Kees Plaizier
Coornhert was in de eerste plaats theoloog, ook al heeft hij niet aan een universiteit theologie gestudeerd en is hij geen predikant of priester geweest. Zijn gehele leven stond in het teken van de zuiverheid van het geloof, die hij voortdurend aan de Bijbel toetste. Behalve theoloog was hij ethicus, polemist, dichter, toneelschrijver, vertaler, graveur, drukker, notaris, adviseur van prins Willem van Oranje, secretaris van het stadsbestuur van Haarlem en enige tijd secretaris van de Staten van Holland. Hij kon schermen en zwemmen en bespeelde fluit en klavecimbel.
Zijn motto was ‘Weet of rust’. Een mens moet zich inspannen om zekerheid te verkrijgen over wat hij nodig heeft om goed te leven. Al het andere moet hij laten rusten. De noodzakelijke kennis is zelfkennis, waarmee een mens zijn handelen kan toetsen aan de wet van de natuur: behandel een ander zoals je zelf behandeld zou willen worden. Coornhert geloofde in de volmaakbaarheid van de mens met hulp van de genade van Christus. De mens heeft een vrije wil en kan dus ook Gods genade afwijzen en zondig blijven.
Coornhert had veel kritiek op de Rooms-Katholieke Kerk, maar hij bleef zijn leven lang lid van deze kerk. Kerkdiensten woonde hij steeds minder bij. Hij koos uit overtuiging niet voor het protestantisme, maar legde steeds meer nadruk op een innerlijke beleving van het geloof. Hij zag zich als een universeel, katholiek gelovige, die het wezenlijke van het christelijk geloof aanhing, maar menselijke ‘opinies’ wantrouwde.
De Rooms-Katholieke Kerk blijft echter in zijn ogen de ware zichtbare kerk, omdat deze altijd heeft bestaan en nooit ophoudt te bestaan. Deze kerk is de voortzetting van de apostolische kerk, ondanks alle misstanden. Reformatoren stonden daarentegen op het standpunt dat de ware kerk daar is waar de zuivere leer is te vinden: de apostolische leer is zuiver bewaard in de Reformatie.
Coornhert was een voorstander van godsdienstvrijheid en van de scheiding van kerk en staat. De overheid heeft wel de taak om orde en rust te handhaven bij kerkelijke twisten. Coornhert verzette zich tegen een te grote invloed van de Gereformeerde Kerk.
Hij heeft een groot aantal werken op zijn naam staan. Zijn ethische werk Zedekunst neemt een belangrijke plaats in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde in. Naast polemisch theologische werken schreef Coornhert ook toneelstukken. Hij was lid van de Amsterdamse Rederijkerskamer ‘In liefde bloeyende’. In al zijn werken staat de menselijke heiliging centraal, als ontwikkelingsgang naar een leven zonder zonden. Als lyrisch dichter staat hij minder hoog aangeschreven dan als prozaschrijver. De belangstelling voor zijn werk is groot. Tijdens zijn leven al verschenen vele traktaten en toneelstukken in herdruk. Hij wist zijn scherpe kritiek op de geloofsopvattingen van (vooral) de Gereformeerde Kerk in helder Nederlands te verwoorden. Deze kritiek dwong de predikanten ertoe de status van hun publieke, door de Staten beschermde, kerk te herformuleren. Coornhert kan worden beschouwd als een vernieuwer van de Nederlandse taal.
Hij bracht zijn jeugd door in Amsterdam, waar zijn vader lakenkoopman was. Hij was de jongste zoon in een rooms-katholiek gezin met vijf kinderen en kreeg een degelijke opvoeding, vooral gericht op de handel. Zijn vader zond hem toen hij vijftien jaar oud was naar Spanje en Portugal. Het gezin had een Nederlandstalige Bijbel in huis – voor die tijd ongebruikelijk – waar Coornhert al op jonge leeftijd dagelijks uit las.
Hij werd hofmeester op slot Batestein in Vianen van Reinoud III van Brederode. Hier las hij werken van Luther, Calvijn, Menno Simons en Sebastian Franck.
Vanaf 1546 woonde hij met zijn vrouw Cornelia Symonsdr in Haarlem. Het echtpaar bleef kinderloos. Hij was er zo’n vijftien jaar lang etser en graveur en werkte voor de schilder Maarten van Heemskerck. Hendrik Goltzius was een leerling van Coornhert.
Toen hij 35 jaar oud was leerde hij Latijn om te kunnen lezen wat de kerkvaders over de erfzonde schreven. Coornhert kon niet geloven dat de erfzonde een straf van God is en vond deze gedachte ook niet in de Bijbel terug. Hij stelde hiertegenover dat de mens met Gods genade in principe in staat is tijdens zijn leven Gods geboden te onderhouden. In de in 1582 uitgegeven, maar hoogstwaarschijnlijk in 1550 geschreven Comedie van de Rijckeman, komt deze geloofsopvatting al naar voren.
Coornhert begon in 1560 een drukkerij, samen met drie vrienden. Hij vertaalde werk van Cicero, Seneca, Boccaccio en Homerus. In 1561 werd hij notaris en in 1564 secretaris van de burgemeesters van Haarlem. De beeldenstorm ging aan Haarlem voorbij, mede dankzij zijn bemoeienissen.
Coornhert heeft enige malen bemiddeld tussen Willem van Oranje, die hij voor het eerst tijdens diens bezoek aan Haarlem in 1565 ontmoette, en Hendrik van Brederode, de opvolger van Reinoud III, bij wie Coornhert hofmeester was geweest. Het stadsbestuur van Haarlem zond hem in 1567 naar Amsterdam om informatie in te winnen over Brederode’s plannen om die stad te bezetten. Coornhert kwam echter de stad niet in. Toen de grond te heet onder zijn voeten werd, verliet hij het land en woonde enige tijd in Keulen. Zodra het gevaar was geweken keerde hij terug naar Haarlem, maar hij werd in september 1567 in opdracht van stadhouder Bossu en de president van het Hof van Holland door de schout opgepakt en geboeid naar Den Haag gevoerd. Hij werd gevangengezet in de Voorhof, later de Gevangenpoort. De Spanjaarden zagen in hem een gevaarlijk en opstandig persoon. Hij mocht zich overdag vrij bewegen, maar toen hij dit voorrecht in 1568 kwijt dreigde te raken, besloot hij te vluchten. Hij werd schuldig bevonden aan rebellie tegen de wettige vorst en voor eeuwig uit de Nederlanden verbannen. Hij verbleef vervolgens vier jaar in Duitsland, eerst in Keulen, later in Xanten in het Land van Kleef, om uit de handen van Alva te blijven.
Tijdens zijn gevangenschap schreef hij een Ruygh-bewerp (een ruwe schets) voor een nieuw strafstelsel, in 1587 anoniem uitgegeven als tweede stuk van Boeventucht. Hij pleit hierin voor de vervanging van stigmatiserende lijfstraffen en verbanning door de oprichting van werkplaatsen, waar criminelen door nuttige arbeid geresocialiseerd zouden kunnen worden. In Amsterdam werden kort na zijn dood twee van zulke werkplaatsen gerealiseerd: het rasphuis (1596) en het spinhuis (1597).
In Duitsland bereidde hij als adviseur van de prins de opstand mede voor, verwierf financiële steun voor de opstandelingen en werkte er als graveur. Hij keerde in 1572 terug toen de opstand in Holland succesvol leek te verlopen. Hij werd benoemd tot secretaris van de Staten van Holland, maar oefende deze functie slechts drie maanden uit, want hij moest weer vluchten, nu voor de geuzenleider Lumey, die in hem een verdachte ‘papist’ zag, omdat hij (ambtshalve) een rapport had uitgebracht over de misdragingen door de troepen van Lumey in Kennemerland. Hij woonde nog eens vier jaar in Xanten. Hij wilde nu niets meer met politiek te maken hebben. In 1576 verzocht hij Filips II nederig naar zijn land terug te mogen keren. Hij schreef dat hij zich als een goed katholiek had gedragen en dat hij secretaris van de Staten van Holland was geweest om de katholieken beter te kunnen beschermen. Hij vroeg ook zijn bezittingen terug. Coornhert kwam echter pas na de Pacificatie van Gent (november 1576) en na overleg met de prins terug in Haarlem, waar hij zijn werkzaamheden als notaris weer oppakte.
De Pacificatie van Gent hield geen stand en de burgeroorlog dreigde weer op te laaien. Coornhert ervoer deze chaotische en beangstigende periode op politiek en religieus gebied als ‘een nacht van onwetendheid’. Hij was voorstander van een sterke leider die de eenheid zou kunnen herstellen. Hij dacht daarbij aan de Prins van Oranje en na diens dood aan een verbond met de koning van Frankrijk. Hij verspreidde zijn opvattingen door middel van pamfletten. Hij verzette zich tegen de gereformeerde gewetensdwang en was bang daar ook zelf het slachtoffer van te worden. Hij zag de gereformeerden als medeschuldig aan de conflicten in de Nederlanden. Ze hadden zich niet van de moederkerk moeten afsplitsen. Er dreigde een nieuwe periode van onderdrukking, door Coornhert de ‘Geneefse Inquisitie’ genoemd.
Tussen 1577 en 1583 disputeerde Coornhert in het openbaar met vertegenwoordigers van de Gereformeerde Kerk. In Delft en Leiden ging het over de kenmerken van het ware geloof (1578), in Haarlem over de erfzonde (1579) en in Den Haag over de volmaaktheid van de wedergeboren christen (1583). Dit laatste debat liep dood, vooral door betogen waar geen eind aan leek te komen. In Leiden en Den Haag stonden de gesprekken onder leiding van commissarissen van de Staten van Holland. De Staten wilden de eenheid herstellen door te streven naar een sterke publieke kerk. De Gereformeerde Kerk zag zich als de universele kerk van God en werd in die hoedanigheid door de Staten gesteund. De Staten werden ervan beschuldigd de gewetensvrijheid te beperken. Zij hoopten dat de gesprekken een eind aan deze beschuldigingen zouden maken.
Zowel Coornhert als de gereformeerde predikanten wilden het ware geloof uitdragen. Coornhert meende dat de Gereformeerde Kerk geen universele kerk was. Deze kerk, in de ogen van Coornhert een sekte, heeft de geschiedenis van de christelijke kerk niet voortgezet, die volgens hem de wettigheid van de kerk uitmaakte.
In 1584 werd Coornherts beschermer prins Willem van Oranje vermoord. Coornherts vrouw was inmiddels overleden. Er brak een dreigende tijd aan toen tegenstanders van Coornhert, waaronder de Delftse predikant Donteclock hem gevangen wilden laten zetten na publicatie van zijn boek Hemelwerck (1585). Coornhert vluchtte naar Emden. Daar schreef hij het ethische werk Zedekunst, dat is wellevens kunste (1586). Niet eerder werd een ethica in Europa in de landstaal geschreven.
Coornhert keerde in juli 1586 in Haarlem terug. Hij schreef en vertaalde en werkte aan ambtelijke opdrachten. Hij bemiddelde in een conflict tussen twee doopsgezinde groeperingen, waarschijnlijk op verzoek van zijn vriend Hans de Rijcke. In 1588 trok hij in bij zijn vriend Cornelis Boomgaert in Delft. Hij wilde bij hem zijn Loci Communes (een register op de Bijbel) tot boekvorm ordenen. Drie maanden later, op 3 oktober, kreeg hij van de burgemeesters te horen dat hij de stad moest verlaten. Hij kreeg onderdak ‘In de braesem’, een woning aan de Oosthaven in Gouda, de stad waar zijn drukker Jasper Tournay woonde. Coornherts nicht Neeltje Pauwelsdr deed het huishouden. Hij voorzag in zijn levensonderhoud met een prentenwinkel en door weer te graveren. Aan zijn vriend Cornelis de Groot, hoogleraar in Leiden, schreef hij: “Door ‘t delven comt men aan ‘t gout, door de Delvenaers come ick bij de Gouwenaers.”
Coornhert schreef er nog een aantal grotere en kleinere werken, waaronder Vande predestinatie, verkiesinghe en verwerpinghe Godes (1590) en Proces van ’t ketterdooden en de dwangh der conscientien (1590), gericht tegen de opvattingen van de Leidse hoogleraar Justus Lipsius.
Hij overleed op 29 oktober 1590 na een ziekbed. Volgens dokter Boudewijn Ronse en notaris Cornelis Willemsz zou hij zijn ziekte tot het einde stil en berustend gedragen hebben met helderheid van geest. Enkele dagen voor zijn dood vertelde hij aan Cornelis Willemsz:
“Ik heb van God een ziel ontvangen. Die behoort Hem toe. Indien ik die bezit als mijn eigen, zo doe ik kwalijk, maar bezit ik die als Gods eigendom, zo doe ik recht. Het is mijn eigendom niet. God kan haar verwerpen of behouden, zo het Hem behaagt. Ik heb geen klagen, maar God is goed. Hij doet niet dan goed en zal mitsdien zijn goed schepsel niet verderven.”
Coornhert is begraven in de Sint-Janskerk, waar zijn grafsteen met de bekende dichtregels van zijn vriend Spieghel nog te bezichtigen is.
Hij heeft zijn Loci Communes niet meer kunnen afmaken. Een fragment is in deel I van zijn Wercken opgenomen, een ander deel is verloren gegaan.
Coornherts geloofsleven is in deze korte levensbeschrijving slechts summier aan de orde geweest. Hieraan wordt in een afzonderlijk artikel meer aandacht besteed. Al tijdens zijn leven en ook er na werd hij van allerlei etiketten voorzien, vooral door zijn tegenstanders: ketter, libertijn, vrijdenker, geestdrijver, pelagiaan etc. Hij wordt heden ten dage vaak een spiritualist genoemd. In een artikel over beeldvorming wordt hier nader op ingegaan.
Gebruikte literatuur:
A. Becker, ‘Coornhert, Dirck Volckertszoon’ in: P.C. Molhuysen en P.J. Blok (ed.), Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 10 (Leiden 1937) 207-215.
H. Bonger en A. Gelderblom (samenstelling), D.V. Coornhert, Weet of Rust (Amsterdam 1985).
H. Bonger ed., Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland. Dirck Volckertsz. Coornhert, Op zoek naar het hoogste goed (Baarn 1987).
H. Bonger, D.V. Coornhert, studie over een nuchter en vroom Nederlander (Lochem 1941).
H. Bonger, Coornhert en Gouda (Coornhertstichting Gouda, z.j)
J.A.L. Lancée, Coornhert, ‘Dirck Volckertszoon’ in: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, deel 3 (1988) 78-83.
F.D.J. Moorrees, D.V. Coornhert, notaris te Haarlem, de libertijn, bestrijder der Gereformeerde predikanten ten tijde van Prins Willem I (Schoonhoven 1887).
M. Roobol, Landszaken. De godsdienstgesprekken tussen gereformeerde predikanten en D.V. Coornhert onder leiding van de Staten van Holland (1577-1583) (Amsterdam 2005).
M. Roobol, ‘Coornhert, Dirck Volckertszoon’, https://vre.leidenuniv.nl/vre/dutchrevolt/dutch/personen/C/Pages/coornhert.aspx.
M. van Veen, ‘“Gants wederschriftelijck”: Coornherts polemiek tegen de gereformeerden in de context van zijn tijd’ in: J. Gruppelaar en G. Verwey (red.), D.V. Coornhert (1522-1590): polemist en vredezoeker (Amsterdam 2010).
M. van Veen, D.V. Coornhert (Kampen 2009).
januari 2014