Coornherts geloofsleven

Kees Plaizier

Inleiding
Coornhert schreef een groot aantal boeken en traktaten. Vaak worden religieuze thema’s besproken die een goed licht werpen op Coornherts geloofsleven en zijn worsteling met standpunten van anderen – meestal gereformeerden – die in zijn ogen van de waarheid afweken. In dit artikel wordt een poging gedaan dieper tot Coornherts geloofsleven door te dringen. Er is een selectie gemaakt uit publicaties van Coornhert, geschreven tussen 1558 en 1590. Gekozen is voor kernbegrippen, die in zijn werk steeds opnieuw aan de orde komen. Dit artikel schetst zijn geestelijke ontwikkeling en er worden thema’s besproken zoals Coornherts mystieke hang; de zichtbare en onzichtbare kerk; zijn omgang met de Bijbel; aanvallen op hervormers, predikanten en libertijnen; sekten; ceremoniën; zonde en erfzonde; volmaakbaarheid en wedergeboorte; toegerekende rechtvaardiging en godsdienstvrijheid. Soms wordt een vergelijking gemaakt met de rooms-katholieke catechismus, omdat veel van wat Coornhert geloofde daarmee overeenstemt.

Geestelijke ontwikkeling
Coornhert was nog geen zestien jaar oud toen hij met Gods genade naar zijn zielenheil begon te zoeken. Zijn rooms-katholieke ouders hadden een Nederlandstalige Bijbel in huis waar Coornhert dagelijks in las. Hij merkte al vroeg dat de rooms-katholieke leer misbruiken en dwalingen bevatte. Toen hij 22 jaar oud was begon hij boeken van Luther, Calvijn en Menno Simons te lezen. Hij toetste deze boeken aan de Bijbel en kwam tot de conclusie dat ze vele dwalingen bevatten. Hij verbaasde zich erover dat er vier verschillende kerken zijn met elk van elkaar verschillende godsdienstoefeningen. Angstig vroeg hij zich af of hij in de Rooms-Katholieke Kerk moest blijven – de kerk waarin hij was gedoopt – of zich bij een van de andere kerken moest aansluiten. IJverige aanhangers probeerden hem daartoe te bewegen. Hij bleef echter trouw aan de Rooms-Katholieke Kerk, omdat hij niet zeker wist welke dwalingen het meest verderfelijk waren.¹ Geen van de drie elkaar betwistende kerken (gereformeerden, lutheranen en doopsgezinden) kon de ware kerk zijn. Hij probeerde het kwade te vermijden, leed aan de gebreken van de Rooms-Katholieke Kerk en bad God om herstel.² In een brief aan de doopsgezinde Waterlandse gemeente schreef hij later dat niemand als leraar een gemeente kan onderwijzen zonder rechtmatig door God gezonden te zijn. De doopsgezinden moesten bewijzen dat zij de ware kerk van God vormden. Volgens Coornhert was de zichtbare kerk sinds de tijd van de apostelen in verval geraakt.³
Hij dacht in zijn jonge jaren veel na over het geloof, met name over de leer van de erfzonde. Later maakte hij zijn kritiek hierop tot hoofdthema van zijn werk. Hij constateerde dat voor alle vier kerken de erfzonde een fundament van hun leer vormde. De kerken sloten anderen buiten de zaligheid als zij het met hun leer niet eens waren. Coornhert verwonderde zich hierover, omdat hij in de Bijbel niets over erfzonde had kunnen vinden.  Hij raakte in grote zielenstrijd en bad de Vader van het licht om verstand en wijsheid. Hij ging toen hij 35 jaar oud was Latijn leren om te kunnen lezen wat de kerkvaders over de erfzonde leerden. Hij las de Heidelbergse Catechismus, die volgens hem op het fundament van de erfzonde steunde, zoals Calvijn die leerde. Hij kon niet begrijpen dat de predikanten de Bijbel gebruikten om de erfzonde te bewijzen. Hij hoopte dat zijn opponenten hem wilden helpen in plaats van te lasteren, uit te schelden en te verdoemen.⁴
Coornhert schreef aan het eind van zijn leven een geloofsbelijdenis die hem en de vele ‘verstrooide christenen’ tot steun kon zijn. Hij wilde opkomen voor ‘eenzame christenen’ die net als hij geen keuze konden maken voor een bepaalde geloofsgemeenschap. De protestantse geloofsgemeenschappen waren in zijn ogen verwarde sekten die niet konden bewijzen dat zij de ware kerk waren. De ware zichtbare kerk van God bestond in zijn tijd niet meer, of het zou de Rooms-Katholieke moeten zijn, maar daaraan kleefden vele misstanden. De belijdenis gaat vergezeld van een lawine aan bijbelteksten en laat zich als volgt samenvatten:
Eenzame christenen belijden een eenvoudig geloof dat niet bestaat uit vernuftig onderzoek, maar uit kracht en waarheid. Het is gebaseerd op de Heilige Schrift en de Twaalf Artikelen (de Apostolische Geloofsbelijdenis). Alleen het door Christus voorgeschreven gebed wordt gebeden. Christus heeft bevolen dat wij ons laten dopen tot afsterving van de oude mens en dat wij het brood breken om ons in liefde te verbinden. Eenzame christenen mogen degenen die deze sacramenten uitoefenen niet verachten, voor zover zij de betekenis ervan nakomen. Niemand mag heer zijn over het geloof van een ander. Geloof behoort in christelijke vrijheid beleefd te worden, omdat onzeker is bij welke kerk het ware geloof is. Onze zaligheid is gelegen in de genade van God en navolging van Jezus Christus in ootmoedigheid en lijdzame zachtmoedigheid. Niemand kan zalig worden door in kwaadheid te volharden, zonder kwijtschelding van zonden en vernieuwing door wedergeboorte. God eist van niemand iets boven zijn vermogen. Hij zal de doden opwekken en oordelen, elk naar hun eigen werken.⁵

Mystiek
Coornhert bediende zich in veel van zijn werken van een mystiek taalgebruik. Dit maakt hem niet tot een mysticus, maar een hang naar het mystieke en geestelijke was hem niet vreemd. Hij had waardering voor het mystieke uit de veertiende eeuw stammende traktaat Theologia Deutsch, dat door Luther opnieuw werd uitgegeven, maar hij had er ook fundamentele kritiek op. Voor Coornhert is de zaligheid van de mens gelegen in de vereniging van zijn ziel met God. Hij bestreed de gedachte dat een christen op aarde nooit geheel van droefheid kan worden bevrijd, zoals de schrijver van Theologia Deutsch stelde. Niet alleen geboorte, leven en sterven van Christus voltrekken zich geestelijk in de gelovige, maar ook Christus’ opstanding en hemelvaart. Coornhert verwees hiervoor naar Paulus in Romeinen 6:5⁶: “Als wij delen in zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding.” Een nieuwe geestelijke mens wordt geboren door benauwdheden, druk en kwelling heen. Diens eigen wil is gestorven.⁷
De hoogste deugd was voor Coornhert om één te zijn met de goddelijke wil. Mensen hebben de vrije keuze om het kwade te willen of de wil van God te doen.⁸
Met de komst van Jezus Christus is het beloofde geestelijke rijk aangebroken, waarvan het verleden niets dan een schaduw is geweest. God is een Geest, die in de geest aanbeden en geëerd wil worden. Christus eren is zijn woorden aannemen, hem navolgen en in hem wedergeboren worden, zodat hij in ons vermenselijkt wordt en wij in hem vergoddelijkt worden. Wij dragen dan zijn beeld in onze sterfelijke lichamen en brengen in zijn heilige liefde veel vruchten voort. Wie van de zonde bevrijd is, leeft niet meer, maar Christus in hem (Galaten 2:20). Hij kent de waarheid, die hij dan kan belijden en waarvan hij kan getuigen.⁹
Het allerhoogste goed van de mens is in vrede met God verenigd te zijn. Wie inwendig leeft, heeft geestelijke oren om de woorden van de Geest van God te begrijpen. De ootmoedige lezer van de Schrift zoekt zijn heil inwendig waar het Rijk van God is door het afsterven van zijn lusten, de verzaking van zijn eigen wil en de vermijding van het kwade. De natuurlijke geneigdheid van de ziel tot haar oorsprong mag nooit meer rusten buiten God, het wezen van de ziel. Coornhert wees de gelovige mens naar de gehoorzame Christus, de wijze gelatenheid. Deze mens begrijpt dat hijzelf niets dan zonde, ziekte en dwaasheid is. Volgelingen van Christus leggen de oude mens af. Zij zijn in de Here die een geest is en waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid. Wat verder nog volgt, kan elk die wil bevindelijk (door innerlijke ervaring) met Gods genade gewaarworden, maar niemand uitspreken.¹⁰
Wijsheid en deugdzaamheid kunnen alleen bevindelijk verkregen worden. Coornhert citeerde 1 Korintiërs 2:14: “Een mens die de Geest niet bezit, aanvaardt niet wat van de Geest van God komt, want voor hem is het dwaasheid.” De Geest van God woont in de geestelijke mens. Hij heeft niet de geest van deze wereld ontvangen, maar de Geest die van God komt, zoals in 1 Korintiërs 2:12 is te lezen.¹¹
Coornhert zocht soms steun bij hervormers als Calvijn in zijn verweer tegen de gereformeerde predikanten. Calvijn schreef dat mensen dwalen, die met de ogen het Rijk van God zoeken. Dat Rijk is niet aards, maar een inwendige en geestelijke vernieuwing van de ziel. Coornhert sloot hierop aan door te schrijven dat gelovigen zichzelf moeten verzaken en Christus moeten navolgen. De ware kerk bestaat uit een geestelijk vernieuwd uit God geboren volk, dat Gods geestelijke tempel is.¹²
In een gesprek tussen matrona (voorname dame) en oude (wijze man) liet Coornhert matrona zeggen: “Sulcken verdoemelijcken ende troosteloosen helle sterven ende bederven uyt te lijden mach bijlo niemant licht vallen.” Matrona kan niet begrijpen dat het nalaten van het kwade iemand licht zou kunnen vallen. Volgens oude begint de ziel pas echt te leven als de zonde sterft. Als het kwade sterft, sterft de inwonende zonde, volgens oude een ander dan wij zelf zijn. Hoe kan het zwaar vallen zo’n kwade vijand te verlaten en vervolgens de lieve en goede Christus na te volgen? Wie wil niet het aller kwaadste om het allerbeste verlaten, namelijk onszelf, de zonde en de dood om God, de deugd en het leven?¹³
In Zedekunst, dat is wellevens kunste, Coornherts handboek voor de ethiek, wordt navolging van God zelfs gezien als een waarachtige oefening om goddelijk, dit is godgelijk of een waarachtig beeld van God te worden, voor zover de menselijke natuur uit genade kan bereiken. Hij die de barmhartige liefde in praktijk brengt is van goddelijke aard. De gelovige wordt uit het  levende woord tot het leven herboren. Daarin woont God zelf, als in zijn heilige tempel, die hem liever is dan alle tempels op aarde. Deze uitspraak lijkt een directe verwijzing te zijn naar 1 Korintiërs 3:16 “Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden (Naardense Bijbel: “in u”) woont?” God zelf verblijft in die tempel en ziet toe op al onze daden, woorden en zelfs gedachten.¹⁴ Elk wijs mens hoort te streven naar God als laatste doel en oorsprong van alle dingen.¹⁵
Coornhert schreef Zedekunst op verzoek van zijn vriend Hendrik Laurensz. Spieghel, die hem waarschijnlijk had gevraagd om bijbelplaatsen achterwege te laten.¹⁶ Coornhert heeft zich hieraan gehouden en schreef bijvoorbeeld over de navolging van God in plaats van navolging van Christus. God is hier de universele God, door wie ook heidenen zich aangesproken kunnen voelen.¹⁷
Coornhert legde er de nadruk op dat de goddelijke mens niets goeds van zichzelf heeft, maar alles van God ontvangt. Hij ontvangt zonder te begeren en geeft al zijn bezittingen weg, omdat hij met God verenigd is. God gebruikt hem om andere mensen tot het goede te brengen. Mensen zijn in gebreke als zij in God zichzelf zoeken. Deze mensen zijn niet in God, noch één met God. Dat zijn zij die zichzelf met ziel en al vrijwillig in God en uit liefde voor God verliezen, God waarachtig vinden en hun ware leven, dat God zelf is, behouden. Want God, de Geest van de waarheid, is zelf het leven van de ziel, zoals de ziel het leven van het lichaam is.¹⁸
Zonder ware kennis van God kan er geen liefde van God in een mens zijn. Hij wil zich met de geliefde God verenigen en zichzelf willig verlaten. Zulke ware geestelijken zijn uit God geboren en hebben de Heilige Geest ontvangen, waardoor in hun harten de liefde van God is uitgestort. Deze rechtvaardigen worden niet meer door de Wet, maar door de Geest van God gedreven.¹⁹
Coornhert zocht steun bij de kerkhervormer Bullinger, die sprak over de inwendige gemeente van God als uitverkoren bruid van Christus, alleen bij God bekend. Ware religie bekommert zich niet om uiterlijke dingen, maar is gelegen in de gelukzaligheid van het gemoed. Door het geloof worden wij in Christus ingelijfd. In Christus geloven is Christus aannemen en met hem verenigd worden.²⁰
Gelovigen dienen ook de deugd van gelatenheid te verwerven, een woord dat  al een paar maal is gevallen en een bekend begrip uit de mystiek is. Zo scheef Coornhert aan een echtpaar, dat overmand was door verdriet na de dood van een broer:

“Wanneer u zich met God verenigt door het verliezen van de eigen wil en wanneer u de zalige deugden van gelatenheid en gelijkmoedigheid wint, dan zal u niet door verdriet worden geraakt. Uw droevige tranen kunnen uw broeder niet levend maken. Tranen zijn zonde. Onwillig lijden is dubbel lijden. Lijdt dit lijden willig, verliest uw wil in Christus, die niet kwam om zijn wil te doen, maar de wil van zijn Vader.”

Ook in een andere brief maande Coornhert tot gelijkmoedigheid. De betreffende man mag zijn vrouw en kinderen niet misgunnen te worden verlost uit de kerker van het lichaam en door de Here uit deze benauwde en ellendige tijd te worden gerukt naar de hemel om het zalige aangezicht van de Allerhoogste eeuwig te aanschouwen. In een brief aan een ‘eerbare en godvruchtige vriendin’ schreef hij dat mensen die God volkomen liefhebben, weten dat zijn rechtvaardigheid net zo goed is als zijn barmhartigheid. Droefheid kan niet lang duren, want zulke mensen zijn verenigd met de goddelijke wil. Waar eigen wil is, is de hel. Hoe kan er hel of verdriet zijn in degene, die één is met God, die de eeuwige rust en vrede is? Coornhert adviseerde zijn vriendin de eigen wil te verlaten om van onrust en droefheid in ware rust en vreugde te raken.²¹ Het gaat hier niet om een stoïcijnse berusting zonder meer, maar om een gelatenheid die tot de vreugde van God leidt.
Coornhert probeerde met mystiek geladen termen zijn innerlijk ervaren geloof onder woorden te brengen. Calvinisten in de Nederlanden hadden zich vervreemd van het mystieke, maar kerkhervormers als Calvijn en Bullinger bedienden zich nog van een mystieke terminologie, waar Coornhert graag gebruik van maakte. Natuurlijk heeft hij zich in de eerste plaats op de Bijbel zelf gebaseerd, met name op het Johannes evangelie en op Paulus. Daarnaast zal hij veel hebben ontleend aan het rooms-katholieke taalgebruik. In de Catechismus van de Rooms-Katholieke Kerk²² is bijvoorbeeld te lezen dat de geestelijke vooruitgang naar een steeds inniger vereniging met Christus streeft.

“Deze vereniging wordt ‘mystiek’ genoemd, omdat ze deel heeft aan het mysterie van Christus door de sacramenten – de heilige mysteries – en – in Hem – aan het mysterie van de heilige Drie-eenheid. God roept ons allen tot die innige eenheid met Hem, zelfs indien bijzondere genaden of buitengewone tekens van dit mystieke leven maar aan enkelen worden toevertrouwd om zo de vrij geschonken gave aan allen te openbaren.”

Even als Coornhert benadrukt de Catechismus de menselijke deugden. Zij hebben hun wortels in de goddelijke deugden, die de menselijke vermogens voor deelname aan de goddelijke natuur geschikt maken. Want de goddelijke deugden verwijzen direct naar God. Christenen worden zo in staat gesteld om in verbondenheid met de heilige Drie-eenheid te leven. God wordt ook hier als oorsprong en einddoel voorgesteld.
Het volgende citaat doet sterk aan Coornhert denken:

“De weg van de volmaaktheid gaat via het Kruis. Er is geen heiligheid zonder onthechting en zonder geestelijke strijd. Geestelijke vooruitgang houdt ascese in en versterving. Zij voeren trapsgewijs naar een leven in de vrede en in de vreugde van de zaligsprekingen.”

Coornhert schreef over de zes staten die een mens moet doorlopen om tot volmaaktheid te komen. Zie voor dit thema onder ‘Wedergeboorte’.

De bekering van Paulus (1549). Ontwerper Maarten van Heemskerck, Graficus Coornhert. Depot Museum Boymans Van Beuningen.

Zichtbare en onzichtbare kerk
Coornhert was er van overtuigd dat in zijn tijd geen enkele zichtbare kerk de ware kerk vertegenwoordigde. Hij meende dat de gelovige die voor dwaling vreesde en ernstig naar zijn heil verlangde uit de zichtbare kerken weg kon blijven zonder daar hinder van te ondervinden, totdat hij ervan verzekerd zou zijn welke de ware kerk was. Coornhert wees de weg naar de onzichtbare kerk, die geestelijk is. Door God, die een Geest is, te gehoorzamen worden levende stenen tot een onzichtbare kerk van God gevormd, die door eendrachtige liefde wordt samengebonden, het enige merkteken van de ware kerk van Christus. Jezus Christus gebiedt de gelovige het innerlijk eerst te reinigen, opdat het uiterlijk ook rein wordt. De leer van mensen, dat eerst het uitwendige gereinigd moet worden, leidt tot een wereld vol hypocrieten, wier heiligheid alleen bestaat uit het deelnemen aan uiterlijke ceremoniën, waarover zij ook nog twisten. Coornhert was zelfs van mening dat mensen zondigden die zich bij een zichtbare kerk aansloten zonder ware kennis van de Bijbel te hebben en dus de waarheid niet kennen. Hij waarschuwde, dat zij het risico liepen eeuwig verdoemd te worden. Gelovigen kunnen niet door een ander leren verstaan, wat zij eerst zelf moeten ondervinden. Het is niet goed om al te wijs te zijn, meer te willen weten dan behoort. Coornhert verwees naar een uitspraak van Paulus: “Wees daarom echter niet hoogmoedig, maar heb ontzag voor God.” (Romeinen 11:20) Het verlangen naar onnodige kennis is zondig.²³
Niet de uiterlijke, maar de innerlijke zaken verenigen de mens met God, zoals Gods milde genade, het ware geloof van de onzichtbare wedergeboorte en de liefde. Nu leiden uiterlijke tekenen en kerkoefeningen vaak tot bitter twisten, sektelijk scheiden, vermetel oordeel, bannen en verdoemen van anderen. De haat vermeerdert, het bijgeloof neemt toe, het ware geloof wordt geblust, de vrede en eendracht verjaagd.²⁴

Zuiverheid van het geloof
De rode draad in Coornherts leven en in zijn werken was zijn bezorgdheid om de zuiverheid van het geloof. Veel christenen maakten in zijn ogen meer werk van de uiterlijke schijn dan van de zuiverheid van het hart. Coornhert schreef dat ook Calvijn vond dat de zuivering van het hart moet voorgaan, opdat de werken die uit ons voortkomen genadig door God ontvangen zullen worden. De zuivere leer is in de Bijbel te vinden. Coornhert legde er dan ook telkens de nadruk op dat de gelovige eerst tot ware kennis diende te komen door de Bijbel te lezen. Hij heeft niet meer nodig dan de Heilige Schrift, omdat daarin de Heilige Geest zelf spreekt.²⁵ Hij waarschuwde voor het luisteren naar preken: mensen moeten ervan verzekerd zijn dat de leer zuiver verkondigd wordt.²⁶

De Bijbel
Coornhert was van mening dat elke leer aan de Bijbel moet worden getoetst.²⁷ In zijn geschriften gaf hij daarvan veelvuldig blijk door de talrijke verwijzingen naar bijbelplaatsen. Hij boog voor de heldere getuigenis van de Schrift, die hij in alles voor waarachtig hield. Hij geloofde vast dat wij na onze dood voor het oordeel van Christus zullen verschijnen en ons eeuwig loon of eeuwige straf zullen ontvangen. Ook in zaken die met ons verstand strijden, volgde Coornhert de Bijbel. Hij hield zich aan de Heilige Schrift en wilde zich niet in een Babylonische doolhof van menselijke opvattingen storten.²⁸ Zedekunst is weliswaar zonder gebruikmaking van de Bijbel tot stand gekomen, maar Coornhert schreef in de opdracht aan Spieghel, dat “het my gheen groote moeyten ghevallen soude zijn al ‘t ghene hier bewesen is met Redene oock te bevestighen mette H. Schrifture”. Hij wees alle mensen op de goddelijke Schrift. “Die alleen behoort elck in allen te ghelooven ende te volghen.”²⁹ Hij getuigde graag uit de Bijbel om aan te tonen dat die niet zo duister is als mensen ervan proberen te maken. De Heilige Geest leert in de Bijbel alles wat nodig is om zalig te worden om niet.³⁰ De Bijbel vormt het ware getuigenis van God, maar is niet het Woord zelf, dat er vóór alle begin was. De leer is een getuige van de waarheid en niet de waarheid zelf, die Christus is. Coornhert verwees hiervoor naar Johannes 5:39-40 waar Jezus zegt: “U bestudeert de Schriften en u denkt daardoor eeuwig leven te hebben. Welnu, de Schriften getuigen over mij, maar bij mij wilt u niet komen om leven te ontvangen.”³¹
Coornhert wilde de mensen met zijn eigen geschriften naar het licht van Christus leiden. Die geschriften zelf dienen volgens hem niet om daaruit de waarheid te leren kennen, zoals bij geestdrijvers als Hendrik Niclaes en David Joris het geval was en bij de predikanten met hun onbescheiden preken. De laatsten hebben zelf over Coornhert geschreven: “Maar wij zien (…) dat deze schrijver de mensen alleen op het lezen van de Schrift wijst en zegt dat wanneer men dit met aandacht doet en van harte bidt men geen menselijk commentaar nodig heeft.”³²
Hij gaf in een brief over het Duizendjarig Rijk toe dat hij het bijbelboek Openbaring niet begreep. Hij wist zijn korte tijd wel vruchtbaarder te besteden dan het onderzoeken van die zaken. Niet veel weten, maar deugdzaam zijn maakt ons bekwaam tot het Rijk van Christus.³³

Onderscheid letterlijke en geestelijke interpretatie van de Bijbel
Coornhert maakte onderscheid tussen de dode letter en het levende Woord van de Vader.³⁴ De Heilige Geest is de enige waarachtige leermeester. De Geest leert inwendig, de Schrift overtuigt uitwendig.³⁵ Schijnheiligen waren in de ogen van Coornhert degenen die geen andere kennis van de Heilige Schrift hebben dan de doodslaande letter. Hij verwees naar Paulus die schreef: “Hij heeft ons geschikt gemaakt om het nieuwe verbond te dienen: niet het verbond van een geschreven wet, maar dat van zijn Geest. Want de letter doodt, en de Geest maakt levend.” (2 Korintiërs 3:6)³⁶
In zijn kritiek op Hendrik Niclaes schreef hij echter dat hij de Bijbel meer gelooft dan de geestelijke, hemelse en allegorische geschriften van deze ‘grote libertijn’. Wanneer hij hierin letterlijk is, is hij liever met de Bijbel letterlijk dan met Hendrik Niclaes geestelijk, zoals hij en zijn aanhangers dat noemen. Coornhert maakte hier een duidelijk onderscheid tussen zijn eigen geestelijk leven en de hemelse sferen waarin de vergoddelijkte sektariër Hendrik Niclaes verkeerde.³⁷ Over de schaamte van Adam en Eva voor hun naaktheid schreef Coornhert daarentegen, dat de predikanten hier een allegorische uitleg moeten toepassen en de gebeurtenis niet moeten zien als een straf voor alle nakomelingen. Hij heeft tijdens zijn jeugdreis naar Portugal met eigen ogen gezien dat Indianen in Lissabon zich voor hun naaktheid niet méér schaamden dan pasgeboren kindertjes.³⁸
In een brief van Coornhert uit 1577 is te lezen dat men aan beide kanten zondigt als het gaat om de letterlijke of geestelijke uitleg van de Bijbel. De middenweg is het veiligst. Hij is het niet eens met degenen die net als Luther alles volgens de letter willen begrijpen, maar ook niet met de vrije geesten die alles allegoriseren en geestelijk verstaan. Het geestelijke moet je geestelijk en het letterlijke letterlijk verstaan.³⁹

Kennis en Waarheid
Voor Coornhert had kennis alles te maken met het zoeken en vinden van de waarheid van God. De redelijke mens zoekt de kennis van het goede, dat is van God en Christus. Dat gaat niet zonder ondervinding en bevindelijkheid.⁴⁰ Coornhert schreef dat hij de waarheid bevindelijk heeft ervaren. Hij weet dat het Evangelie waarachtig is.⁴¹ Waarheid is de grondslag van de barmhartige liefde. Wij moeten God bidden om die waarheid te leren kennen.⁴² Zonder gebruik van de rede wordt niemand een kind van God. Kennis van het hoogste goed brengt de gelovige tot eenwording met God.⁴³
Wie vanuit zijn duistere onwaarheden in Christus’ heldere waarheid komt, beseft dat het aannemen van een valse leer dodelijk voor zijn ziel zou zijn. Hier geldt eeuwig zalig of eeuwig verdoemd zijn.⁴⁴ Wie de zuivere leer kent, is al zodanig door God onderwezen, dat hij geen onderwijs van leraren meer nodig heeft.⁴⁵ Maar het is niet goed om teveel te willen weten: ‘Weet of rust’.⁴⁶
In een brief aan een sympathisant van Hendrik Niclaes schreef Coornhert dat een gelovig mens die de waarheid heeft ontvangen niet met een goed geweten kan toekijken hoe de ziel van zijn naaste verloren gaat. Tegenover die  gelovige mens – Coornhert zelf – stelde hij de libertijnen, die liefdeloos en zwijgend toezien hoe anderen verloren gaan.⁴⁷ In een andere brief schreef hij dat niet hij of andere mensen, maar de waarheid over de gewetens behoort te regeren.⁴⁸
Coornhert trad dus op als een getuige van de waarheid. Ook de rooms-katholieke catechismus spreekt zich in die zin uit: “De mens keert zich spontaan naar de waarheid. Hij moet de waarheid gestand doen en ervan getuigen.” Mensen hebben verstand en een vrije wil gekregen en daarmee verantwoordelijkheid om te zoeken naar de waarheid.

Verkeerde overtuiging vervreemdt de wereld van de waarheid (Serie: Verkeerde overtuiging richt de wereld te gronde). Prentmaker D.V. Coornhert naar ontwerp van Hendrick Goltzius. Haarlem, 1575-81. Collectie Rijksmuseum, http://hdl.handle.net/10934/rm0001.collect.98193.

Libertijnen
Gereformeerden bestempelden mensen die twijfelden aan de ware leer van hun kerk vaak als ‘libertijnen’. Maar ook Coornhert maakte veelvuldig gebruik van dit etiket, vooral ook om zijn gereformeerde tegenstanders als dwaalleraren te veroordelen. Ironisch genoeg werd ook Coornhert vaak tot de libertijnen gerekend. Het woord verwijst blijkbaar niet naar een nauw te omschrijven categorie mensen, maar fungeerde alleen als scheldwoord voor andersdenkenden.
In een van zijn brieven verweet Coornhert de libertijnen dat ze kwaadspreken van hem. Hij werd ervan beschuldigd dat hij niet van het gebruik van sacramenten houdt.⁴⁹
De leider van het Huis der Liefde, Hendrik Niclaes, werd ‘de grote libertijn’ genoemd, omdat hij in de ogen van Coornhert een vals geloof verkondigde.⁵⁰
De uitleg van gereformeerde predikanten over de erfzonde zou de libertijnen tot hun verkeerde opvattingen brengen. Zij zullen zeggen: “Ik doe het kwade niet. Ik kan alleen de zonde die in mij woont van het kwade beschuldigen.” Deze opvatting leidt volgens Coornhert tot de doodsteek van het geweten en is het eerste ABC van de libertijnse leer. Zonder onze zonden zou God volgens de libertijnen geen barmhartigheid kunnen tonen. Coornhert vroeg zich af of men op aarde een verderfelijker duivelarij kan vinden dan deze libertijnse leer.⁵¹
In een gesprek tussen gelovigen van verschillende kerken liet Coornhert de gereformeerde zeggen dat de katholiek (die Coornhert vertegenwoordigt) geen libertijn is. Hij moet daarom de roomse sacramenten, die afgodisch zijn, vermijden. De katholiek antwoordde dat hij nergens in de Bijbel heeft gelezen dat de kerk uit leer en ceremoniën bestaat.⁵²
Coornhert bekritiseerde de opvatting van de gereformeerden dat niemand de geboden van God volkomen kan onderhouden. Die opvatting leidt ertoe dat gelovigen geen wroeging meer over hun zonden hebben, zoals bij de libertijnen het geval is. Hoe kunnen de predikanten hun leer van goddeloos libertinisme verantwoorden? Coornhert beleed dat zijn gevoelens volledig in strijd waren met de dwalingen van de libertijnen, terwijl die van de predikanten ermee instemden. De leer van de predikanten is het fundament van libertijnse goddeloosheid, in welke afgrond zij onvermijdelijk zullen vallen. Zij zullen met de libertijnen zeggen: “Omdat God niet wil, dat wij geheel ophouden in dit leven te zondigen, is zulk zondigen geen zonde. Het gebeurt niet tegen, maar met Gods wil.”⁵³
Ook in de opdracht bij Zedekunst liet Coornhert zich in negatieve zin uit over de libertijnen. Hij maakte zich zorgen over de gewone mensen die bij de grote verscheidenheid aan geloofsopvattingen misschien gaan walgen van het lezen van zoveel twistgeschrijf. Zij twijfelen misschien ooit tot kennis van de waarheid te komen en zullen zich roekeloos afkeren van de goede  zeden om terecht te komen in een libertijnse vrijheid en te verwilderen tot een leven zonder God.⁵⁴

Aanvallen op hervormers en predikanten
Coornhert kon bijzonder fel en onverdraagzaam zijn in zijn aanvallen op gereformeerde leiders, zoals hier al is aangetoond met zijn kwistig gebruik van het scheldwoord ‘libertijn’. Veelal gaat het om reacties op de onverzoenlijke houding van de gereformeerden, maar ook Coornhert lijkt niet open te staan voor de geloofsopvattingen van zijn opponenten.
Ten tijde van de Hervorming hielden veel mensen hun werkelijke geloof verborgen uit angst voor vervolging. Dit wordt nicodemisme genoemd naar Nicodemus, die in het donker Jezus ontmoette. Calvijn bekritiseerde deze mensen en vond dat ze voor hun geloof moesten opkomen. Coornhert ging hier in Verschooninghe van de roomsche afgoderije, een vroeg werk uit 1560, op in en vroeg zich af of Calvijn niet hoort te merken hoe zorgvuldig Christus het leven van zijn onverstandige discipelen spaart, daar waar Calvijn zich beijvert om zijn duizend maal onwijzere kinderen om hals te brengen. Coornhert riep de lezer op zich van deze onbescheiden aardse leraren los te maken en zich te wenden tot de geestelijke school van Christus. Hij vergeleek Calvijn en Menno Simons met de Farizeeën als het gaat over het gebruik van ceremoniën. De Farizeeën hebben de Here als een overtreder van de Wet uitgescholden en gelasterd. Calvijn en Simons en hun aanhang lasteren, veroordelen en verdoemen nu als godlozen de dienaren van Christus en onderdanen van zijn Geest.⁵⁵
De Gereformeerde Kerk wilde mensen die de uiterlijke vrede van de kerk wilden verstoren door de overheid laten straffen. Coornhert verzette zich tegen deze opvatting, die hij ook zag bij Calvijn en diens medewerker en opvolger Beza. Hun opvattingen over het doden van ketters zijn niet christelijk en verderfelijk voor het land. Hij beschuldigde de Delftse predikanten Arent Cornelisz en Reinier Donteclock van laster, omdat hij werd vergeleken met ketters als Arius en Pelagius en met de dopers. Zelf bestempelde hij de gereformeerden als ‘gedeformeerden’ en vond dat zij de traditie van de Roomse kerk verwierpen en verachtten. Hij noemde de predikanten de meest onbeschaamde lasteraars van de wereld, omdat zij zich als het om de erfzonde gaat niet aan de Bijbel hielden.⁵⁶
Coornhert verwierp de Heidelbergse Catechismus, vooral omdat hierin geschreven staat dat de mens van nature geneigd is God en zijn naaste te haten. De catechismus leert dingen die onwaarachtig en godslasterlijk zijn en is een wanhopige en verdoemelijke leer. De makers ervan zijn ongelovigen. Twijfel of God ook zal doen wat Hij ons heeft beloofd mag geen geloof heten, ook geen zwak geloof. Degenen die de catechismus geloven, bidden zonder vast vertrouwen, twijfelend en ongelovig. Dat is een kwalijke zaak. Het is onbehoorlijk dat ongelovige lieden aan alle mensen geloofsregels voorschrijven en dat ouders worden gedwongen hun kinderen op school de catechismus te laten onderwijzen. Het is enkele mensen geoorloofd catechismussen te maken die het geweten van alle mensen raken. Hoe kan iemand die zelf kan oordelen over goddelijke zaken zoiets dulden van mensen die zelf ongelovig, onverstandig, dubbel, verward en hoogst ongezond in de leer van Christus zijn? De catechismus is een openbare lastering tegen Jezus Christus, schijnheilig in zichzelf. De Delftse predikanten betonen zich niet christelijk in hun ‘libel fameux’ (geducht smaadschrift) tegen Coornhert.⁵⁷
In Schijn-deught der sekten verwonderde de gereformeerde gesprekspartner zich erover dat de Katholiek bij de zwijnen wonende zich niet voorneemt met de verloren zoon terug te keren naar het huis van de Vader, de ware heilige kerk. Volgens de katholiek (Coornhert) zien de gereformeerden alleen zichzelf als mensen en alle anderen als onreine varkens.⁵⁸
Coornhert toetste alle uitspraken van de predikanten aan de Bijbel en kwam steeds tot de conclusie dat zij de Heilige Schrift misbruikten. ⁵⁹ Hij schreef over de leer van de ‘nieuwe stoïcijnen’, die inhoudt dat Gods eeuwige predestinatie alle handelingen van de mensen voorbeschikt en dat wij slechts als instrumenten hebben te handelen, zoals God het vooraf heeft bepaald. Deze leer leidt ertoe dat mensen niet meer nadenken over goed en kwaad en de drijfveer om niet meer te zondigen, de deugd te betrachten en goed te leven wordt weggenomen.⁶⁰
Volgens Coornhert kan een herboren mens volmaakt zijn en zonder te zondigen leven. Zogenaamde gereformeerden die leren dat hier niemand volmaakt kan zijn, typeerde hij als leugenachtig. Weten deze zogenaamde gereformeerden niet dat ons een volkomen zuivering van zonden door God is beloofd? Hij bad dat de genadige God zijn opponenten van hun waanideeën zal verlossen.⁶¹
In Romeinen 7 spreekt Paulus in de ik-vorm over het kwaad dat hij verricht, bewerkt door de zonde die in hem woont. Voor Coornhert was het ondenkbaar dat Paulus hier over zichzelf sprak. Zij die dat vinden, maken zich schuldig aan onware kwaadsprekerij. Zij die menen dat Paulus over aangeboren zonde sprak, zijn verantwoordelijk voor goddeloze, verderfelijke en libertijnse zaken.⁶² Onder ‘Erfzonde’ wordt hier nader op ingegaan.
God slaat de kerk volgens Coornhert met ‘werringhe der spraken’. Elke leer bevat veel dat niet in de Bijbel staat, omdat alle kerken een eigen betekenis ontlenen aan de Bijbel, die de ware zou zijn.⁶³

Sekten
Coornhert koppelde het kwade aan de sekten: aanhangers van Menno Simons, Luther en Zwingli en de spiritualistische gemeenschappen van Hendrik Niclaes en David Joris. Niclaes en Joris beschouwden niet Christus, maar zichzelf als de allerhoogste priester of de Geest, die in hen zou zijn geweest.⁶⁴ Niclaes noemde zichzelf de vergoddelijkte mens en zag zichzelf als de goddelijke wijsheid.⁶⁵ Joris zei dat Christus zijn voorloper was. Zo maakte hij Christus minder dan zichzelf. Hij zei dat hij de ambassadeur was, gezonden in naam van de Heer, de profeet die men moet horen. Hij heeft zich door een dwaalgeest laten leiden. David Joris dreigde degenen die niet naar hem luisterden met eeuwige verdoemenis en dood. Voor hem bestond de kerk van Christus uit het lichaam van Christus, terwijl zijn eigen kerk inwendig en geestelijk zou zijn. ⁶⁶ Beiden gebruikten hoogmoedige woorden. Hun godsdienst is vals en daarom sektarisch. Coornhert, die Christus liefheeft, kon dan ook niet stilzwijgend aan hun dwalingen voorbijgaan.⁶⁷
In een al eerder aangehaalde brief aan een sympathisant van Hendrik Niclaes  verbaasde Coornhert zich erover dat Niclaes gezegd zou hebben dat een ieder vrij gelaten moet worden in zijn gevoelens. Niclaes zou zich moeten schamen. Deze Vader van het Huis der Liefde meende zich te kunnen veroorloven als een aardse God te gebieden over de gevoelens van blinden. De adressant moet zich hoeden voor zulke hoogdravende en zorgelijke speculaties en lessen.⁶⁸
Sekten stellen hun zaligheid in het gebruik van uiterlijke ceremoniën. Hypocrieten behagen de mensen en willen de hemel verdienen. De wereld wordt geregeerd door valse opinies, de regenten van de duisternis. Maar allengs zal de overwinnende macht van de waarheid in de plaats van de opinies komen.⁶⁹
Coornhert wilde de weg wijzen naar de ware kerk van God en waarschuwen voor alle omwegen van menselijke waankerken en sekten. De predikanten bouwen eigen sekten, geen kerken van God en leiden het onnozele volk jammerlijk in de grachten van het verderf, omdat zij afwijken van de Bijbelse waarheid.⁷⁰

Ceremoniën
Coornhert nam een wat ambivalente houding aan als het gaat om het gebruik van sacramenten en ceremoniën.
In 1560 schreef hij in Verschooninghe dat God liever, zo mogelijk, door alle mensen zonder enige ceremoniën in geest en waarheid gediend wil worden. Het wezen van God is in Jezus Christus als in de enige goddelijke fontein van alle deugden. Wie Christus heeft, kan niet geschaad worden door schaduwen of ceremoniën. Welke behoefte heeft hij die het wezen heeft aan de schaduw? Coornhert waarschuwde alle goedwillende harten zichzelf niet om de ceremoniën te laten doden zonder de tijd te hebben gekregen in Christus (het wezen van alle ceremoniën) te verrijzen. Zij moeten niet spreken voordat zij het Woord van God hebben horen spreken, want het is een gevaarlijke tijd, waarin de wijzen moeten zwijgen.⁷¹
Dat Coornhert wel degelijk belang hechtte aan het sacrament, blijkt uit een passage in Van de erfzonde, schulde en straffe uit 1581, waar Coornhert de predikanten verweet, dat zij de transsubstantiatie van het sacrament betwijfelen, bespotten en loochenen, waarmee zij ingaan tegen de gehele Roomse kerk. Er staat toch geschreven: “Hoc est corpus meum”, dit is: “Dit is mijn lichaam” (Matteüs 26:26).⁷²
In Schijn-deught der secten liet Coornhert de gereformeerde zeggen dat de katholiek (Coornhert zelf) een goddeloos verachter van de sacramenten is, evenals Franck en Schwenckfeld (geestdrijvers en ketters in de ogen van de gereformeerden). De katholiek antwoordde dat er goede dingen te vinden zijn bij Franck en Schwenckfeld en ook bij gereformeerden, luthersen en doopsgezinden, die hem behagen, maar hij is het niet altijd met hen eens. Er is ook kwaad in hen te vinden. Franck en Schwenckfeld zagen waarschijnlijk dat de kerken gruwelijk vervreemd waren van de apostolische kerk, wat al was voorzegd door Paulus en Christus zelf. Daarom wilden zij de ceremoniën niet uitoefenen, maar zij waren geen verachters van de ceremoniën. Misschien hadden zij het wezen, waarvan de ceremoniën slechts afschaduwingen zijn. Het is beter de ceremoniën te missen dan ze te misbruiken. Doop en avondmaal dienen niet tot vertroosting en zekerheid, want hij die gelooft heeft deze al. Voor ware christenen gaat het niet om de doop die het lichaam schoon wast, maar om het teken van de doop, dat de ziel van zonde zuivert en in liefde ontsteekt. Zo wordt het ware avondmaal in eendracht en geloof geestelijk gegeten.⁷³
God heeft zich volgens Coornhert naar de menselijke situatie gevoegd met het gebruik van ceremoniën, niet nuttig voor God, maar voor de mensen zelf. Coornhert zag ze als heilige aanwijzingen voor de betekenis die zij vertegenwoordigen. De uiterlijke godsdienst bestaat uit een heilige levenswandel en het gebruik van ceremoniën, maar deze levenswandel is niet meer dan een schijndeugd, die bijna verdort in de hitte van de aanvechtingen, als zij niet van binnenuit wordt gevoed met het heilzame sap van de ware innerlijke godsdienst.⁷⁴
In 1590 schreef Coornhert dat hij nooit heeft beweerd – wat zijn tegenstanders hem voorhielden – dat men de sacramenten van Christus kan missen. Er moet wel sprake zijn van waarachtig gebruik. Men moet elkaar niet haten om wat ons tot liefde en eendracht zou moeten dienen, zoals men bij het avondmaal ziet gebeuren. Elke christen is gehouden tot stichting van de zwakkere gelovige de sacramenten te gebruiken, waar het naar de inzetting en wil van Christus geschiedt. Het gebruik baat echter niet, wanneer men het wezen ervan mist. Dan is het gebruik schadelijk. In een brief uit 1577 sprak hij zich in dezelfde trant uit.⁷⁵
Coornhert verwees ook naar een uitspraak van Calvijn, die geschreven zou hebben dat het een teken van kleingeloof is als de beloften van God niet genoeg zijn zonder de sacramenten. Erasmus zou geschreven hebben dat wij meer in eendracht zouden leven als de uiterlijke dingen worden weggenomen en we de ceremoniën minder achten tot de dingen die Christus geleerd zou hebben. Zelfs de Delftse predikanten werden instemmend aangehaald. Zuivere gelovigen hebben de sacramenten niet nodig. Deze zijn alleen voor de zwakken, ter versterking van hun geloof ingesteld. Het gebruik ervan is zelfs schadelijk voor degenen die de betekenis, het wezen ervan ontgaat.⁷⁶ Coornhert verzuimde hier te vermelden, dat wij in de ogen van de Delftse predikanten waarschijnlijk allemaal zwakke gelovigen waren.
Zoals al onder ‘Geestelijke ontwikkeling’ aangegeven mag de gelovige degenen die gebruikmaken van de sacramenten doop en avondmaal niet verachten. Deze sacramenten zijn door Christus zelf bevolen.⁷⁷
Coornhert wees dus het gebruik van ceremoniën niet principieel af, zoals bij spiritualisten het geval was. Hij bestreed het valse gebruik ervan. Het gaat uiteindelijk niet om de ceremoniën zelf, maar om wat deze symbolen vertegenwoordigen. Daarom legde Coornhert daar de nadruk op in een verwarrende tijd, waarin moeilijk viel uit te maken binnen welke kerk de ceremoniën oprecht werden gebruikt.

Predestinatie
Coornhert heeft aan het eind van zijn leven een lijvig boekwerk geschreven over de leer van de predestinatie of voorbeschikking. Het vergt een afzonderlijke studie om al zijn standpunten te leren kennen, maar het voorwoord licht wel een tipje van de sluier op. Hij schreef dat hij het boek niet heeft geschreven uit curieuze weetgierigheid. Hij wil Gods eeuwige predestinatie niet doorgronden, maar er in berusten. Het is Coornhert te doen om de onzuiverheden en gruwelijke dwalingen, waarmee de leer door enige leraren in zijn tijd op goddeloze wijze is beklad. Hij doelde hier op de calvinistische hervormers. Deze dwalingen strekken tot oneer en haat van God en tot verderf van de mens, want de ziekelijke kwaadheid van de mens is er de oorzaak van dat wij de natuur van God niet leren kennen. Wat moet er van de mensen worden als zij de waanvoorstellingen van deze ‘predestinateurs’ geloven? God zou zijn eer zoeken in het eeuwig verdoemen van de mens, die Hij zonder op hun zonden te letten al van eeuwigheid heeft voorbeschikt. Daarom haat Hij zijn onnozele schepselen nog voordat zij kwaad hebben gedaan en rukt Hij de kindertjes van de borsten van hun moeders en stort Hij ze in de eeuwige verdoemenis. De leraren zeggen zelf dat dit een gruwelijk oordeel is.
Coornhert beschouwde deze opvattingen als een hindernis om een goed beeld van God te krijgen. Augustinus zei al dat wij alleen vroom kunnen worden als wij God op de beste manier ervaren. Daarom wil Coornhert met de zuiverheid van de Heilige Schrift deze goddeloze dwalingen proberen te verdrijven. De mens kan kwaad over zichzelf denken, maar niet over God, die zeer goed is en de oorzaak van alle goedheid.⁷⁸
Uit dit voorwoord blijkt dat Coornhert in Gods voorbeschikking geloofde. Hij verwierp echter de calvinistische versie, die leert dat God nog voordat een mens is geboren al heeft beslist wie uitverkoren dan wel verdoemd zal zijn. De catechismus van de Rooms-Katholieke Kerk besteedt geen aandacht aan predestinatie, wel aan voorzienigheid, omschreven als de beschikkingen waarmee God zijn schepping naar volmaaktheid leidt. Met deze tekst zal Coornhert van harte hebben ingestemd.

Zonde en erfzonde
Coornhert heeft vanaf zijn jeugd tot aan zijn dood geworsteld met het vraagstuk van de erfzonde volgens de opvattingen van de kerken. Zijn gedachten over volmaakbaarheid kunnen worden beschouwd als een tegenhanger van de leer van de erfzonde.
Coornhert schreef dat wij vervreemd zijn in het rijk van de duivel. Het is een valse opvatting dat het hier niet volmaakt kan zijn. Wij zouden zieke mensen zijn, door de erfzonde altijd tot het kwade geneigd. De bedrieglijke predikanten helpen daarbij. Zij zijn goddeloos door te leren dat het Christus onmogelijk is om te volbrengen wat de enige oorzaak was van zijn zaligende menswording, namelijk de verlossing van zonde, dood, duivel en hel. Wij moeten uit deze goddeloze ketterij zien te raken. Door deugden dienen wij levende beelden van God te worden.⁷⁹
Coornhert had de opvattingen van de vier kerken bestudeerd en kwam tot de volgende conclusies:

  • De rooms-katholieken vinden dat de aangeboren erfzonde een straf is voor Adams zonde, maar niet zelf een zonde is, omdat men met Gods genade de aangeboren geneigdheid tot het kwade kan weerstaan.
  • De doopsgezinden menen dat de erfzonde door de dood van de tweede Adam, Christus, zodanig is afgezwakt dat zij niemand meer kan verdoemen. Zij geloven wel dat de aangeboren geneigdheid zelf zonde is.
  • De gereformeerden geloven ook dat de aangeboren geneigdheid zonde is en bovendien dat het kwaad blijvend is. Ook de heiligen en wedergeborenen kunnen hiervan niet verlost worden. Door de kracht van het aangeboren kwaad moeten zij tot de dood alle dagen zondigen.
  • Ook de luthersen geloven dit. Voor sommigen is de erfzonde niet alleen een verdoemelijke eigenschap, maar ook een substantie of wezen.⁸⁰

Coornhert had nooit beweerd dat er geen erfzonde is, maar hij bestreed de opvatting hierover in de Heidelbergse Catechismus. Het gaat om de vragen 7 en 8. Vraag 7 luidt: Vanwaar komt dan zulke verdorven aard van de mens? Antwoord: Uit de val en de ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders, Adam en Eva, in het paradijs, waar onze natuur zo verdorven is geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden. Vraag 8 luidt: Maar zijn wij zo verdorven, dat wij geheel onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? Ja dat zijn wij, tenzij wij door de Geest van God wedergeboren worden.
Coornhert kon deze opvattingen niet in de Bijbel terugvinden. In de Bijbel staat nergens dat de zoon om de misdaad van de vader kwaad geboren en verdoemd wordt, dat iemands ziel de straf van een ander zal dragen of dat de menselijke natuur door Adams zonde verdorven is. Hij schreef dat zijn geschil met de predikanten niet is of de mens vaak zondig is, maar of dit aangeboren is. Hij verwees naar de dieren, die ook ellende ervaren, terwijl hun voorouders toch niet gezondigd hebben. Het kwade is niet aangeboren, maar is in de mens gekomen door het zondigen van de mens. Coornhert sprak in dit verband over begeerte tegenover geneigdheid. Geneigdheid is alle mensen wel aangeboren, maar werd door Coornhert niet als zonde gezien. Hij zag de lichamelijke ellende van de mens als een natuurlijke conditie en voorzichtige ordening van God. Niemand kan zonder tegenslag of strijd deugdzaam worden. De kracht van Christus’ geboorte strekt zich uit tot alle tijden, ook tot de ouden, die terstond na de val gelovig werden en zich bekeerden. Wij verloren niet het Beeld van God in Adam, maar hebben het juist geërfd. De genade van God in Jezus Christus is veel groter en machtiger dan de zonde in Adam. Coornhert vond die opvatting krachtig verwoord in de Heilige Schrift. De predikanten geloven dat Adam zijn zonden niet meer toegerekend wordt, maar dat ze hem in Christus zijn vergeven. Hoe kunnen wij dan erven wat in hem niet meer was?⁸¹
Coornhert maakte een onderscheid tussen zonde hebben en zonde doen. Zonde hebben is anders zijn dan God ons heeft geschapen, de herinnering aan de zonde. Door zonde te hebben wordt de zondaar zich bewust van zijn eigen boosheid tegen God. Zonde doen is anders doen dan God ons gebiedt.⁸² Heiligen kunnen nog zonde hebben zonder dat daar uit afgeleid kan worden dat zij niet volkomen kunnen nalaten nog meer te zondigen.⁸³
Tijdens een preek in Amsterdam werd de spot gedreven met Coornhert, omdat hij onderscheid maakte tussen zonde en schuld. Uit de woorden van het Onze Vader “Vergeeft ons onze schulden, zoals wij vergeven onze schuldenaren” blijkt volgens Coornherts opponenten dat niemand hier kan leven zonder steeds maar weer te zondigen. Volgens Coornhert kunnen kinderen van God om vergeving bidden, want zij zijn niet onschuldig, omdat ze beter hadden moeten weten en doen. Er is echter geen sprake van zonde, omdat er geen kwade opzet is. Het gaat hier om dwalen uit onwetendheid, onbedachtzaamheid of vergeetachtigheid, maar niet om zondigen, dat voortkomt uit begeerte of kwade bedoelingen. Coornhert legde het accent op Jezus, onze zaligmaker, die zich vrijwillig heeft opgeofferd in de dood om de zonde van de wereld weg te nemen. Hij heeft een zuivering van zonden in de gelovigen willen bewerken.⁸⁴
Paulus schreef in Romeinen 6:2: “Hoe zouden wij, die dood zijn voor de zonde, nog in zonde kunnen leven?” In Romeinen 7:19-20 schreef hij echter: “Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik. Maar wanneer mijn daden in strijd zijn met mijn wil, ben ik daar niet zelf de oorzaak van, maar de zonde die in mij heerst.” Volgens Coornhert kon de dode zonde in Paulus niets meer doen. Hij was vrijgemaakt van de wet van de zonden, dus moet hij over anderen hebben gesproken in Romeinen 7 en niet over zichzelf. Hij was een knecht van Christus, hoe kon hij dan een knecht van de zonde zijn? De zonde kan onder het strijden in de mens zijn naast de Geest van God, totdat de geest van gerechtigheid de zonde heeft gedood. Maar deze twee kunnen niet naast elkaar blijven wonen in eenzelfde mens. Zij die leren dat Paulus hier schrijft over het aangeboren kwaad door Adams zonde nemen alle goede intenties bij mensen weg. Waarom zou ik mij vergeefs kwellen om te verdrijven wat niet verdreven kan worden? Zelfs Paulus moest nog het kwade doen en het goede laten. Inwonende zonde zou naar een ander verwijzen die het kwaad doet, namelijk de zonde. Waarom zou ik mijzelf dan beschuldigen? God zelf heeft gewild dat Adam en ook wij zouden zondigen. Hoe kan dit dan kwaad zijn? Deze houding leidt volgens Coornhert tot libertijnse vrijheid.⁸⁵
Hij ging toch wel erg ver door zijn opponenten te beschuldigen van kwaadsprekerij en ze verantwoordelijk te houden voor goddeloze en libertijnse zaken. Verdraagzaamheid is ver te zoeken. Hij koos voor een frontale aanval op de gereformeerden, maar wist duidelijk geen raad met het dualisme van Paulus. Het is interessant om te lezen wat de theoloog C.J. den Heyer hierover schreef.⁸⁶ Volgens hem schreef Paulus wel degelijk over zichzelf en niet over iemand anders. Hij verklaarde Paulus’ emotionele uitspraken vanuit diens apocalyptische visie op mens en wereld. Zijn uitspraken in Romeinen 6 en 7 zijn nauwelijks met elkaar te rijmen. Paulus was zich ervan bewust in twee werelden te leven. Zo schreef hij in Galaten 2:20: “Ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij.” Den Heyer:

“Als gelovige wist hij zich een bevrijd mens. Tegelijkertijd was hij als apocalypticus realist genoeg om de macht van de zonde nimmer te bagatelliseren – zelfs niet voor zijn eigen leven. In de apocalyptische visie op de verhouding tussen God en mens speelde de vergeving van zonden een minder grote rol dan de strijd tegen de macht van de zonde.” Op weg naar Damascus  ervoer Paulus dat de gekruisigde Christus door God was opgewekt uit de dood. “Sindsdien meende hij in twee gescheiden werelden te leven. Hij voelde zich een herboren, nieuw mens, in de Geest opgenomen in de Messiaanse wereld die reeds door de opwekking van Christus door God in het geloof realiteit was geworden. Hij was evenwel realist genoeg om te beseffen dat tegelijkertijd ‘de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt’. (Romeinen 8:22) De spanning was groot: het nieuwe was reeds gekomen, maar het oude nog niet verdwenen. Paulus wist zich een zondaar en hij was zich ervan bewust dat in de dood en opwekking van de gekruisigde Christus het gericht definitief achter hem lag en hij als vrijgesproken mens mocht genieten van ‘Gods gerechtigheid’.”

Het valt op dat Coornhert zijn pijlen voornamelijk richtte op de Gereformeerde Kerk. Hij was veel milder over de leer van de Rooms-Katholieke Kerk. Het bleef bij de constatering dat de erfzonde in de ogen van de rooms-katholieken geen zonde is, omdat men de aangeboren geneigdheid tot het kwade met Gods genade kan weerstaan. Gereformeerden geloven dat het kwaad blijvend is en ook wedergeborenen hiervan niet verlost kunnen worden. Volgens Coornhert staat nergens in de Bijbel dat de menselijke natuur door Adams zonde verdorven is.
Wat zegt de rooms-katholieke catechismus hierover? Hierin valt te lezen dat Adam en Eva de door de eerste zonde gewonde en dus van haar oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid beroofde menselijke natuur op hun nakomelingen hebben overgedragen. Dit beroofd zijn wordt erfzonde genoemd. Het is een zonde die door voortplanting wordt overgedragen op de hele mensheid. Het is een zonde die men heeft opgelopen, maar niet heeft bedreven. Een staat, maar niet een daad. Het gaat bij de afstammelingen van Adam niet om een persoonlijk vergrijp, maar om verlies van de oorspronkelijke heiligheid. De menselijke natuur is niet geheel verdorven. Het doopsel doet de  erfzonde teniet door het leven van de genade van Christus te geven en brengt de mens weer naar God, maar de gevolgen voor de verzwakte en tot het kwaad geneigde natuur blijven in de mens bestaan en roepen hem op tot geestelijke strijd. De catechismus voegt er ook het standpunt van de eerste reformatoren aan toe. Zij leerden dat de mens radicaal verdorven was en dat zijn vrijheid door de erfzonde was opgeheven. Zij identificeerden de erfzonde van iedere mens met de neiging tot het kwade, die niet te overwinnen zou zijn. De rooms-katholieke catechismus spreekt zelf ook over de neiging tot het kwade: De kerk heeft altijd geleerd, hierin de heilige Paulus volgend, dat de geweldige ellende waaronder de mensen gebukt gaan en hun neiging tot het kwaad en de dood niet te begrijpen zijn zonder deze in verband te brengen met de zonde van Adam en het feit dat hij ons een zonde heeft overgedragen, waarmee wij allen besmet zijn bij de geboorte en die de ‘dood van de ziel’ is. Ten gevolge van de erfzonde moet de mens de lichamelijke dood ondergaan, waarvan hij gevrijwaard zou zijn als hij niet gezondigd had.
De leer van de erfzonde en de leer van de verlossing door Christus geven samen een helder inzicht in de situatie van de mens en zijn handelen in de wereld volgens de rooms-katholieken. Door de zonde van de stamouders heeft de duivel een zekere macht over de mens gekregen, hoewel deze laatste zijn vrijheid heeft behouden.
Coornhert verschilde ook met de rooms-katholieken van mening. Hij geloofde niet in een aangeboren zonde en de menselijke natuur is niet geheel of ten dele verdorven. Hij richtte zijn pijlen echter vooral op de onverzoenlijkheid van de leer van de gereformeerden en het blijvende karakter van het kwade in hun ogen. Hij kon niet meegaan met de – bijbelse – gedachte dat Paulus nog zou kunnen zondigen. Die opvatting paste niet bij zijn ideeën over volmaakbaarheid, die hij als tegenwicht van de erfzonde ontwikkelde.

Volmaakbaarheid
Het is een valse opvatting dat het hier op aarde niet volmaakt kan zijn en wij altijd door de erfzonde tot het kwade geneigd zijn.⁸⁷ De hoogste deugd van de mens is de liefde tot God en tot de naaste. Coornhert wilde aantonen dat de mens deze deugd hier op aarde volkomen kan volbrengen.⁸⁸
Hij verweerde zich tegen het antwoord op de vijfde vraag uit de catechismus als het om herboren mensen gaat. De vraag luidt: “Kunt gij dit alles [God liefhebben en de naaste als zichzelf] volkomen houden? Het antwoord: “Nee, ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten.” Coornhert beriep zich op 1 Johannes 2:5: “Maar wie zijn woord houdt, waarlijk in hem is de liefde van God volmaakt geworden.”  (Naardense Bijbel) Hij verwees ook naar Calvijn, die een commentaar op Efeze 3:19 schreef. Paulus schreef hier dat degenen die de liefde van Christus kennen die alle kennis te boven gaat, zullen volstromen met Gods volkomenheid. Calvijn geloofde dat de vreze Gods van zichzelf genoeg heeft om de mens tot een volkomen volmaaktheid te brengen. Wie Christus heeft, heeft alles wat nodig is om volmaaktheid te hebben. Ook Augustinus werd aangehaald. Hij beleed dat iemand in dit leven zonder zonde kan zijn door de genade van God en zijn vrije wil. De vrije wil behoort ook tot de genade van God. Christus heeft ons geen onmogelijke, maar volmaakte dingen geboden.⁸⁹
Het gaat er volgens Coornhert om hier in dit leven werken van barmhartigheid te doen en niet erna. Anders zal het gruwelijke woord van Jezus in vervulling gaan: “Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen.” (Matteüs 25:41) Paulus wil dat wij in dit leven volkomen zijn. Hier in de wereld is tijd, hierna in de andere wereld is eeuwigheid. Coornhert schreef dat het geschil met de predikanten niet gaat over de vraag of iemand in dit leven de geboden van God volkomen onderhoudt, maar of dit mogelijk is. De leer van de predikanten neemt de goede intentie en wil weg om Gods geboden te gehoorzamen. De predikanten vroegen zich af waarom Coornhert niet net als Paulus zijn volmaaktheid aan de mensen tot navolging voorstelt, waarop Coornhert antwoordde: “Dat soude moghen sijn, omdat icx hopende te worden, noch niet en ben, niemant en wil bedrieghen.”⁹⁰
Volmaakbaarheid moet niet los worden gezien van gehoorzaamheid aan God. Coornhert gaf toe dat het de mens onmogelijk is uit eigen macht God volkomen te gehoorzamen. Maar zou de goddelijke macht niets in hem vermogen?⁹¹
Volmaaktheid is geen menselijke verdienste. Dat geldt ook voor de deugd van de ootmoed of nederigheid, die de mens heeft verkregen door Gods goedheid, zoals Coornhert in Zedekunst schreef. Ootmoedigheid is een verdiende vernedering van zichzelf voor God en de mensen, die voortkomt uit een waar besef van eigen onwaardigheid.⁹² Deze deugd laat zich moeilijk rijmen met menselijke perfectie.
In Opperste goedts nasporinghe liet Coornhert zijn vriend Spieghel zeggen dat het opperste goed van de mens een toestand is waaraan het minst ontbreekt om goddelijk, dat is godgelijk te zijn, voor zover het in het vermogen ligt van de menselijke natuur zich met de goddelijke te verenigen.⁹³ Coornhert maakte een onderscheid tussen goddelijke en menselijke volmaaktheid. Goddelijke volmaaktheid kan niet toenemen, de menselijke wel. De herboren mens stelt alles in het werk om God naar zijn bevelen te gehoorzamen.⁹⁴ Hij haalde ook de kerkhervormer Bullinger aan die geschreven had dat het geloof krachtig is door de liefde en dat de liefde de band van de volkomenheid is. Verandering van zeden en een volledig doden van gebreken maken een waarachtig geestelijk mens.⁹⁵
In een van zijn brieven schreef Coornhert dat iemand volmaakt kan zijn in de liefde, maar niet in de kennis van God. Een vonkje van het vuur van de liefde in God komt in de harten van de herborenen. De goddelijke liefde wordt door de Heilige Geest in de harten van de wedergeborenen uitgestort. Zij hebben hun volmaaktheid niet van zichzelf, maar van God, waarmee zij één zijn door Christus, zoals Hij met de Vader. Volmaakte menselijke liefde ligt in ons vermogen. God eist niets boven ons vermogen.⁹⁶
In Wederlegginghe eens boecxkens, ghenaemt Proeve (…)⁹⁷ verdedigden de Delftse predikanten zich tegen de kritiek van Coornhert op de catechismus. Bij vraag vijf gaat het om de mens vóór zijn verlossing in Christus. Het gaat over de ellende van de nog niet wedergeboren mens. Pas bij vraag twaalf gaat het over de verlossing. Volgens Coornhert stelt de catechismus dat de kwade natuurlijke geneigdheid ook in een wedergeboren mens is. Maar de predikanten wijzen op het antwoord van vraag 8: Wij zijn geneigd tot alle kwaad, tenzij dan dat wij door de Geest van God wedergeboren worden. Deze gelovigen hebben een geneigdheid om God en hun naasten lief te hebben. Volgens Coornhert zouden de predikanten dan ook moeten bekennen dat die gelovigen de geboden van God volkomen kunnen houden, maar zover gingen ze niet. De natuur van de wedergeborene begint door de Geest van God te verbeteren, maar er ontbreekt nog veel en zijn liefde tot God en de naaste is niet zo volkomen als de Wet eist en als zij zal zijn in het andere leven. Coornhert kan niets bewijzen over de volmaaktheid van de mens.
In tegenstelling tot de Heidelbergse Catechismus spreekt ook de catechismus van de Rooms-Katholieke Kerk over volmaaktheid. Coornhert moet veel aan de leer van deze kerk hebben ontleend. Dit verklaart misschien, waarom zijn kritiek op de leer zo weinig omvattend was. Zijn kritiek bleef beperkt tot uiterlijkheden, ceremoniën en misstanden.
Volgens de rooms-katholieke catechismus zijn alle gelovigen tot de volheid van het christelijk leven en de volmaaktheid van de liefde geroepen. Allen zijn tot heiligheid geroepen: “Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.” (Matteüs 5:48) De zeven gaven van de Geest zijn: wijsheid, inzicht, raad, sterkte, kennis, vroomheid en ontzag voor God. In hun volheid behoren ze toe aan Christus. Ze voltooien de deugden van hen die ze ontvangen en brengen die tot volmaaktheid. De morele volmaaktheid bestaat hierin dat de mens naar het goede wordt toe bewogen.
De catechismus spreekt over een heilsplan. De schepping heeft haar eigen goedheid en volmaaktheid, maar ze is niet geheel voltooid uit de handen van de Schepper gekomen. Ze is geschapen in een staat van op-weg-zijn naar een nog te verwachten, uiteindelijke voltooiing, waartoe God haar bestemd heeft.
Coornhert moet dit heilsplan steeds voor ogen hebben gehad in zijn benadrukking van de volmaakbaarheid van de gelovige. Voor de mens is hier – weliswaar met de genade van God – een actieve rol weggelegd: hij dient zich uiteindelijk te verenigen met de goddelijke wil. Coornhert verweet de gereformeerden dat zij voor de gelovigen slechts een passieve rol zien weggelegd: zij handelen als instrumenten, zoals door God vooraf is bepaald. Maar ook het heilsplan waarover de rooms-katholieken spreken lukt niet zonder Gods beschikkingen: “Wij noemen de beschikkingen waarmee God zijn schepping naar deze volmaaktheid leidt, goddelijke voorzienigheid.”

Het smalle pad der deugd (1549). Ontwerper Maarten van Heemskerck. Graficus Coornhert. Depot Museum Boijmans Van Beuningen

Wedergeboorte
De weg naar volmaaktheid is een lange weg, vol innerlijke strijd. Het is een volmaaktheid die maar voor weinigen lijkt te zijn weggelegd en waaraan de wedergeboorte voorafgaat, een proces dat Coornhert meerdere malen heeft beschreven.
Hij schreef dat mensen angst kunnen hebben voor de dood. Uitwendig zijn ze rustig, maar inwendig niet. Ze worden verteerd door twijfel en vrees. Ze maken zich druk om overvloed en weelde. Het Woord van God wordt daardoor verdrongen. Als zij zich naar binnen keren en in deze ellende hun duisternis erkennen, verschijnt het licht van de genade. De gelovige gaat verlangen naar zijn verlossing. Dit is een teken dat de wedergeboorte in hem gebeurt.⁹⁸
Zonder wedergeboorte zal niemand het Rijk van God zien. Wedergeboorte is niets anders dan het sterven van het kwade en het tot leven komen van Gods goedheid in de boetvaardige mens. Hij verrijst als in de dood in en met Christus, leeft zelf niet meer, maar Christus in hem. De oude mens is gestorven. Laat niemand denken een kind van God te zijn alvorens dit dodelijke sterven te hebben ondervonden. De eigen, kwade wil van deze mens sterft volkomen. Hiervoor in de plaats komt het verstand en de wil van God, geboren uit kennis van de waarheid in levendige ondervinding. Hier begint de ware sabbat. De wedergeborene is binnengegaan in de rust van God. De weg naar volmaaktheid verloopt volgens Coornhert via zes stadia, die volgens hem ook in de Bijbel worden aangetroffen: de hardnekkige godloze, de voor straf vluchtende knecht, de huurling die zijn loon verwacht, het goedwillende kind, de sterke jongeling en de verstandige ouderling. De eerste drie staten zijn voorstadia, de tijd vóór de wedergeboorte. Daarna volgt het proces van wedergeboorte dat overvloeit in de laatste drie staten, die van heiligheid. Het kind is van goede wil, maar mist de mannelijke kracht nog om te laten of te doen wat hij wil. Het doet kwaad en goed. Het kwade is een overblijfsel van zijn onverstand en zwakheid. Het bidt in geest en waarheid om vergeving van zonden en om wijsheid en kracht. De sterke jongeling of volwassen man doorloopt twee stadia: een periode van strijd en daarna een periode van vrede. In de eerste periode voert hij nog een innerlijke strijd tegen het kwaad in hem. Deze uit God geboren man overwint de wereld en is een waarachtig gelovige. De verstandige ouderling of oude wijze kent Christus volkomen. Hij leeft in Christus, die het licht van de wereld is. Hij heeft geen menselijke onderwijzing nodig, noch de getuigenissen van de Bijbel. Om te weten te komen in welke van de zes staten de mens verkeert, is het nodig voortdurend aandachtig te bidden, de Bijbel te lezen en daarin ons hart te spiegelen. Wie twijfelt tussen twee stadia dient zichzelf de lagere staat toe te schrijven.
Coornhert besprak alle stadia in meerdere werken, maar in Van de wedergeboorte (geschreven in 1574, maar blijkens het voorwoord pas in 1581 uitgegeven) ontbreekt de zesde staat met als argument:

“Ende nademael ick hier gekomen ben tot den volwassen man, die hier in ‘t korte met synen aart, werck ende rust is beschreven, wil ick hier met ophouden, als ghekomen zijnde tot het eynde mijns voornemens. Latende anderen, die verder zijn ende sien voortvaren (believet hun) mette beschrijvinghe der Vaderen ofte Ouderen, dat mede kinderen Godes zijn, ende aan ‘t eynde van dese Manheyt eerst haar beghinne nemen. Anno 1574, D.v.C.”⁹⁹

Blijkbaar was er enige schroom bij Coornhert om deze laatste, volmaakte staat te beschrijven.
Hij maakte onderscheid tussen natuurlijke goedheid uit Gods schepping die in alle mensen is en goddelijke goedheid uit een goddelijke wedergeboorte, die maar in weinigen is te vinden.¹⁰⁰ Niemand kan zalig worden dan door de vernieuwende werking van wedergeboorte. Wedergeboorte gaat vooraf aan volmaaktheid, een woord dat in Coornherts geloofsbelijdenis, verwoord in Gelove ende wandel der verstroyde ende eenzame christenen uit 1590, een van zijn laatste werken, overigens niet meer voorkomt.

Toegerekende rechtvaardiging
Coornhert had veel moeite met de reformatorische leer van de toegerekende rechtvaardiging. In een brief over dit onderwerp schreef hij dat Luther het middel wegneemt waardoor God boetedoening in de mens bewerkt, namelijk het vrijwillig veroordelen van zichzelf door het licht van Gods genade, dat in hem schijnt. Luther maakt de mens helemaal dood. Coornhert weet wel dat wij allen de toegerekende rechtvaardiging nodig hebben, maar er moet – volgens de verklaringen van de Heilige Schrift – meer zijn. De rechtvaardiging moet volledig zijn. Het kwaad moet vernietigd worden ten gunste van een ware, bevindelijke heiligmaking.¹⁰¹
Geloof in een aangeboren kwaad zorgt voor een valse en goddeloze rust in de zonde, die pijnlijk wordt verzacht door de toegerekende rechtvaardiging. Zoals Adams zonde de gelovige wordt toegerekend, zonder Adams zonde na te volgen, zo wordt hem ook Christus’ rechtvaardigheid toegerekend, zonder Christus na te volgen.¹⁰² De gereformeerden dichten ons een gewaande zaligheid toe.¹⁰³
Coornhert baseerde zich hier volledig op de leer van de Rooms-Katholieke Kerk. Haar catechismus spreekt over de genade van de Heilige Geest, die de kracht heeft om ons te rechtvaardigen, dat is ons te zuiveren van onze zonden. Het eerste werk van de genade van de Heilige Geest is de bekering die de rechtvaardiging tot stand brengt. Bewogen door de genade keert de mens zich tot God en wendt hij zich af van de zonde. Zo ontvangt hij vergiffenis en rechtvaardiging uit den hoge. De rechtvaardiging omvat ook de heiliging en de vernieuwing van de innerlijke mens. De Heilige Geest is de innerlijke leermeester. Door de innerlijke mens geboren te laten worden, houdt de rechtvaardiging de heiligmaking van de hele mens in.
Deze uitspraken doen sterk denken aan wedergeboorte, maar de catechismus vereenzelvigt wedergeboorte met het sacrament van de doop, wat bij Coornhert ondenkbaar is.
Ook in onze tijd leiden de verschillende opvattingen over rechtvaardiging nog steeds tot religieuze twisten, zoals te lezen valt in het Kerkblad Hersteld Hervormde Kerk van 23 maart 2007.¹⁰⁴ In 1999 kwamen luthersen en rooms-katholieken tot overeenstemming over de leer van de rechtvaardiging:

“Wij belijden samen dat God door genade de zonden vergeeft en de mens bevrijdt van de slaafse macht der zonden en de gave van het nieuwe leven in Christus meedeelt. Wanneer mensen door het geloof gaan delen in Christus rekent God hun de zonden niet langer meer toe en werkt in hen door de Heilige Geest actieve liefde.”

Het laatste zinsdeel is voor de hersteld hervormden een reden geweest om niet tot de PKN toe te treden, waar de Luthersen zich wel bij aansloten. Deze belijdenis sluit menselijke vernieuwing in en is dan niet meer alleen een toegerekende gerechtigheid, maar ook een rechtvaardiging in ons en van ons.

“Wij worden dan wezenlijk rechtvaardigen in onszelf! Dus dan worden we niet alleen als een goddeloze voor rechtvaardig gehouden, maar zijn we ook wezenlijk rechtvaardig. Dus niet langer zoals de Bijbel leert in Romeinen 4:5: ‘Doch degene die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.’ (Statenvertaling) De overeenstemming belijdt het aloude roomse standpunt betreffende de rechtvaardiging.”

Het gaat niet om inwendige kwaliteiten van de zondaar. Die zijn er niet voor God.

“Het gaat dus om het zich als goddeloze mogen bevinden in Christus: Hij is onze gerechtigheid. (…) In gemeenschap met de eerste Adam zijn we goddeloos, zo verklaart de Heere, maar in gemeenschap met de tweede Adam rechtvaardig.”

Godsdienstvrijheid
Coornhert verdedigde op bijbelse gronden de vrijheid van godsdienst. Het is niet aan een mens om over andermans geloof te oordelen. God zal zelf zijn engelen zenden om het onkruid uit te roeien. Hij was een tegenstander van tirannie en gewetensdwang, maar hij vond wel dat de bestuurders van een kerk berispt moesten worden als zij de leer van de apostolische kerk niet goed onderhielden. Anderen moeten voor zo’n kerk gewaarschuwd worden. Vrijheid in geloofszaken is een van de meest wenselijke vruchten door de bloedige oorlog in de Nederlanden verworven. Men moet vrijmoedig zonder vrees voor straf de waarheid kunnen uitspreken tot nut van zijn medemens. Coornhert keerde zich tegen de Heidelbergse Catechismus om te bewerkstelligen dat andere religies niet meer verdrukt zouden worden.¹⁰⁵
Een brief gericht aan de Haarlemse burgemeester Niclaes Verlaen gaat over gewetensdwang. De Heren Staten wilden Coornhert alleen in bescherming nemen als hij zijn geschrift over de religie niet zou uitgeven dan na hun toestemming. Hij achtte de leer van Calvijn, van Beza en hun aanhangers in hoofdzaken onwaar. Hij wilde zijn medemensen waarschuwen voor dwalingen. Coornhert schreef dat hij niet werd gedreven door een goddelijke of menselijke zending, maar door liefde jegens zijn naaste. Hij wist zich gesteund door de predikanten Tillius, Arent Cornelisz en Reinier Donteclock. Zij vonden dat  elke christen verplicht is misbruiken van leer of sacramenten in de gemeente te bestraffen. Hij raakte in gewetensnood. Moet hij God of de Staten gehoorzamen? De Staten zullen hem niet straffen om zijn geweten, maar als verstoorder van de openbare rust. Coornhert wilde onderwijzen in de waarheid om valse opvattingen van mensen te kunnen veranderen. Geen mens op aarde heeft macht over het geweten van een ander. Dat vonden ook de Staten Generaal. Hij vroeg raad aan Verlaen.¹⁰⁶
Er zijn twee brieven bewaard gebleven aan de ‘vermaarde’ dissidente predikant Casper Coolhaes. Deze vond dat een christelijke overheid gehouden is de valse godsdienst uit te roeien en de ware te onderhouden. Coornhert beschouwde deze opvatting als onwaarachtig en tegen de Heilige Schrift. Voor Coornhert betekende dit gewetensdwang. Christus geeft de overheid nergens deze macht. Coolhaes zou zich beroepen op Calvijn, Beza, Bullinger en Musculus. Coornhert zag deze heren als godloos. Musculus wil ketters verbannen, Bullinger wil ketters dwingen tot het ware geloof, Calvijn en Beza leren openlijk dat ketters gedood moeten worden. Het is volgens Coornhert niet de taak van de overheid zijn onderdanen tot een religie te dwingen. Het is echter niemand verboden een religie aan te prijzen, te vermanen of te berispen.¹⁰⁷
Een andere brief, in de vorm van een dialoog tussen Coornhert en zijn vriend Spieghel gaat over de vraag of het nuttig is dat iedereen in vrijheid kan onderwijzen en schrijven. Volgens Coornhert is iedereen van nature vrij om te spreken en te leren wat hem goeddunkt. Onmatige vrijheid is echter altijd verkeerd. Vervolgen doet het ongeloof alleen maar toenemen en treft meestal de vromen. Het ontbreekt de overheid aan middelen om waarheid van leugen te onderscheiden. Spieghel is het niet met Coornhert eens. Verschillende gezindheden veroorzaken twist. Het volk weet maar al te veel. Vroeger leerde men alleen het goede te doen en het kwade te laten. Volgens Coornhert hitsen de Delftse predikanten de overheid op om hem te straffen. Zij willen de waarheid weren en daar zou Spieghel volgens zijn opvattingen geen bezwaar tegen hebben. Coornhert vond echter dat het nuttig kan zijn om de waarheid te verkondigen. Zal hij die dan verzwijgen?¹⁰⁸
Soms schaarde hij zich aan de kant van de overheid, zoals in zijn in 1579 voor het Leidse stadsbestuur geschreven Justificatie. Hierin verantwoordde de stadsbestuurders zich voor hun bemoeienissen in kerkelijke zaken. In 1582 schreef hij – ook in opdracht van het Leidse stadsbestuur – een remonstrantie tegen de besluiten van de Nationale Synode van de Gereformeerde Kerk, gehouden in Middelburg.¹⁰⁹ Het gaat in deze gevallen om het indammen van de invloed van de Gereformeerde Kerk op het maatschappelijk leven.
Het is de vraag of godsdienstvrijheid voor Coornhert een principiële zaak was. Coornhert wilde de waarheid blijven verkondigen. Het gaat niet om vrijheid zonder meer, maar om de vervulling van een roeping. Al in 1562 schreef hij dat hij de goedhartige lezer wilde doorgeven wat de genade van de Heer hem heeft geopenbaard.¹¹⁰ Uiteindelijk moet het ware geloof zegevieren en Coornhert voelde zich verplicht daar een bijdrage aan te leveren en had dus de vrijheid nodig om dit te kunnen doen.

Wercken iii,Van hooft- ende hertsorghe, folio 398. Coornhert wil de goedhartige lezer doorgeven wat de genade van de heer hem heeft geopenbaard. Zie linkerkolom links onder. Afbeelding: www.coornhertstichting.nl.

Slot
Coornhert werd zich al vroeg bewust van misstanden binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Toch kon hij geen keuze maken voor een van de protestantse kerken. Hij bleef rooms-katholiek, maar bezocht in de laatste decennia van zijn leven geen kerkdiensten meer. Hij had veel problemen met de leer van de erfzonde, vooral die van de gereformeerden, minder met die van de rooms-katholieken. De gedachte van de gereformeerden dat een gelovige tot zijn dood tot het kwade geneigd blijft, zelfs als hij wedergeboren is, was hem een gruwel. Coornhert stelde tegenover deze negatieve geloofsopvatting dat mensen zalig kunnen worden door Jezus na te volgen in ootmoedigheid en lijdzame zachtmoedigheid. Zulke gelovigen worden uiteindelijk bevrijd van de zonden en gehoorzamen God volkomen.
Zijn geloof week niet veel af van de rooms-katholieke leer, behalve misschien waar het de erfzonde betreft en de wedergeboorte. Wedergeboorte wordt door rooms-katholieken aan de doop gekoppeld en is verder niet zo’n thema, alhoewel de catechismus wel spreekt over de geboorte van de innerlijke mens als hij gerechtvaardigd wordt.
De protestantse kerken boden in Coornherts ogen geen waarachtig alternatief. Zij konden niet bewijzen een goddelijke volmacht te hebben gekregen tot stichting van nieuwe kerken. Bovendien verschilden zij van elkaar, waardoor Coornherts argwaan alleen maar werd vergroot.
Hij en vele geloofsgenoten, die geen keuze konden maken, zolang de ware zichtbare kerk zich niet liet zien, zochten hun heil tijdelijk in de onzichtbare kerk. Gelovigen worden geestelijk door eendrachtige liefde samengebonden. Zij kunnen tot ware kennis komen door de Bijbel te lezen, die de zuivere leer bevat.
Coornhert toetste elke leer aan de Bijbel. Hij wist vaak aannemelijk te maken dat anderen dwaalden door de Bijbel verkeerd uit te leggen, maar hij leek niet te beseffen dat ook zijn kennis van de Bijbel op interpretatie berustte. Dit demonstreerde hij vooral door zijn opvattingen over Paulus. Het was voor hem ondenkbaar dat de heilige Paulus nog zou kunnen zondigen. Uitspraken hierover in de Bijbel botsten met zijn ideeën over volmaakbaarheid. Zijn uitleg over Romeinen 6 en 7 doet geforceerd aan.
Coornhert komt in zijn werken naar voren als een diepgelovig man, voortdurend op zoek naar Waarheid. Hij was op bijbelse gronden voorstander van godsdienstvrijheid, maar tolerant kan hij niet worden genoemd. Hij kon zich moeilijk inleven in de standpunten van andersdenkenden, waarvoor hij weinig respect koesterde.
Coornhert vond dat ieder gelovig mens moest streven naar volmaaktheid. Het gaat niet om de volmaakte staat op zich. Die is slechts voor weinigen weggelegd. Hij besefte dat ook heel goed. Voor het laatste stadium naar volmaaktheid heeft hij in Van de wedergeboorte geen woorden.
Zelfs op zijn sterfbed had hij nog enige aarzeling over zijn zielenheil, waar hij als jongen al bezorgd om was. God kan zijn ziel verwerpen of behouden, naar gelang het Hem behaagt. Enige zekerheid klinkt in zijn laatste woorden door: “Ik heb geen klagen, maar God is goed. Hij doet niet dan goed en zal mitsdien zijn goed schepsel niet verderven.”¹¹¹
Coornherts geloofsleven doet denken aan de latere Nadere Reformatie, een stroming binnen de Gereformeerde Kerk die zich verzette tegen de ‘geestloze’ predikanten. Zij stelden de innerlijke ervaring (bevindelijkheid) voorop en legden een sterk accent op wedergeboorte, zoals ook Coornhert deed. Vreemd genoeg wordt hij in onze tijd meer vereenzelvigd met vrijzinnigheid, maar daarover meer in het artikel over beeldvorming.

Bronnen
De werken van Coornhert zijn te vinden op de website van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam: http://coornhert.dpc.uba.uva.nl of via de website van de Coornhert Stichting (www.coornhertstichting.nl), Digitale  Bibliotheek Nonconformisme.
De meeste publicaties van Coornhert zijn verzameld in Dieryck Volckertsz. Coornherts Wercken, deel I tot en met III (Amsterdam 1630), uitgegeven door J.A. Colom.
Niet in Wercken opgenomen, geraadpleegde publicaties:
Kerckghangh (Gouda 1590)
Van de ware kercke of ghemeynte Godes (Gouda 1590)
Gelove ende wandel der verstroyde ende eenzame Christenen (Gouda 1590)

februari 2014

Eindnoten

  1. D.V. Coornhert, ‘Van de erfsonde, of die in de H. Schrifture soo wert bevonden als in den catechismus en by eenighe predicanten geleerd wert’ (1579), opgenomen in ‘Van de toelatinghe ende decrete Godts’ in: Idem, Wercken II, f. 551-2.
  2. ‘Schijn-deught der secten met hare verwerde twistigheden om de ceremonien  (…)’, Wercken III, f. 343.
  3. ‘Brieven-boeck, inhoudende honderdt brieven van D.V. Coornhert’, Wercken IIIf. 129-30, brief 79.
  4. ‘Van de erfsonde’ (1579), Wercken II, f. 551-2.
  5. D.V. Coornhert, Gelove ende wandel der verstroyde ende eenzame Christenen (Gouda 1590).
  6. Bijbelcitaten zijn overgenomen uit De Nieuwe Bijbelvertaling, tenzij anders vermeld.
  7. ‘Paradoxa’ (1558), Wercken I, f. 418-9.
  8. ‘Tsamensprake of de quade willich quaat zijn of onwilligh: tussen Peter ende Jan’, Wercken I, f. 158.
  9. ‘Verschooninghe van de roomsche afgoderije’ (1560), Wercken III, f. 18, 21-2.
  10. ‘Van hooft- ende hertsorghe’, deel 2 (1562), Wercken III, f. 398, 401-2, 410-1, 413.
  11. ‘Vant oordeelen, gesprake tusschen vermetel oordeel ende bescheyden ondersoeck’ (1564), Wercken If. 135-8.
  12. ‘Schijn-deught’, Wercken III, f. 345, 355.
  13. ‘Dattet afsterven vant quade licht valt’, Wercken I, f. 163-4.
  14. H. Bonger ed., Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland. Dirck Volckertsz. Coornhert, Op zoek naar het hoogste goed (Baarn 1987) 121; ‘Zedekunst, dat is wellevens kunste’ is te vinden in deel I van Coornherts Wercken, f. 268-336.
  15. J. ten Brink, D.V. Coornhert en zijne wellevenskunst; historisch-ethische studie (Amsterdam 1860) 42.
  16. ‘Zedekunst’, Wercken I, f. 270, opdracht aan Spieghel.
  17. Ibidem, f. 302.
  18. H. Bonger ed., Op zoek naar het hoogste goed, 47-115, aldaar 99, 100, 105; Coornherts volledige tekst over het hoogste goed is te vinden in ‘Opperste goeds nasporinghe’, Wercken I, f. 337-352.
  19. ‘Uut-roedinge van des verderfs plantinghe, dragende die verderfelijke vrucht’ (1589), Wercken III, f. 312, 321.
  20. D.V. Coornhert, Van de ware kercke of ghemeynte Godes (Gouda 1590) f. 9.
  21. ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 93, brief 12; f. 96, brief 18; f. 141, brief 89.
  22. Catechismus van de Katholieke Kerk (1997) www.rkdocumenten.nl.
  23. D.V. Coornhert, Kerckghangh (Gouda 1590) f. 3, 6, 7, 25-6, 38, 40, 43, 110, 115.
  24. Van de ware kercke, f. 4.
  25. ‘Schijn-deught’, Wercken III, f. 350-1.
  26. Kerckghangh, f. 90, 97.
  27. ‘Spiegelken van de ongherechtigheyt ofte menschelijckheyt des vergodeden H.N. [Hendrik Niclaes] vader van den huyse der liefden’ (waarschijnlijk uit 1578), Wercken III, f. 72.
  28. ‘Van de erfzonde, schulde ende straffe’ (1581), Wercken II, f. 416, 450; ‘Schijn-deught’, Wercken III, f. 351.
  29. ‘Zedekunst’, Wercken I, f. 270.
  30. ‘Van wel bidden’, Wercken I, f. 196, 199.
  31. Kerckghangh, f. 38.
  32. Ibidem, f. 74, 77.
  33. ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 143, brief 91.
  34. ‘Van hooft- ende hertsorghe’, deel 2, Wercken III, f. 401.
  35. ‘Vant oordeelen’, Wercken I, f. 137.
  36. Kerckghangh, f. 25.
  37. ‘Spiegelken’, Wercken III, f. 72.
  38. ‘Van de erfzonde, schulde ende straffe’Wercken II, f. 427.
  39. ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 142, brief 90.
  40. ‘Van hooft- ende hertsorghe’, deel 2, Wercken III, f. 401.
  41. ‘Vant oordeelen’, Wercken I, f. 137.
  42. ‘Zedekunst’, Wercken I, f. 302-3.
  43. H. Bonger ed., Op zoek naar het hoogste goed, 49-50.
  44. Kerckghangh, f. 82-3.
  45. ‘Schijn-deught’, Wercken III, f. 354.
  46. Kerckghangh, f. 115.
  47. ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 143, brief 92.
  48. Ibidem, brief 91.
  49. Ibidem, brief 93.
  50. ‘Spiegelken’, Wercken III, f. 59.
  51. ‘Van de erfzonde, schulde ende straffe’Wercken II, f. 420.
  52. ‘Schijn-deught’, Wercken III, f. 345.
  53. ‘Hemelwerck ofte quay-toe-verlaet’ (1585), Wercken II, f. 345-7, 352, 363, 369, 371.
  54. ‘Zedekunst’, Wercken I, f. 270.
  55. ‘Verschooninghe’Wercken III, f. 18, 23.
  56. ‘Van de erfzonde, schulde ende straffe’, Wercken II, f. 408, 411-2, 445.
  57. ‘Proeve van de Heydelbergsche Catechismo’ (1582), Wercken II, f. 225-8, 234-6.
  58. ‘Schijn-deught’, Wercken III, f. 351.
  59. ‘Hemelwerck’, Wercken II, f. 352.
  60. ‘Zedekunst’, Wercken I, f. 287.
  61. ‘Uut-roedinge’, Wercken III, f. 307, 310, 322.
  62. ‘Nadencken opt sevende capittel totten Romeynen’, Wercken II, f. 583-6.
  63. Kerckghangh. f. 62, 69.
  64. ‘Tsamensprake’, Wercken I, f. 159.
  65. ‘Spiegelken’, Wercken III, f. 60-1.
  66. ‘Kleyn-munster des groot-roemigen David Jorisens roemrijcke ende wonderbare schriften’ (1590), Wercken III, f. 27-8, 34, 37, 43.
  67. ‘Spiegelken’, Wercken III, f. 61; ‘Kleyn-munster’, Wercken III, f. 28.
  68. ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 143-4, brief 92.
  69. ‘Van hooft- ende hertsorghe’, deel 2, Wercken III, f. 402, 407, 410.
  70. Kerckghangh, f. 1, 105.
  71. ‘Verschooninghe’, Wercken III, f. 19, 22-4.
  72. ‘Van de erfzonde, schulde ende straffe’, Wercken II, f. 422.
  73. ‘Schijn-deught’, Wercken III, f. 346-8, 355.
  74. ‘Zedekunst’, Wercken I, f. 302.
  75. Kerckghangh, f. 60; ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 144-5, brief 93.
  76. Van de ware kercke, f. 14, 15, 25; Teghenbericht (Delft 1582) f. 24 en 55.
  77. Gelove ende wandel, f. 26.
  78. ‘Van de predestinatie, verkiezinge ende verwerpinghe Godes’ (1590), Wercken III, f. 172-3.
  79. ‘Van hooft- ende hertsorghe’, deel 2, Wercken III, f. 398-401.
  80. ‘Van de erfsonde’ (1579), Wercken II, f. 552.
  81. ‘Van de erfzonde, schulden ende straffe’, Wercken II, f. 410-1, 417-8, 430, 433, 441, 444.
  82. ‘Uut-roedinge’, Wercken III, f. 314-5; ‘Hemelwerck’, Wercken II, f. 352.
  83. ‘Hemelwerck’, Wercken II, f. 352.
  84. ‘Uut-roedinge’, Wercken III, f. 310, 316, 321.
  85. ‘Nadencken’, Wercken II, f. 583-6.
  86. C.J. den Heyer, Paulus. Man van twee werelden (Zoetermeer 1998), 295-9.
  87. ‘Van hooft- ende hertsorghe’, Wercken III, f. 400.
  88. ‘Vant oordeelen’, Wercken I, f. 135.
  89. ‘Proeve van de Heydelbergsche Catechismo’, Wercken II, f. 225-6, 236.
  90. ‘Hemelwerck’, Wercken II, f. 348, 355, 363, 367.
  91. Ten Brink, D.V. Coornhert en zijne wellevenskunst, 74.
  92. ‘Zedekunst’, Wercken I, f. 333.
  93. Bonger, Op zoek naar het hoogste goed, 81.
  94. ‘Uut-roedinge’, Wercken III, f. 305.
  95. Van de ware kercke, f. 9.
  96. ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 102-3, brief 34.
  97. C. Augustijn (red.), Reformatorica: teksten uit de geschiedenis van het Nederlandes protestantisme (Zoetermeer 1996), 99-100: 49. Arent Cornelisz en Reynier Donteclock.
  98. ‘Van hooft- ende hertsorghe’, Wercken III, f. 92, 94 (deel 1) f. 397, 404-5 (deel 2).
  99. ‘Van de wedergeboorte, hoe die gheschiet’, Wercken I, f. 177-184; ‘Schijn-deught’, Wercken III, f. 353-4; ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 90-1, brief 7; ‘Hertspieghel godtlijcker schrifturen’ (1589), Wercken I, f. 9-12; ‘Ladder Jacobs of Trappe der deugden’ (1584), Wercken I, f. 172-6.
  100. Bonger, Op zoek naar het hoogste goed, 49.
  101. ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 123, brief 67.
  102. ‘Nadencken’, Wercken II, f. 586.
  103. ‘Uut-roedinge’, Wercken III, f. 310.
  104. K. Veldman, ‘Rechtvaardiging’, in: Kerkblad Hersteld Hervormde Kerk, jaargang 3, nummer 17, 23 maart 2007.
  105. ‘Proeve van de Heydelbergsche Catechismo’, Wercken II, f. 224.
  106. ‘Brieven-boeck’, Wercken III, f. 145, brief 94.
  107. Ibidem, f. 145-6, brief 95 en 96.
  108. Ibidem, f. 148-150, brief 99.
  109. ‘Remonstrance of vertooch, by die van Leyden’ en ‘Justificatie des magistraets tot Leyden’, Wercken II, f. 185-204.
  110. ‘Van hooft- ende hertsorghe’, deel 2, Wercken III, f. 398.
  111. F.D.J. Moorrees, D.V. Coornhert, notaris te Haarlem, de libertijn, bestrijder der Gereformeerde predikanten ten tijde van Prins Willem I (Schoonhoven 1887) 136.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *