu in bevindt, is een tijd van zwijgen.
Nee, werp de paarlen niet voor de zwijnen en het Heilige voor de honden want de Schrift zegt: “Ze zouden zich omdraaien en je verscheuren.”⁴⁴ Want onder Gods toelating gebeurt er veel, al is het niet met Zijn goedkeuring.
Zwijg maar en zonder je zoveel mogelijk af, wat niet altijd mogelijk is. Wat wel mogelijk is voor mijn Dirk is dat hij zijn ziel tot God opheft en zucht en smeekt of de Here er beslag op wil leggen. Gelovende dat de Here een verhoorder der gebeden is, doet de Here dat. Heeft Dirk dat niet meer dan eens bij Vrouw Vonk ervaren? Doe dat mijn kind en laat aan de Here de uitkomst over. Aanbid Hem en geloof dat Hij het doen zal en het zal gebeuren. Want de Here is een verhoorder der gebeden of weet mijn Dirk dat nog niet uit ervaring? De Here zegt: “Gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt.”⁴⁵ Dat is niet in het geloof. Doe dat eens en vertel mij de uitkomst: je zal verwonderd staan wat de wonderdoende God zal doen. Het zal het geloof van mijn jongen versterken in Christus. Niet waar, mijn kind? Wij weten dat toch beiden, al wordt het fel bestreden.
Het leven met God wordt altijd fel bestreden. Dat het lichaam van Dirk Bik een tempel van God is waar de levende God Zijn leven in uitgestort heeft en de Geest, Gods dragende woord. God met zijn Geest in de ziel van mijn kind.
Daarom is mijn ziel zo nauw aan Zijn Ziel verknocht. En de Here wandelt onder ons. Niet waar, mijn kind?
De Here zeg het zo duidelijk in vers 16.⁴⁶ Dat moet mijn kind toch geloven, dat hij God tot zijn deel heeft.
O, mijn jongen, bedroef de Geest van God niet want, niet waar: ik, je oudste zuster, en mijn jongste broertje Dirk hebben toch een en dezelfde Vader in Christus, dragende Zijn Geest, waardoor wij roepen: “Abba, Vader.”
Klein of groot, het zijn Vaders kinderen en de Here zegt: ik zal mij tot de kleinen wenden, die gekrookte rietjes, die zoekende vlaswiekjes, die hebben de meeste zorg nodig.
Zeg mij, zou je Hem kunnen missen, zou je Hem willen missen. Is het niet: al zou Hij mij doden, nochtans zal ik op Hem hopen. Die stille hoop, die stille ziel, die zo kostelijk is voor God. Rijp of onrijp koren: koren is koren. Vrees niet, wees niet ongelovig maar gelovig.⁴⁷ Daarom, mijn kind, zegt vers 17: “Scheidt u uit het midden van haar.”⁴⁸
O, Dirk, bewaar je ziel onbesmet van die gruwelen. Stop je oren, laat je ziel al zuchtend opstijgen tot God. Als onze zielen opklimmen tot de Troon der Genade, dan hoort of ziet men niet wat om ons heen gebeurt. Al zuchtend en roepend neemt de Here onze zielen aan en verheft onze zielen boven al wat de aarde is. Denk aan de vrouw die de maan onder zich heeft. Wat een schone belofte staat daarover in vers 18: “Ik zal u tot een Vader zijn en gij zult mij tot zonen en dochteren zijn.”
Nu, mijn jongetje, heb ik beknopt dit hoofdstuk uitgelegd. Zou het mogelijk zijn dat ik nog een lettertje terugkreeg? Of gaat het niet want de laatste dagen zijn het moeilijkst. Ik weet immers waar mijn kind zich bevindt.⁴⁹ Maar kan het niet, welnu, dan berust ik er in. Maar het zou de week nog eens wat verkorten voor mij.
Wat is het toch een grote genade, niet waar, kind, dat wij beiden van de Here die grote genade ontvangen hebben en vrije toegang tot de Troon der genade door de verdienste van Christus, die ons genadig is.
O, dat wij die dan zelf niet toesluiten door ons ongeloof. De Here zegt het zo uitdrukkelijk: wees niet ongelovig maar gelovig. En daarom smeken wij beiden aan de Troon der genade om vermeerdering van ons geloof en verlening van hoop. Niets in onszelf, nee niets, alles in Hem.
Nu, mijn kind, moet ik eindigen. Gedenk mij in je gebeden. Vergeet niet mij te gedenken. Want, och kind, het zal voor mij zo’n eeuwig wonder zijn waarover ik mij altijd zal blijven verwonderen. Want als ik denk dat de mogelijkheid bestaat dat ik Hem zal moeten missen, o, dan weet ik met mijn droefheid geen weg. Daarom, gedenk mij in je kinderlijke gebeden. Een kinderlijk gebed is de Here zo aangenaam, het is zo echt kinderlijk. Als de Here het vergunt, krijg je van de week nog een brief van je oudere zuster, nochtans niet je meerdere, o nee.

Vrouw Vonk

Brief aan Dirk Plaizier (D.P.) getiteld ‘De Vlegel’

Rotterdam, woensdag 3 oktober 1929

De Vlegel

De vlegel verzoekt beleefd een ogenblikje op de vergadering van twijfelaars toegelaten te worden om eens te horen waaraan getwijfeld wordt.
Twijfelt u aan uzelf? Dat is mijn Meester en mij zeer aangenaam. Maar twijfelt u aan de wetten van God, die, naar ik mag hopen, bij enigen door de Here God Zelf in hun vleselijk hart geschreven zijn, dan is het toch zeer nuttig en nodig dat er de vlegel over gaat want de Here zegt: “Indien mijn kinderen mijn wetten verlaten, kunnen zij voor mijn straffen beven.”
Daar het nu nog geen verlating is maar door twijfel zou kunnen worden, legt de Here er nog geen straffen op maar de vlegel want het koren moet gedorst worden opdat het kaf wegstuiven kan. Begrepen D.P.? En het koren dat zwaarder is blijft liggen.
Acht nu niet licht de kastijdingen van de Here of je niets [?] overkwam, want “Wie Ik liefheb kastijd ik”⁵⁰ en ik verhef een ieder [tot] Zoon die ik aanneem. Wij hebben wel onze aardse Vaders die ons gekastijd hebben zolang het hen goeddacht en wij ontzagen ze. Hoeveel te meer onze Hemelse Vader.
Nu komt nog alleen maar deze terechtwijzing. Wat zal het dan zijn wanneer de verdrukking komt. Dan gaan er velen terug, mijn D.P.
Ook wij zullen zien want de Here kent degenen die de Zijnen zijn. Want velen worden geroepen maar weinigen uitverkoren. Maar die de Here geroepen heeft met een eeuwig roepen die zijn geroepen en moeten zalig worden en beslissen niet over hun eindwegen maar moeten van Godswege.
Nu, waar twijfelen jullie aan daar jullie het van Godswege weten. Wie de weg geweten zal hebben maar niet bewandelt, zal met dubbele slagen geslagen worden. De Here zegt: “Laat voor u de tucht niet nodig wezen.” Waarom jezelf smart op smart vermeerderen. Doe jezelf toch zoveel leed niet aan.
Kom mij bij leven en welzijn, als de Here het belieft, donderdagavond eens vertellen dat jullie geen twijfelaars meer zijn. Zing eens een lied ter ere van de God van hemel en aarde. Hij is het zo waard om Zich Zelfs wil maar daar gaat eerst wat aan vooraf hoor, kindertjes.
Eerst met je schuld bij de Landman hoor, die de vlegel genomen heeft om het koren te dorsen want zonder schuldbekentenis geen schuldvergiffenis. Er staat in de Schrift: “U hebt nog niet tot bloedens toe gestreden tegen de zonde.”
Wil D.P. eens denken aan zijn droom. Die is niet tevergeefs geweest. Dat kind werd gedoopt in water en bloed. Laten wij even naar Golgotha gaan. Wat vloeide uit de zijde van die dierbare borg? Toch water en bloed, waar mijn Dirk Zijn Meester met de speer (de zonde van twijfel) de zijde van Zijn Meester doorstoken heeft. En nu, Dirk mijn kind, in die wond moet mijn Dirk, waar bloed en water uit kwam, mede gedoopt worden en verzoening vinden voor de smart die hij Zijn Meester aangedaan heeft.
Kom, mijn kind. Laten wij samen vragen of de Here ons vergunt om aan de troon der genade de schuld van mijn jongste broertje neer te leggen. De Here vergeeft menigmaal en wil niet dat mijn jongetje in het verderf stort. De Here zegt: “Keer terug, u afkerige en ik zal uw afkerigheid genezen.” En de donkere wolk van twijfel wordt opgeheven. De vlegel.

Vrouw Vonk

Dienstplichtige Dirk Plaizier

Dienstplichtige Dirk Plaizier

Preek over Genesis 34

Ongedateerd en aangetroffen in een envelop in de Statenbijbel van Dirk Bik.
De envelop bevatte ook de brief van 29 mei 1929 (exemplaar voor Dirk Bik).
Op deze envelop heeft Vrouw Vonk geschreven:

Dit mag niet geopend worden voordat jullie zondagmorgen bij leven en welzijn met z’n drieën bij elkaar zijn om de Schrift te onderzoeken. Ik wens dat mijn wil door jullie geëerbiedigd werd. Niet eerder openen. Begrepen?

Genesis 34 in zijn geheel

Sta stil bij het eerste vers⁵¹: hoe gevaarlijk het is om de dochters van het land te bezien, want men valt er mee. Ik wenste ze niet te bezien, want zie de gevolgen. Denk er om: Jakob stelde drie dagreizen tussen Labans kudden en Jakobs kudden en gaf ze over aan zijn zonen. (Van der Groe werd door een vrouw nacht en dag bewerkt, begrepen?⁵²)
Dina werd verontreinigd. Pas op, wijk van de wereld want dat volk zal alleen wonen.⁵³ Het deed Jakobs zonen verdriet (begrepen) en het zou V.V. [Vrouw Vonk?] de dood aan doen.
Vers 9: “En verzwagert u met ons.” Nooit, dat nooit. Vers 21: “Ziet, het is wijd van begrip.”⁵⁴
Vers 12: “Vergroot zeer over mij den bruidsschat.” En vers 23: “Hun vee, en hun bezitting, en al hun beesten, zullen die niet onze zijn?” Ziedaar de vriendschap van de wereld, het lokaas, de strik in vers 12 en in vers 23 de val waar de arme hoop in zijn sterke poten valt. Maar de broeders van Dina, Simeon en Levi, lieten de derde dag – toen zij [de mannen van Sichem] in de smart waren – het eerloos bloed stromen om de vlek uit te wissen van hun zuster Dina.
Willen jullie eens opzoeken welke man dat eerloos bloed ook liet stromen toen het volk zich verzwagerd had, er twee de hoerenwinkel in gingen en hij aangevuurd werd met kracht uit de Hoogte om de vlek uit te delgen die over Israel lag en hij hen met zijn zwaard doorstak (en hij hittig werd bij de roede)?⁵⁵
De twee broeders van Dina vernietigden de gehele stad. Lees vers 31.⁵⁶
Wanneer zullen wij dat met zijn drieën of meer eens bespreken? Neem het nu alvast maar door. Denk dat eens in, het Geestelijk leven oprichten.
Kunnen jullie het niet vinden, doe dan als gisterenavond: wees vrijer tegenover mij. Daar zullen jullie meer voordeel uit halen dan van die schuchterheid. Want wie ben ik: een dwaas en niets meer, nog minder dan een weetniet.
Maar de Here zelf zal de dwazen leiden langs paden die zij niet geweten hebben en wegen die zij niet gekend hebben.
Vonden jullie het gisterenavond niet aangenaam dat de Here zelf en niet ik ons een ogenblikje van onszelf afbracht? Dat ik en jullie, kindertjes, er ons voordeel mee mogen doen en alsmaar meer dwazen in onszelf worden, opdat onze zielen de Wijsheid van God deelachtig mogen worden en het mogen gaan geloven dat Hij God is en niemand meer. En dat wij bij leven mogen geloven dat het waarachtig vrije genade is als onze zonden ons vinden en wij onze zielen niet meer in het leven kunnen houden (dan is het de dood in de pot).
(Vader) Dat wij in de dood geen adem kunnen halen, dat is in onszelf. Nacht en dag is v. V. [vrouw Vonk] voor haar zelf en haar drieling daarmee bezig, het oog gericht op de verhoogde Christus.
Schrijf dit over voor Gerard. Dat heeft hij zo graag.
Nu kindertjes, gedenk mij in jullie kinderlijke gebeden.
De arme bedelares,

Vrouw Vonk

Lees ook Psalmen 25:7, v. V.

Brief van de Hervormde Gemeente Terbregge

De hiernavolgende brief is een antwoord van de Hervormde Gemeente Terbregge, waarschijnlijk geschreven door een ouderling van die gemeente aan Dirk die zijn lidmaatschap had opgezegd.
Het is niet helemaal duidelijk om welke Dirk het gaat. Dirk Plaizier, mijn vader, komt uit een Hervormd gezin, echter zonder praktiserende kerkgangers. Het lijkt onwaarschijnlijk dat hij het nodig heeft gevonden zijn lidmaatschap op te zeggen. Bovendien is hij in 1947 in de Hervormde Hillegondakerk in Hillegersberg getrouwd en zijn zijn kinderen in de Hervormde Kerk gedoopt.
Dirk Bik schrijft in zijn brief aan dominee Baaij dat het in de kerk voor hem niet meer te vinden is omdat de grondslag niet deugt. Het moet dus wel om Dirk Bik gaan maar dan is het wat merkwaardig dat Dirk Plaizier de originele brief in zijn bezit had, die helaas ongedateerd is.

Terbregge

Waarde vriend

Uw briefje gelezen hebbende van donderdag l.l. viel het mij wel een beetje tegen dat je zo spoedig zou bedanken als lid.
Dat je een enigszins ander gevoel of denkbeeld gaat vormen aangaande de dingen van het eeuwige leven, dat is te plaatsen, maar dat je bij ons vandaan zou gaan, nee, dat heb ik nooit gedacht.
Ik vind je nu juist geen held want als je overtuigd bent dat je beginsel nu goed is, dan is het je christelijke plicht om je mening ook ons in te prenten en voor te houden.
Maar doe nooit als die kwakzalfster waar je nu les neemt die zich weinig of niets om een ander bekommert.
Weet je het nu zeker dat je het bij het rechte eind hebt om ons te beschuldigen van blindheid en het zoeken van eigen gerechtigheid?
Heb je God gebeden en gesmeekt op je knieën om je nu de waarheid te doen inzien [in plaats van] Zijn kerk en Zijn sacramenten te verwerpen? Ben je ervan overtuigd dat je nu gerust zo naar het einde kan gaan?
Of is het dat er iemand op je weg gekomen is die nu een beetje kan praten en kan smoezen en je in haar bezit genomen heeft als een engel van het licht, maar in waarheid de satan in eigen persoon is om je af te trekken van Zijn [Gods] kerk en de bediening?
Hoe kan zo iemand die van kerk en prediking niets wil weten nu voor God verantwoorden wat ze jou en anderen aandoet?
Ik wil hiermee niet zeggen dat wij het bij het rechte eind hebben, nee verre van dat. Maar de weg die wij inslaan, is de enig juiste: elkaar te onderwijzen in de dingen van God.
Dat het met vele gebreken gaat, is mij ook duidelijk en dat wij vele malen struikelen, is ook waar. Onze verwachting is dat Christus Jezus ons zal voorlichten met zijn Geest.
Wij kunnen onszelf niet zalig maken. Wij moeten daarom bidden en smeken, strijden en steeds maar waken maar met de hand op Gods heilig Woord.
Een vrouw kan ons geen klappen geven zoals jij dat zei: klappen die raak waren. Laat nu nooit meer om je lachen dat een mens je kan laten duizelen van de waarheid.
Nee, God kan ons alleen maar doen sidderen van Zijn toorn als hij spreekt door Zijn Woord in Zijn kerk. De kerk die wel zwak is en in staat van verval [kan] verkeren maar ook door jouw godsdienstje nog meer wordt afgebroken. En vooral, ondanks dat jij goed weet dat God een jaloers God is, die in het verborgene als in het openbaar gediend wil worden, durf jij op je te nemen God te tarten en tegen te staan.
Ga te werk volgens Gods Woord, dan kom je nooit bedrogen uit. Geloof geen valse profetes die je om de tuin tracht te leiden.

Alexanderkerk, Terbregge, ca. 1935

Ansichtkaart van de Hervormde Kerk, door familie Bik in september 1936 verstuurd aan dienstplichtige Dirk Plaizier te Leiden (waarschijnlijk op herhaling)

Vraag biddend om de genade van God, niet aan een vrouw maar aan onze Heiland en Zaligmaker.
Het gaat gepaard met veel strijd en zonde maar als je volhoudt tot het einde dan zal je als overwinner uitkomen als lid van de onzichtbare kerk.
Want weet wel dat de Kerk van Christus op aarde slecht en verkeerd is maar uit twee delen bestaat: de zichtbare en onzichtbare kerk. De zichtbare kerk is zo als wij hem aanschouwen: dat de mensen zondag optrekken naar de plaats van het gebed en zich daar frank en vrij in bewegen en als de dienst afgelopen is weer in de dingen van de wereld opgaan. Zo zien wij hem (de Kerk).
Maar Christus ziet de Kerk anders. Hij leest in de harten van de mensen. Christus ziet enkel de gelovige, daaronder die hem lief zijn, die wij mensen daar niet uit kunnen zoeken. Dat is de onzichtbare kerk, de kerk die Christus liefheeft en waar hij de voorbidder van is bij de Vader en later bij het sterven de triomferende kerk genoemd wordt. Dat leert ons de Heilige schrift.⁵⁷
Nu is mijn vraag in het algemeen: hoe is er iemand die het aandurft om zich daar tegen te verzetten of dat te trotseren, wat je nu openlijk tracht te doen? Want denk je dat ons gebed in alle eenvoud en eerbied en weinig woorden minder welgevallig in Christus’ oren klinkt dan van die vrouw die zich van de Kerk van Christus afkeert, dus ook God verwerpt in haar grove blindheid en eigenzinnig godsdienstje?
Nee, Dirk, waag het gerust met God en Zijn Woord. Zonder zonde komen wij nooit, zowel ik als jij.
En met een steeds biddend hart en een opmerkzaam oog en alleen je verwachting van Jezus kan je niet verloren gaan. Wel met een Dweepster en een eigen godsdienst.

De groeten,

Jansen [?]

Brief van Dirk Bik aan dominee W. Baaij

Deze brief is door Dirk Plaizier in zijn schrift overgenomen

8-2-1932

Aan de weledele heer ds. W. Baaij, Tholen⁵⁸

foto

Ds. W. Baaij

Ik heb er al dikwijls mee gezeten om u eens te schrijven en ik denk dat u wel eens nieuwsgierig geweest bent aangaande het Geestelijke Leven.
In werkelijkheid is er geen ander Leven omdat de zondige mens zover gevallen is dat hij alles nu kan onderscheiden en zien. (“Want toen werden hun ogen geopend.”⁵⁹)
Zij kenden het goed en het kwaad en wisten wat natuurlijk en wat Geestelijk Leven was, wat water en wat gras was, enz., enz., zodat de zondige mens een uitvinding is en blijft.
Nu heeft hij ogen om te zien, oren om te horen enz., allemaal uitvindingswijsheid, ook Geestelijk, omdat de mens in werkelijkheid niets kan zien en horen, want alles wat hij nu ziet, is op zichzelf genomen, verbeelding.

Nu belacht⁶⁰ God de mens, Heilig in zijn dwaasheid. (Genesis 3:22⁶¹) [Niet] Adam die naar Gods Beeld geschapen is, staande is gebleven en nog staat, die nooit kan vallen, maar alleen de mens der zonde, die helemaal verloren is en gaat. Als Adam verloren ging, dan was er in de Hel nog leven, dan was het nog zo erg niet. Maar nu wordt al het Leven behouden en is er in de hel enkel dood, dat is het ergste.
Dit kreeg ik van de week zo duidelijk te zien in het algemeen, dat die niet heeft ook genomen wordt wat hij heeft, dat hij meent te hebben. Dat alle macht over de gehele wereld nu zo ontnomen wordt en dat alle knieën voor God gebogen worden en dat uit blijdschap van mijn Ziel.
Profetisch moet ik het u zeggen dat de bestemde tijd gekomen is dat de Heiligen het Rijk zullen bezitten. (Ziet u hier ook iets van?) Hoe de Kerk aan het opkomen is in het algemeen, die zo lang onder gelegen heeft, onder de macht van Farao.
Wat zullen nu Gods Wonderen over de gehele wereld bekend gemaakt en gezien worden. Nu zal geheel Israel Zalig worden en de volheid de Heidenen ingaan.
God is nu de weg aan het bereiden voor Zichzelf met Zijn volk ingesloten.
De zevende Engel van de fiolen [schalen] staat nu te komen. Niemand kon in de Tempel ingaan totdat de zevende engel geweest was. Nu is ook deze tekst in de vervulling in het algemeen.
Het Oordeel zal wederkeren tot de Gerechtigheid enz. En nu is het Beest uit de afgrond aan het opkomen, die tegen de Levende Kerk (die nu nog niet te zien is voor de wereld) zal krijg voeren tot zijn eigen ondergang. (Openbaring 17, Ezechiël 38 en 39)
In de vijfde fiool is zijn Rijk verduisterd geworden⁶² dit is geweest oorlog 1914-1918. Na die tijd is het gezicht van de vrouw op het Beest (Openbaring 17) in zijn uitwerking voor de dag gekomen, die nu in haar ware gedaante op het Beest zit. Ziet u hier ook wat van? Hoe zij met die beker in haar hand zit, vol van gruwelen en op haar hoofd een naam geschreven: ‘Verborgenheid’.
Ziet u, dit Leven, dat er verborgenheid in staat, nog een weinig tijd en de vrouw is van het Beest gevallen, zevende fiool. En dan zal de aarde verlicht worden, eerder niet. (Openbaring 18:1)
Dan zal de ware Kerk voor de dag komen. Nu zit alles onder de macht van de verharding (de vrouw).
Nu kan er niemand in het geloof uitkomen. En dat is mijn verlangen: om uit te kunnen komen.

Dirk Bik 2

Dirk Bik

Dit kan niet voordat de vrouw gevallen is en moet het nu maar afwachten (op goede Grond), dagelijks waarnemende de posten van Zijn deuren (Spreuken 8⁶³), hoewel ik veel te zien krijg en ook te verstaan.
In de Kerk is het voor mij niet meer te vinden omdat de Grondslag niet deugt.
Mijn wens is dat u het mij niet kwalijk neemt. Ik zie geen waar Geloofsleven meer in de Kerk.
Ook heb ik erg veel met u te doen daar u het zo moeilijk hebt voor uw ziel.
Maar mocht u in al uw klagen en al uw zuchten eens dood vallen (maar u blijft nog steeds in het Leven) dan zou u geen woorden meer hebben op de preekstoel. Dan zou u onder het oordeel moeten blijven liggen. Dan zou u niet met het Evangelie aankomen om Heilig te leven. Dat is nu onmogelijk (wel Profetisch).
U werkt maar steeds met al uw bidden en klagen tegen het oordeel van God in. Er komt niets geen vrucht van. (Wat afgesneden is dat zij afgesneden.) Waren er priesters in de tijd van Ezechiël om te offeren?
Wij leven nu niet in de tijd van het Evangelie maar wel in de tijd van de Profeten. Al dat offerwerk en zegenen is God een Gruwel. Allemaal ceremoniewerk dat weg zal vallen.
Ik zou nog meer kunnen zeggen maar het is voorlopig genoeg. Nu hoop ik dat het in goede aarde zal vallen.
Wat u niet begrijpt, wilt u mij dat vragen? Want ik kan het niet zo goed uiteenzetten als dat ik het zie.
Als u iets terug wilt schrijven: heel graag.

D. Bik Albz,
Linker Rottekade 252
Terbregge
Gemeente Hillegersberg

Voetnoten

¹ Vergelijk Coornhert over ceremoniën op deze website: ‘Coornhert – geloofsleven’ en Coornhert en Herbers – ‘Geroepen om te getuigen’.

² “En de vijfde engel goot zijn fiool [offerschaal] uit op den troon van het beest; en zijn rijk is verduisterd geworden; en zij kauwden hun tongen van pijn.

³  Deze brief werd door ‘Vrouw’ Vonk geschreven ter gelegenheid van de 25e verjaardag van Dirk Bik. De brief is ingeplakt in de Statenbijbel, die hij cadeau kreeg van Vrouw Vonk, mijn vader Dirk Plaizier en (waarschijnlijk) Gerard Hoogendoorn. Deze Bijbel en de brief zijn via L. Marcus-Bik, dochter van Dirk Bik.

⁴ “Vreest niet voor hun aangezicht; denkt aan dien groten en vreselijken Heere, en strijdt voor uw broederen, uw zonen en uw dochteren, uw vrouwen en uw huizen.”

⁵ Jeremia 15:16: “Als Uw woorden gevonden zijn, zo heb ik ze opgegeten, en Uw woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten; want ik ben naar Uw Naam genoemd, o Heere, God der heirscharen!”

⁶ Openbaring 12:1: “En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.”

⁷ Deuteronomium 2:5: “Mengt u niet met hen.”

⁸ Efeziërs 5:16: “Den tijd uitkopende dewijl de dagen boos zijn.” (SVJ) NBV: “Gebruik uw dagen goed, want we leven in een slechte tijd.”

⁹  Een vrijstad is een stad waarheen een doodslager, die per ongeluk iemand gedood had, in bijbelse tijden in Israel de wijk kon nemen en binnen de stad bescherming genoot en vrij was van vervolging. (christipedia.nl)

¹⁰ Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den HEER’, godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den HEER’.
(Oude berijming, 1773)

¹¹  Deuteronomium 15:17: “Zo zult gij een priem nemen, en steken in zijn oor en in de deur, en hij zal eeuwiglijk uw diensknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen.”

¹² Psalmen 95:7-8: “Heden, zo gij zijn stem hoort, verhardt uw hart niet (…).”

¹³ Laurens Boone (1860-1935) was predikant van de Ledeboeriaanse gemeenten en bij de Oud Gereformeerde Gemeente in Sint Philipsland. Hij had bezwaar tegen de vereniging van de Ledeboeriaanse Gemeenten met de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis. Hij vertrouwde het organisatorische ‘drijven’ van dominee Kersten niet. Boone was lange tijd de enige voorganger in de Oud-Gereformeerde Gemeenten en reisde dus veel. Hij preekte ook in vrije gemeenten, waaronder de gemeente in de Infirmeriestraat in Rotterdam.
Uit de brief valt op te maken, dat het driespan in de Vrouw Vonk periode ook contact had met dominee Boone en niet pas erna.

¹⁴ Hooglied 2:1.

¹⁵ Jesaja 35:8: “En aldaar zal een verheven baan en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden; de onreine zal er niet doorgaan, maar hij zal voor deze zijn; die dezen weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen.”

¹⁶ Matteüs 25:34: “Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! Beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.”

¹⁷ 2 Korintiërs 12:9: “En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone.”

¹⁸ Lucas 2:19: “Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart.”

¹⁹ Jesaja 42:3: “Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen.” Matteüs 12:20: “Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen, totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning.” NBV: geknakte riet en kwijnende vlam.

²⁰ Openbaring 22:11: “Die onrecht doe, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde (…).” NBV: “Wie onheil aanricht zal nog meer onheil aanrichten en wie onrein is zal nog onreiner worden.”

²¹ Romeinen 11:29: “Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk.”; NBV: “De genade die God schenkt neemt hij nooit terug, wanneer hij iemand roept maakt hij dat niet ongedaan.”

²² Matteüs 9:15, Marcus 2:19, Lucas 5:34.

²³ 2 Samuel 9, 16, 19. Mefiboseth was een zoon van Jonathan.

²⁴ Lucas 24:35; Johannes 20:6.

²⁵ Johannes 16:7.

²⁶ En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God. En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob. En God zag de kinderen Israëls aan, en God kende hen.

²⁷ Matteüs 26:69-75.

²⁸ Jesaja 65:24: “En het zal geschieden, eer zij roepen, zo zal Ik antwoorden; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen.”

²⁹ Zacharia 2:8: “Na de heerlijkheid over u, heeft Hij Mij gezonden tot die heidenen, die u lieden beroofd hebben; want die u lieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.”

³⁰ Numeri 18:19. Een eeuwig, met zout bekrachtigd, verbond.

³¹ Lucas 6:37.

³² Openbaring 2:10: “Vrees geen der dingen, die gij lijden zult. Ziet, de duivel zal enigen van u lieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens.”

³³ Lucas 12:32.

³⁴ Marcus 8:17.

³⁵ Jesaja 42:16; “En Ik zal de blinden leiden door den weg, dien zij niet geweten hebben, Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben (…).”

³⁶ Matteüs 25:34: “”Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! Beërft dan Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.”

³⁷ John Bunyan, Eens Christens Reyse na de eeuwigheyt, vertoonede onder verscheydige aardige sinnen-beelden de gansche staat van een boetvaardige en God soekende ziele (Amsterdam 1683).Verwezen wordt naar het hoofdstuk ‘CHRISTEN haalt getrouwe in’. Getrouwe tegen CHRISTEN: “Ik ben de poel MISTROUWEN, waarin u gevallen bent, ontkomen, zodat ik zonder gevaren aan het poortje kwam; alleen ontmoette ik een vrouw, wier naam WELLUST was, die mij veel kwaads scheen te zullen toebrengen.” Bunyan (1628-1688) schreef zijn allegorie in 1675 in de gevangenis. Het boek werd in 1678 uitgegeven onder de titel: The pilgrim’s progress from this world to that which is to come. Het is een allegorische beschrijving van de reis van de christen door velerlei gevaren en verzoekingen heen, naar de eeuwigheid. Bunyan was de bekendste stichtelijke schrijver van het Engelse puriteinse piëtisme. Hij was een non-conformistisch prediker, schrijver en ketellapper, nam dienst in het parlementsleger, sloot zich aan bij een baptisten gemeente en trad op als lekenprediker. Hij werd tweemaal gevangengenomen wegens onbevoegd preken.

³⁸ Psalmen 80:6: “Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling.” NBV: “U liet ons brood van tranen eten en een stroom van tranen drinken.”

³⁹ Psalm 6:7 oude berijming (1773): “Mijn oog is rood gekreten, Van tranen uitgebeten, Verouderd en doorknaagd; Daar ik, in mijn ellenden, Door al mijns vijands benden, Verdrukt word en gejaagd.”

⁴⁰ Verwakkeren, wakker worden, opwekken, aansporen, in een betere toestand komen. Bron: WNL-INL.

⁴¹ Vrouw Vonk had een pleegdochter die haar begin januari verliet en trouwde met een Rooms-Katholieke man.

⁴² Onze mond is opengedaan tegen u, o Korintiërs, ons hart is uitgebreid.

⁴³ In de beleving van Jan Bik, broer van Dirk Bik, was Vrouw Vonk naar buiten toe een strenge, onaangename, zelfs agressieve vrouw. Ze lijkt zich hiervan bewust te zijn door in deze brief een andere kant te tonen. Jan was overigens pas acht jaar oud in 1929. Zijn herinneringen dateren van juli 2015.

⁴⁴ Matteüs 7:6: “Geeft het heilige den honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden, en zich omkerende, u verscheuren.”

⁴⁵ Jacobus 4:3: “Gij bidt, en ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uw wellusten doorbrengen zoudt.”

⁴⁶ “Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods; gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen, en Ik zal onder hen wandelen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn.”

⁴⁷ Johannes 20:27: “Daarna zeide Hij tot Thomas: “Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand, en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig.”

⁴⁸  “Daarom gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen.”

⁴⁹ Dirk verblijft 17 dagen in de kazerne in Leiden, waarschijnlijk een herhalingsoefening.

⁵⁰ Openbaring 3:19: “Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd ik; wees dan ijverig en bekeer u.”

⁵¹ “En Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, ging uit, om de dochteren van dat land [Sichem] te bezien.”

⁵² Theodorus van der Groe (1705-1784), gereformeerd predikant in Kralingen vanaf 1740. Boeteprediker. Nog veel gelezen onder bevindelijk gereformeerden.

⁵³ Numeri 23:9: “Ziet, dat volk zal alleen wonen, en het zal onder de heidenen niet gerekend worden.”

⁵⁴ NBV: “Er is immers ruimte genoeg voor hen in ons land.”

⁵⁵ Numeri 25:8: “En hij [Pinehas] ging den Israëlietischen man na in den hoerenwinkel, en doorstak hen beiden, den Israëlietischen man en de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag van over de kinderen Israëls opgehouden.”
Genesis 30:39: “Als dan de kudde verhit werd bij de roeden, zo lammerde de kudde gesprenkelde, gespikkelde en geplekte.” NBV: “Als ze bij de takken besprongen werden, wierpen ze gestreepte, gespikkelde en gevlekte jongen.”

⁵⁶ “En zij [Simeon en Levi] zeiden: Zou hij dan met onze zuster als met een hoer doen?”

⁵⁷ Zie over de zichtbare en onzichtbare kerk ook ‘Geroepen om te getuigen’ op deze site.

⁵⁸ W. Baaij (1893-1961), oestervisser, later predikant in Tholen (1931-1945, Vrije Gereformeerde Gemeente), Alphen aan de Rijn (1946-1960, Christelijk Gereformeerde Kerken), Doorn (1956-1961, Chr.Ger.Kerken, vanaf 1960 Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland).

⁵⁹ Genesis 3:5: “Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.”

⁶⁰ belachen: uitlachen om zijn daden.

⁶¹ Toen zeide de Heere God: “Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.”

⁶² Openbaring 16:10.

⁶³ Spreuken 8:34: “Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.” NBV: “Gelukkig is elk mens die naar mij luistert, dag in dag uit bij mijn woning staat, de wacht houdt bij mijn deur.”

Kees Plaizier
augustus/november 2015

Eén gedachte over “Het driespan

  1. Lieverd,
    Wat heb je ontzettend veel geduld gehad om deze brieven te ontcijferen. Af en toe heb ik je geholpen om de vaag geworden woorden/zinnen te kunnen lezen.
    Ik heb veel respect voor je, dat je dit alles nu op je website geplaatst hebt!
    Het ziet er heel professioneel uit!
    Marijke

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *