Geroepen om te getuigen
Overeenkomsten en verschillen in de geloofsopvattingen van Dirck Coornhert (1522-1590) en Herman Herbers (1540/4-1607)
Kees Plaizier
In deze bijdrage staat het geloofsleven van twee vrijmoedige Gouwenaars centraal. Hun geestverwantschap op geloofsgebied is opmerkelijk, wat blijkt uit hun tegen de dominante leer van de publieke kerk ingaande theologische publicaties. Hun bevindelijke geloofshouding roept vragen op over aan hen toegeschreven spiritualistische ideeën, die het beeld over hun denkwereld vertroebelen.
Inleiding
Theoloog en schrijver Dirck Coornhert woont al enige tijd in Gouda als hij op een dag een wandeling maakt op de Veerstal in Gouda, niet ver van zijn woonhuis aan de Oosthaven. Plotseling ziet hij een vrouw in de Hollandse IJssel vallen. Ze kan niet zwemmen en dreigt te verdrinken. Coornhert, die wel kan zwemmen, maakt aanstalten om haar te redden. Hij ziet de Veerstal inmiddels vol mensen en denkt dat iedereen hem zal prijzen voor zijn heldendaad. Hij beseft dat hij de vrouw niet uit liefde, maar uit eerzucht wil helpen. Dat doet hem verdriet. Hij kan geen betere reden bedenken om de vrouw te redden. Moet hij de vrouw laten verdrinken, omdat zijn motieven niet zuiver zijn, of behoort hij haar uit eerzucht te redden, omdat hij niemand anders op de Veerstal ziet die haar te hulp schiet?Coornhert vertelde dit verhaal in het voorwoord van zijn kritische verhandeling over de sektariër David Joris, die hij in 1590 in Gouda aan het eind van zijn leven schreef.¹ Hij wilde zich hiermee verantwoorden, maar deed dit ook door Paulus te citeren: “Wat telt is dat Christus verkondigd wordt, of het nu uit valse of oprechte motieven gebeurt – dát het gebeurt verheugt me.” (Filippenzen 1:18) Hij voelde zich geroepen om te schrijven over gelovigen die de waarheid van Christus door ondervinding hebben leren kennen. Zij hebben het ware leven van God en volmaakte zaligheid. Joris behoorde uitdrukkelijk niet tot deze categorie. Coornhert, die – zoals hij zelf schreef – Christus liefhad, kon niet stilzwijgend aan de dwalingen van Joris voorbijgaan.
In dezelfde tijd waren ook de dwalingen van de in opspraak geraakte predikant Herman Herbers veelvuldig onderwerp van gesprek tijdens synodes van de Gereformeerde Kerk. Herbers op zijn beurt liet niet na dwalingen aan te wijzen in het kerkvonnis over zijn in 1584 verschenen werk Corte verclaringhe.²
Beide mannen voelden een sterke drang om de bijbelse waarheid te verkondigen. Herbers deed dit binnen het verband van de kerk, Coornhert erbuiten. De zuiverheid van het geloof stond voorop, maar dit werd niet door iedereen begrepen. Zowel Coornhert als Herbers hadden een rooms-katholieke achtergrond, die altijd een rol bleef spelen. Coornhert bleef lid van de Rooms-Katholieke Kerk. Hij had kritiek op de misstanden binnen deze kerk, maar veel minder op de leer. Hij verdedigde zelfs de leer van de transsubstantiatie tegenover de gereformeerde predikanten, die deze leer bespottelijk maakten.³ Herbers sympathiseerde met de rooms-katholieke werken van voorbereiding op de sacramenten, zoals biechten, vasten, bidden en verzoening. Hij stelde dit gebruik als voorbeeld voor de gehele christenheid.⁴
Korte levensschetsen⁵
Coornhert werd in 1522 in Amsterdam geboren, waar zijn vader lakenkoopman was. Het gezin had een Nederlandstalige Bijbel in huis, wat voor die tijd bijzonder was en waar Coornhert al op jonge leeftijd dagelijks uit las. Hij werd hofmeester in Vianen op slot Batestein van Reinoud III van Brederode, waar hij kennismaakte met het gedachtegoed van Luther, Calvijn, Menno Simons en Sebastian Franck.
Herbers werd in 1540 of 1544 in Groenlo geboren, eveneens in een rooms-katholiek gezin. Hij werd tot priester opgeleid in het cisterciënzer klooster Mariengarden in Gross-Burlo. Ook Herbers maakte kennis met het werk van hervormers, zoals Luther en Erasmus. De prior sympathiseerde met de Hervorming.
Coornhert was een veelzijdig man. Hij woonde lange tijd in Haarlem met zijn vrouw Cornelia Symonsdochter. Zij kregen geen kinderen. Hij werd etser, werkte voor de schilder Maarten van Heemskerck en gaf les aan de kunstenaar Hendrick Goltzius. Coornhert leerde zichzelf Latijn om de kerkvaders en klassieken te kunnen lezen. Hij is ook drukker geweest en gaf door hemzelf vertaald werk uit van Cicero, Seneca, Boccaccio en Homerus. Hij schreef toneelstukken, gedichten en politieke verhandelingen, maar vooral theologische werken. De theologie had hij zich door zelfstudie eigen gemaakt. Hij was ook notaris en secretaris van de burgemeesters van Haarlem en van de Staten van Holland. Hij adviseerde Willem van Oranje en moest enkele malen naar Duitsland vluchten, zowel voor de Spanjaarden als voor de Geuzen en voor tegenstanders binnen de Gereformeerde Kerk. Hij verbleef in totaal zo’n tien jaar in Duitsland. De laatste twee jaar van zijn leven bracht hij door in Gouda.
Herbers werd in 1566 priester van de Jacobskerk in Winterswijk. Na enkele jaren verliet hij deze plaats, waarschijnlijk vanwege zijn protestantse sympathieën. Hij vestigde zich in het Duitse Bocholt, dat hervormingsgezind was en trouwde met Ermken Dircks Raesveltsdochter. Hij werd in 1569 prediker naast pastoor Johan ten Weghe, een aanhanger van Luther. Ondanks protesten van de bevolking werden beide mannen afgezet en verbannen door bisschop Johan graaf van Hoya. Herbers kreeg onderdak in de lutherse stad Wezel, waar hij hulppredikant werd. Hier kwam hij in contact met gereformeerde vluchtelingen, die de lutherse kerkdiensten bijwoonden, omdat ze enige tijd geen eigen predikant hadden.
Ook de gereformeerde kerken in Holland hadden een tekort aan geschikte predikanten. Dordrecht bracht in 1577 een beroep op Herbers uit, wat hij na lang aarzelen aanvaardde. Hier ontstond een conflict dat in 1582 tot zijn ontslag leidde. Hij was enkele malen uitgeleend geweest aan Gouda, dat moeite had een predikant te vinden, die bij de ‘eigen religie’ van de stad paste. Herbers was de ideale kandidaat en bleef tot aan zijn dood in 1607 predikant van de Sint-Jan, tot tevredenheid van de meeste kerkgangers. De Goudse geschiedschrijver en priester Ignatius Walvis (1653-1714) schreef over hem: “Sijne toegedaane zeggen dat hij welspreekend, tuchtig en zedig van gedrag en wandel was en dat zijn geest meer op mistieke en geestelijke betrachtingen, als op geschil en schoolleere viel.”⁶
Coornhert en Herbers staan beiden bekend als dissidenten. Hun geloofsopvattingen weken ten dele af van die van de Gereformeerde Kerk. Coornhert kan strikt genomen geen dissident worden genoemd. Hij bleef lid van de Rooms-Katholieke Kerk, wier leer hij nauwelijks bestreed. Door zijn publiekelijk verzet tegen de Gereformeerde Kerk en zijn grote kennis op theologisch gebied was hij bij deze kerk zeer betrokken geraakt. Predikanten konden niet om hem heen, totdat zij hem uiteindelijk doodzwegen.
Coornhert beschouwde de protestantse kerken als sekten, zonder duidelijke opdracht van Godswege. De Rooms-Katholieke Kerk bleef voor hem in beginsel de ware kerk, met haar wortels in de oude apostolische kerk, waarnaar hij terugverlangde. Hij verzette zich tegen de Heidelbergse Catechismus, omdat deze leerde dat een gelovige nooit in staat was de geboden van God volkomen te onderhouden en geneigd bleef zijn naaste te haten.
Herbers verzette zich om dezelfde reden. In Dordrecht begon hij het preken uit de catechismus op zondagmiddag na te laten, omdat hij alleen op Christus wilde bouwen, niet op menselijke geschriften. Zijn geloofsopvattingen weken af van die van zijn ambtsbroeders. Hij geloofde dat een christen op aarde tot volmaaktheid kan komen en Christus wezenlijk in de gelovige kan zijn.
Ook Coornhert geloofde in de volmaakbaarheid van de mens, met hulp van de genade van Christus. Hij getuigde van deze opvatting als tegenhanger van de gereformeerde visie op de erfzonde, die hij vurig bestreed. Hij kon niet geloven dat de erfzonde een straf van God is, waardoor de mens tot zijn dood in het kwade blijft volharden.
Coornhert heeft twee jaar in Gouda gewoond, toen Herbers daar predikant was. Ze woonden dicht bij elkaar: Coornhert aan de Oosthaven, Herbers op de hoek van de Kleiweg en de Nieuwstraat. Het is niet bekend of beide mannen elkaar ontmoet hebben. Coornhert kende Corte verclaringhe van Herbers. Hij verwees ernaar in Hemel-werck, dat een jaar na Herbers’ boek werd uitgegeven. Hij antwoordde de predikanten dat hij meer zou kunnen zeggen over de ‘Besnijdinge des Herten’ (de innerlijke overgave aan God), maar dat er al veel meer over was geschreven door hun mededienaar dominee Hermanum Herberts dan zij in vele jaren konden beantwoorden.⁷
Er zijn veel overeenkomsten op geloofsgebied, maar een belangrijk verschil stond waarschijnlijk vriendschap in de weg: de katholieke Coornhert stond tegenover de Gereformeerde Kerk, die hij verfoeide, maar waaraan Herbers vanaf zijn intrede in 1577 trouw is gebleven. Herbers zag de Gereformeerde Kerk als de publieke kerk voor zoveel mogelijk mensen. Coornhert zag die rol weggelegd voor een gezuiverde Rooms-Katholieke Kerk.
Gouda heeft zich lange tijd verzet tegen de nieuwe religie. Zij beschouwde de Opstand niet als een strijd om de heerschappij van de ‘ware religie’. Gouda vreesde de vestiging van een ‘nieuw papisme’ in de vorm van een gereformeerde kerkorde. De stad keerde zich tegen in haar ogen extreme godsdienstuitingen, waaronder het calvinisme. Gouda had zich laten inspireren door het gedachtegoed van Erasmus. Het programma van de gebrandschilderde ramen in de Sint-Jan is gebaseerd op zijn bijbels humanisme. De kerk werd naar de zienswijze van Erasmus van binnenuit hervormd, als een goed alternatief voor Luther en Calvijn.
In dit klimaat was de gematigde Herbers zeer welkom, nadat stad en kerk in de tien jaar na de weinig enthousiast verlopen overgang naar Oranje veel problemen hadden gehad met de eerste gereformeerde predikanten. Het stadsbestuur was evenals Herbers gekant tegen prediking van de catechismus. Het steunde Herbers in zijn conflict met de Gereformeerde Kerk, dat zich nog ruim tien jaar zou voortslepen, totdat hij in 1593 weer in broederlijke liefde werd aangenomen. Hij kon in die periode in Gouda blijven preken en zijn boeken publiceren, waarin hij zich verdedigde tegen beschuldigingen van zijn ambtsbroeders.
Coornhert vestigde zich in oktober 1588 in Gouda, nadat hij niet langer in Delft mocht blijven, waarschijnlijk door toedoen van zijn tegenstanders, de predikanten Arent Corneliszoon en Reinier Donteclock. In Delft logeerde hij bij zijn vriend Cornelis Boomgaert, waar hij in alle rust zijn Loci Communes had willen ordenen. In Gouda betrok hij de woning ‘In de braesem’ aan de Oosthaven. Waarschijnlijk heeft zijn in Gouda wonende drukker Jasper Tournay een goed woordje voor hem gedaan. Hier schreef Coornhert nog een aantal grotere en kleinere werken, hij ging weer graveren en verkocht prenten. In de loop van 1590 werd hij ziek. Volgens dokter Boudewijn Ronsse en notaris Cornelis Willemszoon was hij helder van geest tot het einde kwam op 29 oktober. Coornhert is begraven in de Sint-Janskerk. Op zijn grafsteen is een gedicht van zijn vriend Spieghel aangebracht:
Hier Rust
Wiens Lust
En vreugd
Was deugd
En ‘t waar
Hoe swaar
‘t Ook viel
Noch sticht
Zijn dicht
Geschrijf
Maar ‘t lijf
Hier bleef ’t
God heeft
De ziel
Over Herbers’ einde is niets bekend. Hij stierf op 23 februari 1607. Zijn vrouw was zeven jaar eerder overleden. Op hun grafsteen is te lezen:
Leert sterven eer ghij sterft, soo conet ghij sterven, als ghij sterft.
Inleiding geloofsleven⁸
In de door Coornhert en Herbers nagelaten geschriften worden hun geloofsopvattingen uitvoerig aan de orde gesteld. Dit artikel baseert zich voornamelijk op die geschriften om hun beider geloofsleven vanuit hun eigen perspectief te kunnen verwoorden.
Coornhert begon naar zijn zielenheil te zoeken toen hij een jongen van een jaar of vijftien was. Hij toetste de rooms-katholieke leer en de boeken van Luther, Calvijn en Menno Simons aan de Bijbel en vond dat er dwalingen in waren geslopen. Protestanten wilden hem tot een van hun kerken laten toetreden, maar hij bleef zijn kerk trouw, omdat hij niet zeker wist welke dwalingen het ergst waren. Hij raakte in grote zielenstrijd en bad God om wijsheid en herstel van de kerk. Hij zag de bestrijding van dwalingen, vooral de gereformeerde leer van de erfzonde, als een roeping en wilde opkomen voor christenen, die zich net als hij niet thuis voelden bij een kerkgenootschap. Voor hen was er de ‘onzichtbare kerk’. Coornhert wilde zijn lezers doorgeven wat de genade van de Heer aan hem had geopenbaard.
Herbers maakte een andere ontwikkeling door. Reformatie stond voor hem in het teken van de christelijke vrijheid. Hij zal zijn hoop op terugkeer van de oude apostolische kerk aanvankelijk op de publieke kerk hebben gevestigd, maar moet teleurgesteld zijn geraakt in een kerk die zich steeds meer afsloot voor andersdenkenden. Hij is nooit een overtuigd calvinist geworden.⁹
Mystiek
Zowel Coornhert als Herbers hadden een hang naar het mystieke. Coornhert had waardering voor het uit de veertiende eeuw daterende mystieke traktaat Theologia Deutsch, maar was het oneens met de opvatting van de onbekende schrijver, dat een christen op aarde nooit geheel van droefheid kan worden bevrijd. Die opvatting was strijdig met Coornherts geloof in volmaakbaarheid.
Het allerhoogste goed van de mens is zijn vereniging met God. De ziel heeft een natuurlijke geneigdheid tot haar oorsprong, tot God, die het wezen van de ziel is. Volgelingen van Christus leggen de oude mens af en zijn in de Here, die een Geest is. Waar de Geest van God is, daar is vrijheid.
Coornhert vond het moeilijk zijn innerlijk ervaren geloof te verwoorden en gebruikte daarvoor mystieke termen. Soms zocht hij steun bij kerkhervormers. Calvijn schreef bijvoorbeeld dat het Rijk van God niet aards is, maar een inwendige vernieuwing van de ziel.
Coornhert zag navolging van Christus als een waarachtige oefening om godgelijk te worden. De goddelijke mens heeft echter niets goeds van zichzelf, maar ontvangt alles van God.
Wijsheid en deugdzaamheid kunnen alleen bevindelijk worden verkregen.
Gelatenheid vond hij een belangrijke deugd, waarbij het niet gaat om stoïcijnse berusting, maar om gelatenheid die tot de vreugde van God leidt.
Herbers’ geloofsleven werd bepaald door zijn ontvankelijkheid voor de werking van de Heilige Geest en verlangen naar vereniging met Christus. Achter de letterlijke woorden van de Bijbel zag hij een verborgen betekenis, alleen te verstaan voor gelovigen die waren aangeraakt door de Heilige Geest. Hij gebruikte vaak verwijzingen naar mystiek te duiden teksten van Paulus. De gelovige mens kan alleen door Christus bevindelijk tot kennis van God verlicht worden en zijn natuur deelachtig worden.¹⁰
Kort na Herbers’ overlijden in 1607 verscheen een in Gouda gedrukt boekje voor de jeugd, Korte onderwijsinghe, dat toegeschreven kan worden aan Herbers, diens zoon Dirck Herbers en aan Tombergius, toentertijd ook predikanten in Gouda. Het werd door Herbers’ belangrijkste opponent, Reinier Donteclock, Goudse Catechismus genoemd in een snel verschenen vernietigende reactie op het werkje. Het was bedoeld voor onderwijzing van de jeugd, maar Donteclock blies het boekje op tot een vervanger van de Heidelbergse Catechismus. Ook uit dit boekje blijkt de mystieke inslag van Herbers. Op de vraag naar het hoogste goed wordt als antwoord gegeven: “mijn vereniging met God”.¹¹
Coornhert had die vraag naar het hoogste goed al decennia eerder uitgewerkt door middel van vijf gesprekken met vrienden over ‘wellevenskunst’. Kennis van het hoogste goed brengt de gelovige tot eenwording met God. Het opperste goed van de mens is een toestand, waaraan het minst ontbreekt om godgelijk te zijn, voor zover de menselijke natuur zich met de goddelijke kan verenigen.¹²
Bijbel, kennis en waarheid
Herbers en Coornhert hadden met elkaar overeenstemmende opvattingen over de Bijbel.
Volgens Herbers moet het hart van de mensen worden geopend om de Bijbel te kunnen verstaan. Het Woord des Levens is echter niet de Bijbel, maar Christus door wie de gelovige innerlijk wordt geraakt. De Bijbel is een getuigenis van het leven en wijst op Christus. Er is nog een andere wijsheid nodig om de mensen tot volmaakte kennis van Gods verborgenheden te brengen: de wijsheid van de Heilige Geest. Zijn opponenten schreven teveel kracht toe aan de Bijbel, waardoor het geestelijke priesterambt van Christus wordt verkleind. De inwendig verlichte gelovige heeft de Bijbel niet meer nodig. Ook Augustinus leerde dat de door geloof, hoop en liefde gesteunde gelovige geen Heilige Schrift meer nodig heeft, behalve om anderen te onderwijzen.¹³
Coornhert gebruikte dezelfde uitspraak van Augustinus om te onderstrepen dat kinderen van God door God zelf worden onderwezen en dus de getuigenissen van de Bijbel niet nodig hebben.¹⁴ Voor Coornhert was de Bijbel de zuivere leer, het ware getuigenis van God. Menselijke uitleggingen konden voor hem niet de ware leer vormen. De Bijbel is echter ook voor hem niet het Woord zelf, dat er vóór alle begin was. De leer is eerder een getuige van de waarheid dan de waarheid zelf, die Christus is. Dat maakte de Bijbel voor hem niet minder belangrijk. De gelovige komt tot ware kennis door de Bijbel te lezen. Meer heeft hij niet nodig, omdat daarin de Heilige Geest zelf spreekt.
Coornhert vond dat elke leer aan de Bijbel moest worden getoetst. In zijn geschriften verwees hij rijkelijk naar bijbelplaatsen. Herbers deed hetzelfde. In de brief aan het Gouds stadsbestuur, die voorafgaat aan zijn Bekentenisse des Gheloofs, schreef hij, dat hij zijn opvattingen bevestigd had met geannoteerde spreuken van de Heilige Schrift of met getuigenissen van de kerkvaders, opdat alle katholieke (algemeen christelijke) mensen ervan verzekerd konden zijn dat hij niets nieuws bracht.
De door bevindelijkheid verkregen waarheid van de Bijbel staat voor beide mannen voorop. Herbers leerde in Dordrecht vrijmoedig wat hem als waarheid was geopenbaard, wat door zijn ambtsbroeders moeilijk werd verdragen. Eerst moet men volkomen kennis hebben, de kennis die in Christus is te vinden, voordat men verenigd kan worden met God.¹⁵
Ook voor Coornhert had kennis alles te maken met het vinden van de waarheid van God. De redelijke mens zoekt de kennis van het goede, dat is van God. Zonder gebruik van de rede wordt niemand een kind van God. Wie de waarheid heeft leren kennen, beseft dat het aannemen van een valse leer dodelijk voor zijn ziel is. Dan zal iemand eeuwig verdoemd zijn.
Het is niet goed om teveel te willen weten. Coornherts motto was: “Weet of rust.”
Hij wilde optreden als getuige van de waarheid, die niet met een goed geweten kan toekijken hoe de ziel van zijn naaste verloren gaat. Libertijnen deden dat in Coornherts ogen wel.
Letterlijke of geestelijke uitleg
Herbers gebruikte meer dan een derde van zijn Bekentenisse voor de vraag, of de bijbelse waarheid letterlijk of geestelijk moet worden uitgelegd. Hem ging het vooral om de geestelijke betekenis, om wat de woorden van binnen met de mens doen. De Bijbel kan alleen worden uitgelegd door de werking van Gods Geest. Ons gemoed wordt bevindelijk bewogen door het wezen van Christus.¹⁶
Ook Coornhert maakte onderscheid tussen de dode letter en het levende Woord. De Heilige Geest is de enige leermeester. De Geest leert inwendig, de Schrift overtuigt uitwendig.
Coornhert dacht over dit onderwerp genuanceerder dan Herbers. In zijn kritiek op de sektariër Niclaes schreef hij, dat hij de Bijbel meer gelooft dan de geestelijke, hemelse en allegorische geschriften van deze ‘grote libertijn’. Wanneer hij hierin letterlijk is, is hij liever met de Bijbel letterlijk dan met Niclaes geestelijk, zoals hij en zijn aanhangers dat noemen. Over de schaamte van Adam en Eva voor hun naaktheid schreef Coornhert echter, dat de predikanten hier een allegorische uitleg zouden moeten toepassen en de gebeurtenis niet moeten zien als straf voor alle nakomelingen. Hij heeft tijdens zijn jeugdreis naar Portugal met eigen ogen gezien dat Indianen in Lissabon zich voor hun naaktheid niet méér schaamden dan pasgeboren kindertjes.
Volgens Coornhert zondigt men als de Bijbel alleen letterlijk of alleen geestelijk wordt uitgelegd. De middenweg is het veiligst. Hij is het niet eens met degenen die net als Luther alles volgens de letter willen begrijpen, noch met de vrije geesten die alles allegoriseren en geestelijk verstaan.
Libertijnen
Vrije geesten of libertijnen werden zowel door Coornhert als Herbers bestreden, maar omgekeerd werden ook zij door hun tegenstanders en latere auteurs voor libertijnen gehouden.
Herbers’ opponenten schreven dat Joris een echt libertijnse geest had, hiermee suggererend dat Herbers ook een libertijn was vanwege zijn sympathie voor het werk van Joris. Herbers zou zich bij zijn aanstelling in Gouda een goddelijke beroeping hebben ingebeeld. Volgens Herbers was hij gevraagd door de Staten van Holland, het Gouds stadsbestuur, de classis en de kerkenraad. Hij vertrouwde er op dat zijn opponenten, ondanks hun spottende vragen, niet durfden tegenspreken dat er verstandige mensen bij zijn aanstelling betrokken waren, die naar de Geest leefden. Maar hij vermoedde, dat zij dit niet wilden toegeven en deze mensen eerder voor zogenoemde libertijnen zouden houden.¹⁷
Coornhert verweet de libertijnen dat ze kwaadspraken van hem, omdat hij ervan werd beschuldigd dat hij niet van het gebruik van sacramenten hield. De uitleg van predikanten over de erfzonde zou libertijnen tot verkeerde opvattingen brengen: niet ik doe kwaad, maar de zonde die in mij woont. Zonder onze zonden zou God geen barmhartigheid kunnen tonen. Coornhert vroeg zich af of men op aarde een verderfelijker duivelarij kan vinden dan deze libertijnse leer. Gelovigen hebben geen wroeging meer over hun zonden als hun geleerd wordt dat niemand de geboden van God volkomen kan onderhouden. Coornhert zag de leer van de predikanten als fundament van libertijnse goddeloosheid. Hij maakte zich zorgen over de gewone mensen, die twijfelen ooit tot kennis van de waarheid te komen en zich roekeloos afkeren van de goede zeden om terecht te komen in een libertijnse vrijheid en te verwilderen tot een leven zonder God.
Omgang met gereformeerde predikanten
Coornhert kon bijzonder fel en onverdraagzaam zijn in zijn aanvallen op predikanten. Veelal gaat het om reacties op de onverzoenlijke houding van de gereformeerden, maar Coornhert stond evenmin open voor hun geloofsopvattingen. Hij vond dat deze ‘gedeformeerden’ de traditie van de ‘roomse kerk’ verachtten en de meest onbeschaamde lasteraars van de wereld waren, omdat zij zich niet aan de Bijbel hielden. De catechismus is een wanhopige en verdoemelijke leer, schijnheilig en een openbare lastering tegen Christus. Twijfel of God zal doen wat Hij heeft beloofd mag geen geloof heten. Gereformeerden die leerden dat hier niemand volmaakt kan zijn, typeerde hij als leugenachtig. Hij bad de genadige God om zijn opponenten van hun waanideeën te verlossen.
Herbers was milder in zijn oordeel, waarschijnlijk ook omdat hij voorzichtig moest zijn in zijn kritiek op de leer van een kerk, waarvan hij zelf deel uitmaakte. Hij was kritisch, maar bediende zich niet van scheldwoorden. Hij vroeg om vergeving, nadat hij werd beschuldigd van laster en van hovaardige verachting. Soms liet hij zich gaan met een uitroep als: “Lieve, zeg mij toch, hoe mag God die het licht zelf is en het hoogste goed, de duisternis en het kwaad scheppen?”¹⁸ Felle aanvallen, zoals bij Coornhert, bleven achterwege.
Ceremoniën
Coornhert kon zich ook fel keren tegen het gebruik van ceremoniën, maar wees deelname eraan niet principieel af. Een gelovige mag degenen die van doop en avondmaal gebruikmaken niet verachten. Deze sacramenten zijn door Christus zelf bevolen. Coornhert bestreed het valse gebruik ervan. Uiteindelijk gaat het niet om de ceremoniën, maar om wat deze symbolen vertegenwoordigen. Zo vond hij dat doop en avondmaal niet tot vertroosting en zekerheid dienden, want hij die gelooft heeft deze al. Het ware avondmaal wordt in eendracht en geloof geestelijk gegeten. De uiterlijke godsdienst bestaat uit een heilige levenswandel, maar is slechts schijndeugd als zij niet wordt gevoed met innerlijk geloof. Elke christen moet de sacramenten gebruiken om zwakkere christenen te stichten, maar wel volgens de inzetting van Christus.
Calvijn zou geschreven hebben dat het een teken van kleingeloof is als de beloften van God niet genoeg zijn zonder sacramenten. Ook Erasmus legde de nadruk meer op innerlijk geloof dan op ceremoniën. Zelfs de Delftse predikanten schreven dat zuivere gelovigen de sacramenten niet nodig hebben, maar alleen de zwakken ter versterking van hun geloof.
Ook Herbers onderstreepte dat sacramenten gebruikt moeten worden zoals ze bedoeld zijn. Iemand kan het brood eten en de wijn drinken zonder de betekenis ervan in te zien. Volgens Herbers’ opponenten onttrekken mensen zich niet zozeer aan het avondmaal omdat er misbruik van wordt gemaakt, maar omdat ze niet aan dwang en vermaningen onderworpen willen zijn, of om het gevaar van vervolging te ontgaan. Het komt deze mensen goed van pas wat zij bij David Joris, Sebastian Franck of Herman Herbers kunnen vinden, namelijk dat het om het innerlijk gaat en niet om het uiterlijk. Herbers schreef daarentegen dat er velen zijn, die brood en wijn als trouwpenning ontvangen, dat zij zich met Christus, de Bruidegom van de gemeente, willen verenigen, maar niet de betekenis ervaren. Toch beroemen zij zich op de trouwpenning en verachten andere mensen, die niet tot de gemeente van Christus zouden behoren. Verschillende opvattingen over de doop zouden ernstig besproken moeten worden, maar wel met de geest van zachtmoedigheid.¹⁹
Blijkbaar was er veel verwarring en twijfel over het ware gebruik van de sacramenten. Zowel Coornhert als Herbers legden daarom de nadruk op geloofservaring en niet op uiterlijkheden.
Predestinatie
Twijfel was er ook over het vraagstuk van de predestinatie. Het thema leidde binnen de Gereformeerde Kerk tot conflicten. Calvijn wilde met zijn leer over de voorbeschikking zekerheid en troost bieden aan de gelovigen, maar latere calvinisten worstelden met de vraag of zij verworpen of behouden zouden zijn. Toch hielden zij aan hun standpunten vast en veroordeelden gelovigen met een andere opvatting, zoals Coornhert en Herbers.
‘Nieuwe stoïcijnen’ noemde Coornhert de gereformeerden die beweerden dat God alles voorbeschikt en wij mensen slechts instrumenten zijn. Deugdzaamheid en het nalaten van zonden worden dan zinloos.
Met een aan het eind van zijn leven geschreven lijvig boekwerk over de predestinatie wilde hij zijn naasten van nut zijn door ze te behoeden voor dwalingen. Hij wilde in het openbaar uit naam van de liefde de religie zuiveren. Onlangs nog had hij stukken willen aanbieden aan de kerkmensen in Gouda – waar de provinciale synode van 1589 werd gehouden – maar zij weigerden deze aan te nemen. Hij deed dit in een land waar geloof en spreken vrij zijn. Coornhert doelde op het verzoek om zijn disputatie met de Delftse predikanten te mogen voortzetten.²⁰
Hij schreef zijn boek niet uit curieuze weetgierigheid, want hij wilde Gods predestinatie niet doorgronden, maar erin berusten. Het ging hem om de gruwelijke dwalingen van de ‘predestinateurs’, waarmee de leer op goddeloze wijze werd beklad. Deze dwalingen strekken tot oneer van God en verderf van de mens, want diens ziekelijke kwaadheid is er oorzaak van dat hij de natuur van God niet leert kennen. God zou zijn eer zoeken in het eeuwig verdoemen van de mens, zonder op hun zonden te letten. Daarom haat Hij zijn onnozele schepselen voordat zij kwaad hebben gedaan en rukt Hij de kindertjes van de borsten van hun moeders en stort Hij ze in de eeuwige verdoemenis.
Ook Herbers heeft zich verzet tegen de rigide calvinistische leer van de predestinatie. Hij stelde dat de almachtige God geen verdoemenis vóór het begin van de wereld heeft ingesteld, maar wel het leven. Hij geloofde dat God Christus tot het leven ter zaligheid voor ons mensen heeft voorbestemd en dat daarom degenen die in Christus zijn ingelijfd Gods uitverkorenen zijn. Anderen, die dit leven niet hebben, zijn in de dood en door God verworpen. Hieruit volgt niet dat God de dood voor iemand heeft voorbestemd, nog voordat sprake is van leven. Dit is openbare godslastering, strijdend tegen Gods heilige gerechtigheid.²¹
De predikanten legden zowel Coornhert als Herbers bijbelteksten voor die hun leer moesten bewijzen. Beiden werden geconfronteerd met Gods uitspraak, dat Hij farao alleen zou hebben verwekt om Zijn macht te tonen en iedereen te laten weten wie Hij is. (Romeinen 9:17) Volgens Coornhert wordt hier niet over verkiezing of verwerping van de zaligen en verdoemden gesproken, maar alleen over farao, die machtig was en goddeloos en daarom strafbaar.²² Herbers geloofde dat door Gods barmhartigheid farao werd aangespoord God te leren kennen en zich van zijn zonden bewust te worden. God zou zich weer over hem ontfermen als hij zijn zonden zou afleggen.²³
Erfzonde
Erfzonde kon in de ogen van Coornhert geen deel uitmaken van de beschikkingen van God. Hij heeft zijn leven lang geworsteld met de opvattingen van de kerken hierover. Wij zouden zieke mensen zijn, door erfzonde blijvend tot het kwade geneigd. De bedrieglijke predikanten zijn goddeloos door te leren dat het Christus onmogelijk is de verlossing van zonde, dood, duivel en hel te volbrengen. Wij moeten uit deze goddeloze ketterij zien te raken. Nergens staat in de Bijbel geschreven dat de zoon om de misdaad van de vader kwaad geboren en verdoemd wordt, dat iemand de straf van een ander zal dragen of dat de menselijke natuur door Adams zonde verdorven is. Coornhert schreef dat zijn geschil met de predikanten niet is of de mens zondigt, maar of dit aangeboren is.
Hij zag menselijke ellende als een natuurlijke conditie, verwijzend naar de dieren, die ook ellende ervaren, terwijl hun voorouders niet gezondigd hebben. Niemand kan zonder tegenslag of strijd deugdzaam worden.
Wij verloren niet het beeld van God in Adam, maar hebben het juist geërfd. De genade van God in Jezus Christus is veel groter en machtiger dan de zonde in Adam.
Coornhert richtte zijn pijlen voornamelijk op de Gereformeerde Kerk. Hij was veel milder over de rooms-katholieke leer. Het bleef bij de constatering dat erfzonde in de ogen van de rooms-katholieken geen zonde is, omdat men de aangeboren geneigdheid tot het kwade met Gods genade kan weerstaan.
Herbers meende dat het menselijk geslacht door de zonden van Adam ongehoorzaam is geworden en in ongenade is gevallen. Geen mens kan zichzelf door eigen kracht verlossen. Een middelaar is nodig, die de muur, die ons van God en het eeuwig leven scheidt, wegneemt. Die middelaar is Jezus Christus, die ons van de zonden verlost en ons als een mysterie van de verenigde goddelijke en menselijke natuur tot zaligheid door het Evangelie is voorgesteld.²⁴
Volmaakbaarheid
Coornhert stelde volmaakbaarheid van de mens op aarde tegenover de opvatting dat wij altijd door erfzonde tot het kwade geneigd zijn.
De hoogste deugd van de mens is liefde tot God en de naaste. Coornhert vond zijn opvattingen terug bij Paulus, Calvijn en Augustinus.²⁵ Volgens Paulus zullen degenen die de liefde van Christus kennen, volstromen met Gods volkomenheid, zoals te lezen is in Efeziërs 3:19. Calvijn geloofde, dat wie Christus heeft, alles heeft wat nodig is om volmaaktheid te hebben, wat blijkt uit zijn commentaar op deze brief, waarnaar Coornhert verwees. Coornhert haalde ook Augustinus aan, die beleed dat iemand zonder zonde kan zijn door de genade van God en zijn vrije wil, die tot de genade van God behoort. Christus heeft ons geen onmogelijke, maar volmaakte dingen geboden.
Het ging Coornhert om de vraag of iemand de geboden van God volkomen kán onderhouden. De predikanten namen de goede intentie weg. Coornhert wist dat hij zelf nog niet volmaakt was, maar hij hoopte het te worden. Volmaaktheid is geen menselijke verdienste. De mens kan God niet uit eigen kracht volkomen gehoorzamen, maar de goddelijke macht kan iets in hem bewerkstelligen.
Ook Herbers meende dat gelovigen moeten groeien in de volmaaktheid van Christus. Geen werk van de mens is perfect als niet in Christus het woord der waarheid of de Geest van zijn leven door het geloof is bevestigd. Volkomen kennis ofwel levenskennis in Christus is nodig, voordat de gelovige verenigd kan worden met Christus. Evenals Coornhert koppelde Herbers volmaaktheid en gehoorzaamheid aan elkaar. Een mens kan geen volkomenheid hebben als hij niet is ingelijfd in Christus en in de waarheid van zijn Geest.²⁶
Wedergeboorte
De weg naar volmaaktheid is een weg vol innerlijke strijd en lijkt voor weinigen te zijn weggelegd. Coornhert schreef dat mensen angst kunnen hebben voor de dood. Uitwendig zijn ze rustig, maar inwendig niet. Ze worden verteerd door twijfel en vrees. Ze maken zich druk om overvloed en weelde. Het Woord van God wordt daardoor verdrongen. Als zij zich naar binnen keren en hun duisternis erkennen, verschijnt het licht van de genade. De gelovige gaat verlangen naar zijn verlossing, een teken dat de wedergeboorte in hem gebeurt. Zonder wedergeboorte zal niemand het Rijk van God zien.
Wedergeboorte is sterven van het kwade en tot leven komen van Gods goedheid in de boetvaardige mens. Hij verrijst in en met Christus, leeft zelf niet meer, maar Christus in hem. Laat niemand denken een kind van God te zijn alvorens dit dodelijke sterven te hebben ondervonden. De kwade wil van deze mens sterft volkomen. Hiervoor in de plaats komt het verstand en de wil van God, geboren uit kennis van de waarheid in levendige ondervinding. Hier begint de ware sabbat. De wedergeborene is binnengegaan in de rust van God.
Coornhert onderscheidde zes stadia: de hardnekkige godloze, de voor straf vluchtende knecht, de huurling die zijn loon verwacht, het goedwillende kind, de sterke jongeling en de verstandige oudere. De eerste drie staten zijn voorstadia, de tijd voor de wedergeboorte. Daarna volgt het proces van wedergeboorte dat overvloeit in de laatste drie categorieën. Kind en jongeling voeren nog een innerlijke strijd tegen het kwaad. De verstandige oudere kent Christus volkomen. Hij heeft geen menselijke onderwijzing nodig, noch bijbelse getuigenissen.
Wedergeboorte is ook voor Herbers een belangrijk thema: zonder wedergeboorte kan de gelovige niet zalig worden. Hij verwees naar Augustinus en Erasmus, die dezelfde opvatting zouden hebben. Wedergeboorte is een geestelijk proces, dat door de gelovige wordt doorgemaakt: van letter naar geest, van natuurlijk naar geestelijk mens, van gelovige die de wet volgt naar wedergeborene voor wie de wet is vervuld.²⁷
Rechtvaardiging
Coornhert had moeite met de reformatorische leer van toegerekende rechtvaardiging, omdat de mens weliswaar door de genade van God wordt gerechtvaardigd, maar hij toch een zondaar blijft. Wij hebben toegerekende rechtvaardiging nodig, maar er moet meer zijn. Het kwaad moet vernietigd worden ten gunste van een bevindelijke heiligmaking. Geloof in een aangeboren kwaad zorgt voor een valse rust in zonde, die pijnlijk wordt verzacht door de toegerekende rechtvaardiging. De gereformeerden dichten de wedergeborene een gewaande zaligheid toe.
Ook voor Herbers was toegerekende rechtvaardiging niet voldoende. Zijn opponenten zouden wedergeboorte van het genadewerk van Christus willen uitsluiten, alsof deze niet nodig was om zalig te worden.²⁸
Innerlijke vernieuwing was voor de gereformeerden een actief menselijk proces, dat niet in verband gebracht kon worden met toegerekende rechtvaardiging, want dan zou de gelovige zichzelf rechtvaardigen. Het was juist de zondige mens, die gerechtvaardigd werd.
Herbers zou wedergeboorte op één lijn stellen met rechtvaardiging. Hij geloofde dat Christus ons buiten onze verdienste om verzoent met God, maar dat die verzoening ons pas deelachtig wordt door het geloof in de Heilige Geest. Door deze Geest wordt het geestelijk leven van Christus door ons ontvangen en worden wij wedergeboren.
Herbers vond niet dat mensenwerk deel mag hebben in de gerechtigheid die voor God geldt, of dat de vruchten van wedergeboorte oorsprong van de gerechtigheid zijn.²⁹ Ook Coornhert zag goede werken niet als oorzaak van onze zaligheid, maar als door God gezonden middelen, zonder welke niemand zalig kan worden.³⁰
Onzichtbare kerk
De geloofsovereenkomsten tussen Coornhert en Herbers blijken opvallend groot te zijn, maar er is ook een belangrijk verschil. Beiden verlangden naar terugkeer van de oude apostolische kerk. Herbers vestigde daarbij zijn hoop op de Gereformeerde Kerk, die hij ondanks alle conflicten dertig jaar lang trouw gediend heeft. Zijn opponenten berispten hem, omdat hij vond dat de kerk alleen naar het voorbeeld van de apostolische kerk gereformeerd kan worden als de gelovigen elkaar de broederschap niet ontzeggen en zij elkaar wat beter verdragen en tegemoetkomen.³¹
Coornhert was er van overtuigd dat in zijn tijd geen enkele zichtbare kerk de ware kerk vertegenwoordigde, wat vooral blijkt uit zijn in het jaar van zijn overlijden door Jasper Tournay te Gouda gedrukte Kerckghang.³² Hierin stelde hij dat de gelovige die voor dwaling vreesde en ernstig naar zijn heil verlangde uit de zichtbare kerken weg kon blijven, totdat hij zekerheid had welke de ware kerk was. Coornhert wees de weg naar de onzichtbare, geestelijke kerk. Door God, die een Geest is, te gehoorzamen worden levende stenen tot een onzichtbare kerk van God gevormd, die door eendrachtige liefde wordt samengebonden. Niet uiterlijke, maar innerlijke zaken verenigen de mens met God. Coornhert vond zelfs dat mensen zondigden die zich bij een zichtbare kerk aansloten zonder ware kennis van de Bijbel te hebben.
Ook voor Herbers ging het om een innerlijke beleving van het geloof. De mens wordt innerlijk geraakt door het wezen van Christus en moet door de genade van Christus worden gerechtvaardigd, voordat hij enig rechtvaardig werk kan voortbrengen. Het gaat om een proces, waarbij Herbers ook een rol voor kerk en predikant zag weggelegd. Hij zag een predikant als dienaar van het Nieuwe Testament, die de Heilige Geest heeft ontvangen, zoals ook de apostelen van de Heilige Geest werden vervuld. Hij wilde van die Geest getuigen.³³
Invloed rooms-katholieke leer
Het lijkt erop dat de rooms-katholieke achtergrond van beide mannen veel invloed bleef uitoefenen op hun geloofsleven. Petrus Canisius (1521-1597) schreef in 1555 een catechismus van de rooms-katholieke geloofsleer, die in vele talen is vertaald en talrijke uitgaven beleefde. Een verklarende uitgave van deze catechismus trekt fel van leer tegen van de rooms-katholieke leer afwijkende opvattingen, waaronder die van Luther en Calvijn.³⁴
Evenals Coornhert bestrijdt de catechismus de niet katholieke gedachte dat God mensen verdoemt, omdat hij het zo wil, zonder op hun zonden te letten. Deze gedachte is godslasterlijk en gaat in tegen de oneindige goedheid en rechtvaardigheid van God. De mens zondigt niet, omdat God de zonde voorziet, maar God voorziet de zonde, omdat de mens zondigt. Hij behoudt zijn volle vrijheid.
Erfzonde is een zonde die Adam en na hem alle mensen bedreven hebben. De mens krijgt echter vergiffenis van de erfzonde door het doopsel. Coornhert geloofde niet in een aangeboren zonde. Hij richtte zich echter vooral op de onverzoenlijkheid van de leer van de gereformeerden: door de kracht van het aangeboren kwaad moet de gelovige tot de dood zondigen, wat strijdig is met de door Christus mogelijk gemaakte verlossing van zonden.
Coornhert en Herbers bestreden de gereformeerde opvatting dat een mens niet in staat is de geboden van God volkomen te onderhouden. De catechismus doet hetzelfde: om de eeuwige zaligheid te verkrijgen is het noodzakelijk Gods geboden te onderhouden. Door Gods hulp kan de gelovige God en zijn naasten volkomen liefhebben en de geboden van God volmaakt onderhouden. De gedachte dat gelovigen van nature geneigd zijn om God en de naasten te haten, wordt verworpen.
Wedergeboorte wordt vereenzelvigd met het sacrament van de doop, wat bij Coornhert ondenkbaar is. De wedergeboorte die hem voor ogen stond wordt in de catechismus besproken onder rechtvaardiging, omschreven als de vergiffenis van zonden en de innerlijke heiligmaking van de gelovige. De zondaar wordt door de genade van God bewogen om God als beloner van het goede en bestraffer van het kwade te erkennen en alles te geloven wat God heeft geopenbaard. Hij begint God te vrezen en krijgt hoop dat God hem genadig zal zijn. Hij gaat God liefhebben, krijgt berouw en neemt zich ernstig voor een nieuw leven te beginnen en de geboden van God te onderhouden. Hij ontvangt de doop of de biecht en God geeft hem de heiligmakende genade, waardoor hij van zonde gezuiverd en inwendig geheiligd wordt.
De catechismus gaat evenals Herbers en Coornhert in tegen de gereformeerde leer van de toegerekende rechtvaardigheid. Christelijke rechtvaardigheid wordt omschreven als de deugd, volmaaktheid en heiligheid van de gelovige. Het geloof alleen maakt de mens niet rechtvaardig: hij dient het kwade te mijden en het goede te doen.
De mens heeft een vrije wil gekregen om de genade van God aan te nemen of te verwerpen. Evenals Coornhert en Herbers brengt de catechismus de verharding van farao niet in verband met predestinatie. Die verharding wordt aan God toegeschreven, maar alleen in die zin dat Hij haar heeft toegelaten, niet bevolen of gewild.
Deze catechismus straalt meer optimisme uit dan de Heidelbergse. Dit optimisme zou het verzet van Coornhert en Herbers tegen de meer pessimistisch getoonzette opvattingen van de gereformeerden over de hier besproken geloofsthema’s mede kunnen verklaren.
Erasmus
Erasmus heeft veel betekend voor het geloofsleven in Gouda. Ook hij stelde zijn leven in dienst van de waarheid. Elke christen moest ernaar streven de Bijbel in haar zuiverheid en oorspronkelijke betekenis te verstaan.³⁵ Coornhert en Herbers kenden werk van Erasmus. Zij verwezen naar uitspraken van hem in hun boeken. Erasmus noch Coornhert wilden de moederkerk verlaten. Erasmus bleef trouw aan de ‘consensus ecclesia’, de overeenstemming van gevoelens binnen de kerk. Hij moedigde de mensen aan naar het voorbeeld van Christus te leven en ook buiten bemiddeling om contact met Christus te zoeken. Herbers wilde de mensen van hun eigen aardse leven naar het leven van Christus brengen.³⁶ En Coornhert riep op Christus na te volgen in ootmoedigheid en lijdzame zachtmoedigheid.³⁷
Zowel Coornhert als Herbers hebben waarschijnlijk Erasmus’ Enchiridion gekend, dat meerdere malen in Nederlandse vertaling werd gedrukt. Er wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen de vergankelijke en de geestelijke wereld. Erasmus bestreed de uiterlijke dingen niet, maar gehechtheid aan aardse dingen leidde niet tot de weg naar God. Hij riep op tot het volmaakte en preekte ‘de godsdienst van de zuivere geest’. Hij wilde echter niet uit de werkelijkheid vluchten door zich in de eigen geest terug te trekken. Gelovigen behoren God als vrij en verantwoordelijk mens te dienen in de geest.³⁸
Opmerkelijk is de overeenkomst tussen Enchiridion en Herbers’ Bekentenisse. Beiden verwoordden het dualisme van Paulus, benadrukten de diepere betekenis van het Woord, dat geestelijk is en volgden de weg van verinnerlijking. De mens moet erop gericht zijn gelijk te worden aan God. Ook Coornhert richtte zich sterk op Paulus met diens nadruk op geestelijk leven. Hij had bewondering voor Erasmus, maar volgde hem niet kritiekloos. Hij beschuldigde hem van ‘scrupeloose onderdanicheyt’ tegenover de kerk, omdat hij tegen de waarheid van de Heilige Schrift in volhardde in onwetendheid van de woordjes: ‘Hoc est’.³⁹ (Matteüs 26:26) Coornhert zou er grote moeite mee hebben gehad dat Erasmus de leer van de transsubstantiatie voor lief had genomen.⁴⁰ Hij lijkt echter meer moeite te hebben gehad met Erasmus’ halfslachtigheid over deze leer uit angst voor te verwachten reacties van de kerk.
De drie mannen verlangden terug naar de apostolische kerk. Volgens Augustijn werd het heimwee naar de gouden tijd van de eerste christenheid een belangrijke schakel in Erasmus’ gedachtewereld.⁴¹
Erasmus vond bij de heidenen veel terug dat met de leer van Christus en de menselijke natuur overeenkomt. De filosofie van Christus is niets anders dan vernieuwing van de goed geschapen natuur. Plato en Seneca wijken op sommige punten niet veel af van de geboden van Christus, maar Erasmus vond ook dat onvoorwaardelijke harmonie slechts bij Christus is te vinden.⁴² Herbers hield de wet van de natuur – door God aan de mensen gegeven – voor een krachtiger onderwijzer dan de letters van de Bijbel.⁴³ Voor Coornhert stond de ‘overste’ rede gelijk aan die wet: gehoorzaam God in alles en behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden.⁴⁴ Ook hij probeerde aan te tonen dat uitspraken van heidense auteurs, zoals Seneca, soms nauw aansloten op het christelijk geloof.⁴⁵
Erasmus verdedigde de geestelijke uitleg van de Bijbel, maar drong wel aan op matiging.⁴⁶ Coornhert deed hetzelfde door te kiezen voor een middenweg. Herbers legde het accent meer op de geestelijke betekenis van de Bijbel, die alleen doorgrond kan worden als de gelovige zich openstelt voor de werking van de Heilige Geest.
Decennia eerder was de Gouwenaar Reinier Snoy (1474/5-1537) onder de indruk geraakt van Erasmus, die hij persoonlijk gekend had. Hij was stadsbestuurder en huisarts van het Emmaüs klooster in Stein bij Gouda, waar Erasmus was opgeleid tot priester. Evenals Erasmus zag Snoy de weg van de christen als een innerlijke morele strijd, die tot heil kon leiden. In de Psalmen ontdekte hij een driedeling, die hij betrok op drie fasen die de christen moet doorlopen: inzicht dat hij zondig is, groeien in deugdzaamheid om tot rechtvaardiging te komen en volkomenheid in het eeuwig leven.⁴⁷
De stadia van Snoy doen denken aan die van Coornhert, ook al verschillen ze in aantal en wordt volkomenheid bij Coornhert al tijdens het aardse leven bereikt. Ook Coornhert zag de weg naar volmaaktheid als een weg vol innerlijke strijd.
Moderne Devotie
Erasmus heeft waarschijnlijk invloed ondergaan van de religieuze beweging Moderne Devotie van Geert Grote, ook al had deze beweging in de tijd waarin hij leefde al veel van haar oorspronkelijke spiritualiteit verloren. Centraal stond het innerlijk van de individuele mens, die opgaat in Christus. Het Emmaüs klooster stond achter hun idealen van vroomheid.⁴⁸
Dat gold ook voor het klooster Mariengarden, waar Herbers verbleef. Het maakte deel uit van de congregatie van Sibculo. Het klooster Sibculo werd in 1403 gesticht door aanhangers van de Moderne Devotie en sloot zich in 1412 aan bij de cisterciënzer orde. Mariengarden volgde in 1448.⁴⁹
Grote leraren waren Bernardus van Clairvaux en Willem van Saint-Thierry. Edmond Mikkers schreef dat de spiritualiteit van de cisterciënzers in de twaalfde en dertiende eeuw optimistisch was, omdat de mens in zijn streven naar het goede altijd op zoek is naar het hoogste goed, naar God. De mens werd gezien als beeld van God, door genade verkregen. De volmaaktheid van de liefde is een manifestatie van de liefde van Christus in de menselijke ziel. De mens kan het beeld van God nooit kwijtraken, ook al is hij beschadigd door zonde. Verloochening van deze wereld leidt tot bekering en berouw van de innerlijke mens. Vereniging met God wordt op verschillende manieren beschreven: schouwen van God, vreugde, vrede en rust in God, sabbat, jubel en contemplatie. Volgens Mikkers bleef deze spiritualiteit in latere eeuwen behouden.⁵⁰
Herbers sprak de taal van deze orde. Zijn mystieke inslag moet tijdens zijn kloosterleven zijn gevormd. Maar ook de overeenkomsten met Coornherts geloofsleven zijn frappant: het optimisme, het hoogste goed, vereniging met God, sabbat, bekering en wedergeboorte.
Nadere Reformatie
Judith Pollmann schrijft dat ideeën over “een reformatie van de levenswandel, die zich uitte in de praxis pietatis, het beoefenen van vroomheid door het individu in de samenleving” al leefden onder moderne devoten en christen-humanisten. Dergelijke opvattingen keerden terug bij de puriteinen, die vervolgens Nederlandse gereformeerden zouden inspireren tot de Nadere Reformatie. Volgens de puriteinse denker William Perkins (1558-1602) behoudt God zijn soevereiniteit in de uitverkiezing, maar de mens kan in deze belofte niet berusten. Hij moet een weg van wedergeboorte afleggen, totdat hij volledige zekerheid en vertrouwen heeft. De roeping van de uitverkorenen wordt gevolgd door rechtvaardiging en heiliging. Dit proces gaat gepaard met fasen van twijfel en een voortdurende strijd tegen de menselijke natuur. Voor Pollmann is het onduidelijk in hoeverre dit vroomheidsideaal Nederlandse calvinisten vóór 1650 heeft beïnvloed.⁵¹
Coornhert en Herbers kunnen geen calvinisten worden genoemd, maar de idealen van de Nadere Reformatie zijn deels bij hen terug te vinden. Te denken valt aan hun bevindelijkheid en geestelijk leven, hun verzet tegen letterknechten en uiterlijk geloofsleven, nadruk op wedergeboorte en heiliging, meer dan op rechtvaardiging door het geloof alleen, persoonlijke omgang en vereniging met Christus en verbinding met de Heilige Geest. Zij worstelden echter minder met uitverkiezing dan de aanhangers van de Nadere Reformatie, voor wie het leven weliswaar boven de leer stond, maar die ook vasthielden aan de belijdenisgeschriften. Een overeenkomst is ook de zienswijze op het geloof als een groeiproces voor zondaren langs de noodzakelijke weg van het heil, lopend van droefheid en verslagenheid over de eigen zonden naar kennis van verlossing in Christus. Coornhert en Herbers zouden daar nog volmaakbaarheid aan hebben toegevoegd, maar voor de piëtisten ging het eerder om waarheid en oprechtheid.⁵²
Invloed spiritualisme
Coornhert en Herbers meenden dat de wedergeborene volmaaktheid zou kunnen ervaren, ofwel volkomen gehoorzaamheid aan God. Zij stelden geestelijk leven boven het aardse bestaan. Innerlijke geloofservaring stond voorop. Hun optimistische opvattingen stonden tegenover de calvinistische boodschap, dat de mens tot het kwade geneigd blijft. Coornhert stond bovendien kritisch tegenover deelname aan ceremoniën en zocht troost bij een onzichtbare kerk.
De Gereformeerde Kerk bracht beide mannen vanwege deze geloofsopvattingen in verband met Niclaes en Joris, geestdrijvers en profeten, die meenden in de eindtijd te leven, waarin zij een belangrijke rol moesten vervullen. Bovendien lazen beide mannen de gevaarlijke boeken van deze dwaalgeesten. Herbers zou werk van Joris opnieuw hebben willen laten drukken, waarvoor bewijs echter ontbreekt.⁵³ Coornhert is zelfs enkele jaren bevriend geweest met Niclaes, maar in 1578 schreef hij een kritische verhandeling over deze leider van het Huis der Liefde. Hij noemde hem ‘de grote libertijn’, omdat hij een vals geloof verkondigde en beschuldigde hem en ook Joris van hoogmoed. Twaalf jaar later verscheen Kleyn-munster, Coornherts fundamentele kritiek op Joris. Hij zou een centrale rol hebben willen spelen, ingaand tegen de geest van het Evangelie.
Coornhert en Herbers waren belezen theologen, die vrij onderzoek voorstonden, maar zij verklaarden ook dat zij de geschriften van Niclaes en Joris verwierpen, voor zover deze niet in overeenstemming met het Evangelie waren. Toch worden beiden ook in hedendaagse literatuur vaak als aanhangers van deze profeten gezien.
Individuele gelovigen die het geestelijke vooropstelden worden spiritualisten genoemd. Niet alleen Joris en Niclaes worden onder deze categorie gerangschikt. Bruno Becker (1885-1968) gebruikte de benaming ook voor Coornhert. Bonger noemde hem zelfs “de belangrijkste spiritualist van de Nederlanden”.⁵⁴ Ook in recentere literatuur wordt Coornhert tot de spiritualisten gerekend. Voor Bonger was het onweerlegbaar dat ook Herbers een spiritualist was, die “de kerk met spiritualistische ideeën infiltreerde”.⁵⁵
Geoffrey Dipple hanteert de volgende definitie, overgenomen van de historicus McLaughlin: “Spiritualisme is een theologische houding die een directe relatie tot God door de Geest op de voorgrond stelt en een uiterlijke bemiddeling door sacramenten, de Bijbel of het geestelijke ambt afwijst of uitsluit.” Hiertegenover stelt McLaughlin ‘materialisme’ als een religieuze wereldbeschouwing, waarin het geestelijke in materiële zaken verschijnt of erdoor bemiddeld wordt. Vanaf de twaalfde eeuw ontstonden groeperingen met nadruk op het geestelijke: Moderne Devotie, erasmiaans humanisme en de lutherse beweging in het begin. Mystiek werd gepopulariseerd. De Reformatie verzette zich tegen het materialisme van de Rooms-Katholieke Kerk. Alle hervormers vergeestelijkten het christendom. Het Woord verving de sacramenten als belangrijkste bemiddelaar van goddelijke genade. De bemiddelende rol van de Rooms-Katholieke Kerk werd minder belangrijk. Gelovigen die in de zestiende eeuw het materialisme uitdrukkelijk afwezen, werden pas veel later tot het spiritualisme gerekend, dat “veeleer het product van de moderne discussie onder geleerden” is. Systematisch onderzoek begon in 1892 met de biografie van Hegler over Franck. Troeltsch zag in het spiritualisme “een tijdloos type in de geschiedenis van het christendom”. Spiritualisten waren zeer individualistisch ingesteld, organiseerden zich slechts in informele kringen en beschouwden de zichtbare kerk niet als de ware kerk, omdat deze kort na de apostelen in verval was geraakt.⁵⁶
Het valt op dat Dipple drie aspecten onbelicht laat: volmaaktheid, scheiding tussen kerk en overheid en het begrip ‘onzichtbare kerk’. Deze aspecten worden in de literatuur regelmatig aan het spiritualisme toegeschreven, maar worden volgens de definitie blijkbaar niet als wezenlijke kenmerken gezien. Coornhert wordt juist ook vanwege deze aspecten spiritualist genoemd. Bonger en Mirjam van Veen zien volmaakbaarheid als een kenmerk van het spiritualisme. Mout kent dit kenmerk aan sommige spiritualisten toe.⁵⁷ Voor Bonger is de scheiding van kerk en staat een kenmerk van spiritualisten. Van Veen noemt dit kenmerk niet. Volgens haar was Coornhert geen voorstander van scheiding van kerk en overheid.⁵⁸ Bonger, Van Veen en Marianne Roobol noemen ook de onzichtbare kerk als kenmerk.⁵⁹
Veel spiritualisten leefden in een dualistische werkelijkheid van geest en materie en wezen de bemiddelende functie van de zichtbare kerk geheel of gedeeltelijk af.⁶⁰
Voor Augustinus bestond er naast de zichtbare kerk een onzichtbare, waarmee hij de volmaakte, hemelse kerk aanduidde, de gemeenschap van heiligen alleen aan God bekend. Reformatoren stelden tegenover de rooms-katholieken dat de ware kerk onzichtbaar was.⁶¹ Maar ook voor rooms-katholieken heeft de kerk een onzichtbaar kenmerk, te weten het geestelijk en mystiek lichaam van Christus.⁶²
Voor deze gevestigde kerken is de onzichtbare kerk echter onlosmakelijk verbonden met de zichtbare kerk. Misschien is deze verbondenheid, die bij spiritualisten ontbreekt, de reden waarom Dipple de onzichtbare kerk niet noemt als kenmerk. De onzichtbaarheid van de kerk maakte voor spiritualisten deel uit van hun als geestelijk ervaren werkelijkheid.
Zij waren huiverig voor overheidsbemoeienis, omdat zij hun geloof in vrijheid wilden uitoefenen. Kerk en overheid behoorden echter tot de materiële wereld, waarvan zij zich afzijdig hielden. Principieel voorstander van scheiding zullen zij dan ook niet geweest zijn.
Dipple noemt het spanningsveld dat de apostel Paulus tussen letter en geest heeft aangebracht fundamenteel voor de ontwikkeling van het spiritualisme.⁶³ Die spanning kan echter teruggevoerd worden op de Bijbel en is dus geen kenmerk van het spiritualisme alleen. Moderne Devotie en erasmiaans humanisme benadrukten het geestelijk leven, omdat het materiële leven de boventoon ging voeren. De Rooms-Katholieke Kerk legde het accent op de bemiddelende rol van priester en ceremoniën. De leer raakte op de achtergrond. Later wilden protestanten zich profileren door juist de leer te benadrukken en af te wijken van de rooms-katholieken. Het aanvankelijk aanwezige geestelijke of mystieke geloofsaspect werd uit het oog verloren. Het geestelijk leven van mensen die ‘spiritualisten’ worden genoemd was niet nieuw, maar moet worden gezien als reactie op de verwaarlozing van het geestelijke door de kerken en als terugkeer naar het geloof van de apostolische kerk, waar het geestelijk leven meer op de voorgrond stond.
De term ‘spiritualisme’ lijkt te zijn bedacht om een groep mensen die geen keuze konden maken tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de nieuwe protestantse kerken onder één noemer te brengen.
De definitie van spiritualisme laat zien dat er sprake moet zijn van een directe, geestelijke relatie tussen God en de individuele mens. Deze relatie impliceert een zekere veronachtzaming van de materiële wereld en kan in die zin als eenzijdig worden beschouwd. Coornhert zag de geestelijke vereniging met God als het hoogste goed, maar hij stond ook midden in de wereld, waarin hij leefde. Joris zag zichzelf volgens Coornhert als de Geest en zijn boodschap was niet op bijbelse waarheid gestoeld. Coornhert stond open voor de werking van de Heilige Geest en liet zich hierdoor inspireren. Zijn geloof was spiritueel, maar niet spiritualistisch. Christus was voor Coornhert de beloofde Messias, maar voor Joris een voorloper. De Bijbel was voor Coornhert het enige gezaghebbende boek. Zijn opvattingen over volmaakbaarheid zijn op de Bijbel en de eeuwenoude leer van de kerk gebaseerd. Hij beklemtoonde die volmaakbaarheid, omdat hij zich geroepen voelde de rigide leer van de erfzonde te bestrijden. Hij wees bemiddeling door Bijbel en kerk niet af. Deelname aan de sacramenten kon heilzaam zijn voor de gelovige, maar Coornhert verwierp het schijnheilige gebruik. Hij bood onkerkelijken troost met de onzichtbare kerk, die alle gelovigen geestelijk samenbindt, totdat de ware zichtbare kerk gezuiverd zou zijn. Hij verzette zich tegen sektevorming in zijn streven om het geloof zuiver te houden. Hij was geen geestdrijver, zoals Joris en Niclaes, die spiritualisten genoemd kunnen worden, omdat zij zich eenzijdig richtten op het geestelijk leven en zich daarmee afscheidden van het materiële, aardse leven.
Ook Herbers is geen spiritualist volgens de hier gebruikte definitie. Hij bleef trouw aan de zichtbare kerk, wees de sacramenten niet af en zijn geloof was evenals dat van Coornhert spiritueel door zijn ontvankelijkheid voor de werking van de Heilige Geest. Ook zijn houding is gebaseerd op aan de Bijbel ontleende opvattingen en heeft niets te maken met geestdrijverij.
De mystieke taal van Niclaes en Joris heeft ongetwijfeld aantrekkingskracht op Coornhert en Herbers uitgeoefend. Het Wonderboeck van Joris spreekt over innerlijke waarheid, Gods Geest die toegang krijgt tot de gelovige en vereniging met God.⁶⁴ Beide mannen hebben iets van hun eigen geloofsleven in deze woorden herkend, maar zij wezen de sektarische vorm, waarin Joris en Niclaes hun geloof inhoud gaven af.
Slot
Coornhert en Herbers worden al eeuwenlang van vele kwalificaties voorzien, wat het zicht op hun denkwereld beneemt.⁶⁵
In hun geschriften komen zij vooral naar voren als bevindelijke katholieken of universele christenen die terugverlangden naar de oude apostolische kerk.
Zij worden in onze tijd vaak vrijzinnig genoemd, maar die vrijzinnigheid heeft alleen betrekking op hun van de kerkleer onafhankelijke opstelling en de vrijheid die zij zich veroorloofden om zelf onderzoek te doen naar bijbelse waarheden. Zij waren niet vrijzinnig als het om de bijbelse waarheid gaat.
Coornhert fulmineerde tegen de protestantse kerken, omdat hij ze als sekten zag, die hun gezag niet direct aan God ontleenden. Bovendien bestreed hij de pessimistische geloofshouding van de Gereformeerde Kerk over de blijvende zondigheid van de gelovige. De Heidelbergse Catechismus leerde in zijn ogen geen evangelische en zalige leer, maar een wanhopige en verdoemelijke.⁶⁶
Geloof was voor Coornhert een vreugdevol gebeuren. Tegenover de gelovige die tot het kwade geneigd bleef, stond de gelovige die met vallen en opstaan zijn zonden aflegde en wedergeboren werd. Volmaaktheid was voor Coornhert niets anders dan de vrije keuze van mensen om God volkomen te gehoorzamen.
Ook voor Herbers had volmaaktheid veel met gehoorzaamheid aan God te maken. Hij besteedde er een hoofdstuk in Bekentenisse aan: ‘Volmaakte gehoorzaamheid’.
Coornherts verzet tegen de kerken lijkt vooral ingegeven door het besef dat uiterlijke godsdienst, ook bij de protestanten, een te grote rol speelde. Geloof was voor hem vooral een innerlijke ervaring, een ontvankelijkheid voor de werking van de Heilige Geest. Deze ontvankelijkheid heeft niets te maken met eenzijdige gerichtheid op het geestelijke ofwel het spiritualisme. Hij gebruikte soms een mystieke taal om zijn beleefd geloof beter te kunnen verwoorden. Zijn geloofshouding is spiritueel en bevindelijk. Hij vond die spiritualiteit in de Bijbel en heeft zijn leven lang moedig gestreden om de zuiverheid van dat geloof te bewaren.
Herbers deed hetzelfde, maar dan binnen de kerk, door vrijmoedig leerstelligheden te bestrijden, die volgens hem niet in overeenstemming waren met de bijbelse waarheid. Ook Herbers’ geloofsleven getuigt van spiritualiteit en bevindelijkheid. Misschien was zijn mystieke hang nog iets sterker dan bij Coornhert, mede gevoed door zijn kloosterleven.
Helaas werden beiden al tijdens hun leven vaak verkeerd begrepen. De vele pogingen om hen ergens bij in te delen, hebben dit onbegrip nog vergroot.
Coornhert en Herbers zagen het als hun roeping om te getuigen van de waarheid van de Bijbel. Die getuigenis moet hun opponenten op zijn minst tot nadenken hebben gestemd en stemt ook ons nog steeds tot nadenken. Misschien ligt daarin hun grootste betekenis. Hun getuigenis heeft bijbelse wortels.
december 2014
Noten
¹ D.V. Coornhert, ‘Kleyn-Munster, des groot-roemigen David Jorisens roemrijcke ende wonderbare schriften elckerlijck tot een proeve gesteld’ (1590) in: Idem, Wercken III (Amsterdam 1630) f. 27-94, aldaar 27-8.
² Kees Plaizier, Herman Herbers, Gouds predikant van 1582-1607. Een mystieke weg (Gouda 2011) 78 e.v.
³ Coornhert, ‘Van de erfzonde, schulde ende straffe’ (1581), Wercken II, f. 422.
⁴ Plaizier, Herman Herbers, 188; Herman Herbers, Bekentenisse des Gheloofs (Gouda 1591) f. 140. Streekarchief Midden-Holland, Gouda, Librije, depot 524B7.
⁵ Voor deze levensschetsen verwijs ik naar eerdere artikelen van mijn hand over Coornhert en Herbers op mijn website www.hermanherbers.nl en naar mijn boek over Herbers, met name 41-48, 57-107.
⁶ I. Walvis, Goudsche onkatolijke kerkzaken. Bezorgd en ingeleid door P.H.A.M. Abels ed. (Delft 1999) 62.
⁷ Coornhert, ‘Hemel-werck ofte quay-toe-verlaet’ (1585), Wercken II, f. 361.
⁸ Zie voor Coornherts geloofsleven en bronvermelding ook www.hermanherbers.nl (Coornhert/Geloofsleven). Zie voor Coornherts geschriften www.coornhertstichting.nl (15-3-2014).
⁹ Plaizier, Herman Herbers, 121.
¹⁰ Ibidem, 240-5.
¹¹ Ibidem, 247-276. Van de Goudse Catechismus is een exemplaar aanwezig in het Streekarchief Midden-Holland, Librije, depot 2306G3.
¹² Coornhert, ‘Opperste goedts nasporinghe’ (1590), Wercken I, f. 337-351.
¹³ Plaizier, Herman Herbers, 179-185; Herbers, Bekentenisse, f. 62-119.
¹⁴ Coornhert, ‘Hertspieghel’ (1589), Wercken I, f. 8.
¹⁵ Plaizier, Herman Herbers, 208; Herbers, Bekentenisse, f. 213-5.
¹⁶ Ibidem, 177-187; Ibidem, f. 1-130.
¹⁷ Ibidem, 233-4; Ibidem, f. 350-4.
¹⁸ Ibidem, 218; Ibidem, f. 276.
¹⁹ Ibidem, 228-9, 232-3, 236; Ibidem, f. 333-4, 348, 361.
²⁰ Coornhert, ‘Van de predestinatie, verkiezinge ende verwerpinghe Godes’ (1590), Wercken III, f. 172-3.
²¹ Plaizier, Herman Herbers, 216, 222-3; Herbers, Bekentenisse, f. 255, 304.
²² Coornhert, ’Van de predestinatie’, Wercken III, f. 177.
²³ Plaizier, Herman Herbers, 28; Herbers, Bekentenisse, f. 273.
²⁴ H.C. Rogge, ‘Caspar Janszoon Coolhaes. De voorloper van Arminius en der Remonstranten, deel 2 (Amsterdam 1865) 167.
²⁵ Coornhert, ‘Proeve van de Heydelbergsche Catechismo’ (1582) Wercken II, f. 225-6, 236.
²⁶ Plaizier, Herman Herbers, 208-211; Herbers, Bekentenisse, f. 214-5, 218, 225, 233.
²⁷ Ibidem, 179, 241; Ibidem, f. 52.
²⁸ Ibidem, 195; Ibidem, f. 178.
²⁹ Ibidem, 198-9, 201; Ibidem, f. 202, 205, 211.
³⁰ Coornhert, ‘Van de predestinatie’, Wercken III, f. 185.
³¹ Plaizier, Herman Herbers, 228; Herbers, Bekentenisse, f. 331-2.
³² D.V. Coornhert, Kerckghang (Gouda 1590).
³³ Plaizier, Herman Herbers, 237; Herbers, Bekentenisse, f. 365.
³⁴ Matthäus Vogel S.J. ed., Roomsch-Catholyke Catechismus verklaarende de vyf hoofddeelen van V.P. Petrus Canisius S.J., bekragtigende met schriftuurplaatzen de Roomsche Catholyke Leere en wederleggende de leere der oncatholyken (Keulen 1771; Duitse uitgave 1739) 241, 294, 295, 297, 305, 309, 313, 314, 325, 344, 345, 347, 460, 465, 466.
³⁵ Plaizier, Herman Herbers, 119.
³⁶ Ibidem, 120.
³⁷ D.V. Coornhert, Gelove ende wandel der verstroyde ende eenzame Christenen (Gouda 1590) 32.
³⁸ Plaizier, Herman Herbers, 138-142; Cornelis Augustijn, Erasmus (Amsterdam 1986) 40-51.
³⁹ Coornhert, ‘Van de toelatinghe ende decrete Godts’ (1579), waarin opgenomen: ‘Vande erfsonde’, Wercken II, f. 553, proloog.
⁴⁰ Ruben Buys, De kunst van het weldenken. Lekenfilosofie en volkstalig rationalisme in de Nederlanden (1550-1600) (Amsterdam 2009) 32. Buys baseert zich op Bonger, die Coornhert m.i. onjuist interpreteert. Zie H. Bonger, Leven en werk van Dirck Volckertsz Coornhert (Amsterdam 1978) 261.
⁴¹ Augustijn, Erasmus, 58.
⁴² Ibidem, 75-6.
⁴³ Plaizier, Herman Herbers, 183; Herbers, Bekentenisse, f. 115.
⁴⁴ Zie bijvoorbeeld Coornhert, ‘Zedekunst, dat is wellevenskunste’ (1586), Wercken I, f. 286.
⁴⁵ Zie bijvoorbeeld Coornhert, ‘Verantwoordinghe van’t proces vanden ketteren niet te dooden’ (1590), Wercken III, f. 486.
⁴⁶ Augustijn, Erasmus, 87-8.
⁴⁷ P.H.A.M. Abels e.a. (red.), Duizend jaar Gouda. Een stadsgeschiedenis (Hilversum 2002) 232-3.
⁴⁸ Plaizier, Herman Herbers, 18.
⁴⁹ Ibidem, 59-60; nl.wikipedia.org/wiki/Klooster_Sibculo (15-3-2014); www.titusbrandsmainstituut.nl/uitgaven/redacties/Collatie afl. 28, januari 2014, pdf februari 2014, 12-14 (21-5-2014).
⁵⁰ E. Mikkers o.c.s.o., ‘La spiritualité cistercienne’ in: Dictionnaire de spiritualité, tome 13 (Paris 1988) 738-814. Zie www.abdijsion.nl/bronteksten/cisterciënzer spiritualiteit voor een Nederlandse vertaling, met name B. Eerste periode: 1098-1250, hoofdstuk 9 Synthese van de spirituele gouden eeuw (15-3-2014).
⁵¹ Judith Pollmann, Een andere weg naar God. De reformatie van Arnoldus Buchelius (1565-1641) (Amsterdam 2000) 188, 193.
⁵² Plaizier, Herman Herbers, 287-293.
⁵³ Ibidem, 149-155.
⁵⁴ H. Bonger (met medewerking van A.J. Gelderblom), ‘Coornhert en Sebastian Franck’ in: De 17e eeuw, jaargang 12 (1996) 321-336, aldaar 321.
⁵⁵ H. Bonger, Coornhert en Gouda (Gouda z.j.). Het boekje is door de toenmalige Coornhertstichting uitgegeven. De website www.groenehartarchieven.nl vermeldt het jaartal 1984 (15-3-2014).
⁵⁶ Geoffrey Dipple, ‘Spiritualismus’, www.mennlex.de (15-3-2014).
⁵⁷ Bonger, Coornhert en Gouda, 24-5; M.E.H.N. Mout, ‘Spiritualisten in de Nederlandse Reformatie van de 16e eeuw’ in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden III (1996) 297-313, aldaar 298; M.G.K. van Veen, ‘Verschooninghe van de roomsche afgoderije’. De polemiek van Calvijn met nicodemieten, in het bijzonder met Coornhert (Amsterdam 2001) 105.
⁵⁸ Mout, ‘Spiritualisten in de Nederlandse Reformatie van de 16e eeuw’, 298; M.G.K. van Veen, D.V. Coornhert (Kampen 2009) 88.
⁵⁹ H. Bonger, ‘Coornhert en Sebastian Franck’, 327; Van Veen, Coornhert, 10; Marianne Roobol, Landszaken. De godsdienstgesprekken tussen gereformeerde predikanten en D.V. Coornhert onder leiding van de Staten van Holland (1577-1583) (Amsterdam 2005) 61. Zie voor dit proefschrift http://dare.uva.nl/document/101889 (15-3-2014).
⁶⁰ Dipple, ‘Spiritualismus’.
⁶¹ Van Veen, Coornhert, 92-3.
⁶² Plaizier, Herman Herbers, 134.
⁶³ Dipple, ‘Spiritualismus’.
⁶⁴ Plaizier, Herman Herbers, 149-150.
⁶⁵ In mijn boek over de predikant Herman Herbers noem ook ik Coornhert een spiritualist, gebaseerd op bestaande literatuur over hem. Na lezing van een deel van zijn geschriften ben ik tot andere gedachten gekomen, zoals ik destijds ook mijn gedachten over Herbers heb bijgesteld na lezing van diens Bekentenisse des Gheloofs en de vele tegenstrijdige gegevens over zijn persoon.
⁶⁶ Coornhert, ‘Proeve’, Wercken II, f. 226.