De Gereformeerde Kerk in Stolwijk tijdens het Twaalfjarig Bestand

Moderaten en contraremonstranten

Inleiding¹
Vierhonderd jaar geleden kwam er een einde aan de wapenstilstand gedurende de Tachtigjarige Oorlog. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) kwamen Prins Maurits en de raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt steeds meer tegenover elkaar te staan. Theologische verschillen tussen remonstranten en contraremonstranten werden uitvergroot. De remonstranten – aanhangers van Arminius – voeren een gematigde koers, die vooral tot uiting kwam in hun standpunten over de predestinatie of voorbeschikking. De contraremonstranten lieten zich leiden door de strengere opvattingen van Gomarus. Oldenbarnevelt wilde ruimte geven aan de remonstranten, Maurits sloot zich aan bij de contraremonstranten. In Dordrecht kwam een nationale synode bijeen, die in 1619 de remonstrantse predikanten veroordeelde. Als reactie hierop werd in hetzelfde jaar de Remonstrantse Broederschap opgericht.

Tijdens deze Bestandstwisten vormde zich binnen de Gereformeerde Kerk een volgzame groepering: de ‘moderaten’, door contraremonstranten ook wel ‘modderaars’ genoemd. Ze werden door hen beschouwd als remonstranten die daar niet voor uit wilden komen. Voorbeelden zijn de predikanten Livinus de Raedt (Oudewater) en Willem Crijnsz. (Den Briel). De eerste trad tegen zijn zin op de voorgrond, de ander probeerde zich afzijdig te houden.²

De gezindheid van de regenten was geen belangrijke factor bij het maken van keuzes. De kerkganger ‘koos voor zijn dominee, niet voor zijn burgemeester’. Veel dorpen ondergingen de invloed van remonstrantse predikanten, die in hun nieuwe gemeente de meeste lidmaten aan hun zijde wisten te krijgen. Volgens de remonstrantse predikant Adriaen Simonsz. gebeurde dat meer “wt liefde tot de predicanten als uyt kennisse der waerheyt”. Remonstrantse gelovigen waren zeldzaam als de predikant een contraremonstrant was. Op het platteland was een ‘actieve pleitbezorger’ nodig voor Arminius’ leer. De meeste remonstranten waren in de steden te vinden.³

De remonstrantse gezindheid was in enkele steden en in veel dorpen volksgeloof geworden. Van Deursen noemde steden als Gouda, Hoorn en Rotterdam en dorpen als Middelharnis, Hazerswoude en Nieuwkoop. De gelovigen volgden er hun leiders, hun dominees.⁴

Nel van Dorp schreef in een artikel over conflicten in Stolwijk in de zeventiende eeuw dat vader Livinus en zoon Adrianus de Raedt tot de remonstranten werden gerekend.⁵ In mijn artikel wil ik aantonen dat niet alleen Livinus maar ook Adrianus tot de moderaten behoorde en principieel remonstrantse opvattingen in Stolwijk nauwelijks voet aan de grond kregen.

Predikanten vóór de komst van Adrianus de Raedt
Volgens Van Deursen volgden de kerkgangers meestal hun predikant, een uitspraak die de vraag oproept wie de predikanten waren die de kerk in Stolwijk dienden.

Simon de Vlieger
Van 1587 tot 1607 was Simon de Vlieger predikant in Stolwijk. Hij nam de plaats in van Nicolaes Ruyt, die moest vertrekken “om zekere oorzaken en pregnante redenen”. Ruyt was in 1575 de opvolger van Gerardus Jacobi, die in 1574 was beroepen als eerste gereformeerde predikant in Stolwijk. Ruyt was van 1588 tot 1592 predikant in Sluipwijk.⁶

In 1597 wilden enkele lidmaten De Vlieger vervangen, waarvoor zij verschillende argumenten gebruikten: hij zou slechts voor een periode van één jaar zijn aangesteld, zou niet over voldoende kwaliteiten beschikken en was moeilijk te verstaan. Die slechte verstaanbaarheid zou met zijn afkomst uit Vlaanderen te maken kunnen hebben. De bezwaarmakers maakten zich ook bezorgd om het geringe aantal mensen dat de kerk bezocht, ook van buiten Stolwijk. 

Schout⁷ en gezworenen, de secretaris van Stolwijk en de meeste lidmaten waren echter tevreden over hem. Zij schreven remonstranties (bezwaarschriften) aan de classis Gouda en de provinciale synode (bijeen in Schoonhoven) met het verzoek De Vlieger voor Stolwijk te behouden. Hij zou loffelijke getuigenissen hebben uit Vlaanderen en zijn vorige standplaats Langerak. In leer en leven van De Vlieger was niets gevonden dat ontheffing uit zijn dienst wettigde. Zijn ambt was na het eerste jaar stilzwijgend verlengd. In de jaren die volgden werd nooit een wettige klacht tegen hem ingediend. De synode oordeelde dat hij in Stolwijk mocht blijven. Hij moest zijn gaven aanwenden om de gemeente te onderwijzen.⁸

In 1606, bijna tien jaar later, oordeelden visitatoren dat ‘de dienaer der kercke Stolck sijn gemeente met geen goede winninge en diende’. De Vlieger werd aangeraden een andere plaats te zoeken, ‘siende op den meesten bouw ende stichtinge sijner gemeynte’. Zover kwam het niet. De Vlieger overleed in 1607.⁹ Uit de stukken blijkt niet dat er verschil van mening was over De Vliegers godsdienstige opvattingen. Bovendien wilde slechts een klein aantal lidmaten hem vervangen.

Jacobus Trigland
Hij werd opgevolgd door de later zeer bekende predikant Jacobus Trigland. Stolwijk was diens eerste gemeente. Van Dorp schreef over hem: “We kunnen veronderstellen dat Trigland, van 1607 tot 1610 voorganger in Stolwijk, kerkleden in de richting van de gereformeerde leer is voorgegaan of in ieder geval daarin heeft beïnvloed.”¹⁰ Hieruit spreekt een zekere twijfel, maar Trigland stond later bekend om zijn rechtzinnigheid. Hij bestreed de remonstranten en verzette zich tegen plannen om geloofsbelijdenis en catechismus te herzien. Hij vond dat remonstrantse kerkgangers werden misleid.¹¹ Volgens een negentiende-eeuwse biograaf waren de Stolwijkse jaren waarschijnlijk rustig voorbijgegaan. Trigland stond toen buiten de strijd binnen de Gereformeerde Kerk. Zijn gemeente telde nog weinig lidmaten. Een lijst, gevoegd achter latere notulen van de kerkenraad, telt 53 deelnemers aan het avondmaal in de tijd van Trigland.¹²

Lijst van avondmaalgangers ten tijde van dominee Trigland en dominee Rutgersius. Bron: SAMH, inventarisnummer 1104.1. Het jaartal 1611 kan niet kloppen. Rutgersius werd pas op 3-7-1612 bevestigd. Het eerste avondmaal door hem bediend was op 16-9-1612.

Conflict over beroeping Jacob Carpentier
Na het vertrek van Trigland heeft Stolwijk anderhalf jaar geen vaste predikant gehad. In die tijd wilden schout en gezworenen een beroep uitbrengen op Jacob Carpentier, een ‘geleerde, godzalige en vreedzame jongeman’, zoon van de predikant Pieter Carpentier, tot zijn emeritaat predikant in Schiedam. De proponent is tweemaal in Stolwijk geweest om zijn gaven te laten horen, de tweede maal in aanwezigheid van enkele kerkenraadsleden. Zij hadden echter weinig belangstelling, omdat ze in gesprek waren met andere kandidaten.

Schout en gezworenen verzochten in april 1611 de classis Gouda om de kerkenraad te bewegen akkoord te gaan met de beroeping van Carpentier. De classis keurde echter met meerderheid van stemmen het beroep van de kerkenraad op een andere predikant goed zonder schout en gezworenen te horen. Dit blijkt uit een latere brief van schout en gezworenen aan de Staten van Holland, die er voor moesten zorgen dat de kerkenraad alsnog werd bewogen om samen met de overheid Carpentier te beroepen. Uit de brief blijkt ook dat de kerkenraad zich tot de baljuws van Zuid-Holland en van Schoonhoven en Beloys¹³ had gewend met het verzoek om schout en gezworenen te overreden van de beroeping van Carpentier af te zien. Schout en gezworenen keurden deze handelwijze van de kerkenraad af en lieten zich niet vermurwen om van hun voornemen af te zien. 

Zij namen beschuldigingen ‘van enkelen’ tegen Carpentier niet serieus. Zo zou hij de papisten niet genoeg bestraft hebben in zijn preken en hij zou met enige nieuwigheden besmet zijn. In een andere versie van deze brief benadrukten zij dat ze volgens oud gebruik het recht hadden om een nieuwe predikant te beroepen, samen met enigen van de kerkenraad. Het valt op dat ‘enigen van’ in deze brief – misschien een kladversie – is doorgehaald.¹⁴ 

Carpentier is nooit predikant van Stolwijk geworden, tegen het dringende advies van schout en gezworenen aan classis en Staten van Holland in. Uit de brieven blijkt niet veel over Carpentiers gezindheid. Van Deursen vertelde er meer over. Remonstrantse proponenten kregen gemakkelijker toegang “als er in de classis ijverige remonstrantse activisten aan het werk waren”, zoals Theophilus Rijckewaert, predikant in Den Briel, wiens invloed bepalend was voor de aanstelling van veel arminianen, waaronder Carpentier. Hij werd in Middelharnis beroepen, ruim een half jaar na zijn predicaties in Stolwijk, maar de classis zei over hem dat hij “openbaerlijcken berucht was van onsuyverheyt in de leere”. Carpentier werd uiteindelijk toegelaten na zware druk van de Gecommitteerde Raden van Holland (bestuurscollege van de Staten van Holland) en de ambachtsheer van Middelharnis. Hij moest wel beloven dat hij zich aan de Heidelbergse catechismus en de geloofsbelijdenis zou houden.¹⁵

Ook uit de notulen van de kerkenraad in Stolwijk blijkt dat de remonstrantse proponent Carpentier door de kerkenraad werd geweerd en door de magistraat werd gesteund. Vermeld werd dat de predikantsplaats anderhalf jaar vacant is geweest door onenigheid bij het beroepen van dienaren tussen gezworenen en kerkenraad.¹⁶

Guinandus Rutgersius
Een jaar later deden schout en gezworenen van Stolwijk een beroep op Guinandus Rutgersius, eendrachtig besloten met kennis en advies van de kerkenraad. Aan de kerkdienaren van de classis Gouda werd verzocht de gewenste uitkomst te bevorderen.¹⁷

Over de in juni 1612 aangestelde Rutgersius is weinig bekend. Hij werd in 1585 in Dordrecht geboren, studeerde in Leiden en vertrok daarna naar Heidelberg. In 1610 verscheen in Oppenheim zijn boek Institutiones metaphysicae. Na zijn vertrek uit Stolwijk in 1616 werd hij hoogleraar in de theologie in Steinfurt. Vanaf 1618 doceerde hij in Groningen.¹⁸ Van 1642 tot zijn overlijden in 1667 was hij gereformeerd predikant in Ibbenbüren bij Steinfurt. Hij verving daar de kapelaan, die werd verdreven nadat de calvinisten de kerk van de rooms-katholieken hadden afgenomen.¹⁹ Enige remonstrantse gezindheid lijkt op deze theoloog niet van toepassing.

Adrianus de Raedt
Op 4 november 1616 deed Adrianus de Raedt, eerder predikant in Oosterhout (1613-1616), zijn intrede in Stolwijk. Zijn vader Livinus was toen predikant in Oudewater. In het streekarchief is geen correspondentie over Adrianus’ beroeping aangetroffen. De acta van de kerkenraad zijn incompleet. Na de notulen van 26 juni 1616 beginnen op dezelfde pagina de notulen van 9 maart 1620. In de tussenliggende periode valt het predikantschap van Adrianus. Het hiaat is een aanwijzing voor grote onenigheid in die periode. Adrianus’ optreden moet gezien worden tegen de achtergrond van oplopende spanningen tussen remonstranten en contraremonstranten binnen de Gereformeerde Kerk. Hiertussen bewogen zich de moderaten.

Precies in de periode waarin Adrianus predikant in Stolwijk was, gingen de ‘zuivere broeders’ en ‘gezonde predikanten’ eigen kerkdiensten organiseren. In Gouda ontstond in juli 1617 een nieuwe classis van dolerende gemeenten.²⁰ De notulen van 31 mei 1618 geven een eerste aanwijzing dat Adrianus niet door de volledige gemeente in Stolwijk werd gesteund. De broeders in Stolwijk vonden dat hij voortaan de vergadering van dolerenden moest bijwonen, zoals hij beloofd zou hebben aan de baljuw van Zuid-Holland.²¹

Van Deursens uitspraak dat de kerkganger voor zijn dominee koos en niet voor zijn burgemeester, gaat voor dit tijdvak niet meer op. Een deel van de kerkgangers koos voor geen van beiden als gevolg van de toenemende invloed van de dolerenden in het land.

In de vergadering van 6 augustus 1618 werd de dolerende gemeente van Stolwijk als lid van de contraremonstrantse classis aangenomen op verzoek van twee afgevaardigde kerkenraadsleden. Zij brachten een reeks van beschuldigingen in tegen hun predikant. Ze wilden weten of de aantijgingen voldoende waren om zich van hem af te scheiden. Zo zou hij de nieuwe classis voor onwettig hebben gehouden, wilde geen onderscheid maken tussen de opvattingen van remonstranten en contraremonstranten, zou dezelfde leer aanhangen als zijn vader en vond het niet bezwaarlijk om een remonstrant in zijn plaats te laten preken. Hij had een lidmaat van het avondmaal uitgesloten omdat deze de kerk verliet toen zijn vader preekte, had de remonstranten beloofd niet tegen hun leer in te gaan en gelovigen aangespoord zowel de publicaties van de remonstrant Wtenbogaert als die van de contraremonstrant Trigland te lezen.²²

Deze beschuldigingen tonen aan dat Adrianus voor een middenpositie koos. Van Dorp wees hier ook op in haar artikel.²³ Die middenweg maakte van Adrianus een moderaat. Net als Crijnsz in Den Briel wilde hij de dolerenden aanvankelijk op afstand houden.

Tijdgenoten over Adrianus de Raedt: Trigland en Buchelius
In 1613 wilden de kerkenraadsleden in Warmenhuizen een beroep uitbrengen op een predikant die de zuivere gereformeerde leer zou preken. Zij hadden zo’n predikant gevonden in de jongeman Adrianus de Raedt. Eerder had de Alkmaarse predikant Adolphus Venator geprobeerd de omstreden predikant Petrus Aemilius in Warmenhuizen aangesteld te krijgen. Trigland schreef over Adrianus: “Hij was de zoon van Levinus de Raet, predikant van Oudewater. Beiden hielden zich in die tijd nog aan de gereformeerde leer en orde (hoewel zij daarna helaas nogal wat afgeweken zijn).”

De Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland willigden het verzoek van de kerkenraad niet in. Zij wilden vanwege de gespannen situatie in Warmenhuizen zelf een kerkdienaar aanwijzen. De  vrede werd verstoord door ‘paapse’ invloeden. Het stadsbestuur zou rooms-katholiek gezind zijn.²⁴

De Utrechtse calvinist en oudheidkundige Arnoldus Buchelius schreef op 1 januari 1623 in zijn dagboek over de beroeping van Adrianus in Jutphaas dat hij door de classis was goedgekeurd, alhoewel hij naar de remonstrantse kant overhelde:

“Dat was in een dorp zo dicht bij de stad niet zonder gevaar, voornamelijk omdat hij een zeer begaafde predikant was. Daarom was het te duchten dat hij wellicht een scheuring kon maken en het hem hier niet aan aanhang zou ontbreken. Daar werd tegen ingebracht dat, hoewel hij aanvankelijk enigszins geneigd was geweest tot de remonstranten, hij evenwel nooit zijn dienst verlaten had. Integendeel, hij had zich altijd zeer goed en bescheiden gedragen, zijn classes en synoden waren tevreden over hem en hij had van iedereen zeer eervolle en goede getuigenissen gekregen. De voornoemde bedenkingen schenen daarom nodeloos te zijn.”

Drie jaar later schreef Buchelius:

“Adrianus de Raedt, predikant te Jutphaas, wordt om zijn goede sprekersgaven en zijn manier van doen door velen geprezen, maar door sommigen argwanend bekeken, omdat hij met de remonstranten zou hebben gesympathiseerd. Hij is beroepen in Tiel en daarheen vertrokken.”

Een laatste verwijzing is te vinden bij 9 september 1627: “Gepreekt in de Dom Trigland, in de Jacobikerk ’s morgens Cornelis de Vrij, ’s middags Adrianus de Raedt, nu te Tiel staande, die alle drie worden geprezen om hun goede gaven en welsprekendheid.”²⁵

Vertrek van Adrianus de Raedt
De dolerenden in Stolwijk stuurden steeds meer aan op het vertrek van Adrianus.²⁶ Toch heeft hij schuld beleden voor drie gecommitteerden van de Staten van Holland en vijf gedeputeerden van de Zuid-Hollandse synode, bijeen op 18 en 19 januari 1619 in Schoonhoven om over zijn zaak te spreken. 

De gecommitteerden en gedeputeerden waren in november 1618 begonnen met een grote visitatie van alle classes in Zuid-Holland. In Schoonhoven werden twintig predikanten en ouderlingen, waartegen beschuldigingen waren ingebracht, nader aan de tand gevoeld: veertien als remonstrants gekwalificeerde ambtsdragers en zes contraremonstranten.²⁷

Adrianus werd ervan beschuldigd dat hij zich weliswaar uitgaf voor een contraremonstrant, maar de opvattingen van de remonstranten deelde. Op de vraag welke partij het beste leerde, antwoordde hij: “Ik weet het niet.” Ook dit antwoord illustreert duidelijk de middenweg die hij wilde innemen. 

Hij had er geen bezwaar tegen een remonstrant op de kansel te laten komen als de overheid dit gebood. Deze laatste toevoeging ontbreekt in de notulen van de classisvergadering van 6 augustus 1618, waarin kerkenraadsleden Adrianus beschuldigden. Er kan uit worden geconcludeerd dat de magistraat een voorkeur had voor remonstranten of in ieder geval een dominante rol van de dolerenden wilde tegengaan. De voorkeur van het dorpsbestuur verklaart eens te meer de lastige positie waarin Adrianus verkeerde. Hij werd er ook van beschuldigd dat hij de contraremonstranten voor scheurmakers had uitgescholden in een brief aan de baljuw van Zuid-Holland.

Tijdens de vergadering werd een schuldbekentenis opgesteld. Adrianus moest de leer van de remonstranten verwerpen en zich houden aan de leer van de contraremonstranten. Hij mocht voortaan alleen vergaderingen van de contraremonstranten bijwonen. Partijen moesten zich met elkaar verzoenen en Adrianus moest opnieuw bevestigd worden als predikant in Stolwijk. 

Adrianus heeft de akte ondertekend, maar wie zou dat niet gedaan hebben onder zoveel druk? Er werd ook een akte van reconciliatie opgesteld, bedoeld om in de gemeente voorgelezen te worden. De verdeelde kerkenraad moest als één lichaam in goede vriendschap gaan optreden. Zodra nieuwe kerkenraadsleden gekozen moesten worden, zou de classis een dubbel getal voorstellen, waaruit de gemeente een enkel getal van twee ouderlingen en twee diakenen kon kiezen. De gemeente werd vermaand beide kerkenraden als één kerkenraad te erkennen en te gehoorzamen. Het verslag van de vergadering werd naar de synode te Dordrecht gezonden. Adrianus werd met een handdruk als lid van de classis van de contraremonstranten aangenomen.²⁸

Dat was althans de bedoeling. Echter, in de classisvergadering van 14 mei 1619 vroegen gedeputeerden van de Zuid-Hollandse synode waarom dit nog niet gebeurd was. De classis antwoordde dat Adrianus nog geen wettelijk predikant van de dolerende gemeente was. Pas in juni werd hij lid, maar dan wel als tijdelijk dienaar van Stolwijk. Afgevaardigden van de classis hebben de akte van schuldbelijdenis in september 1619 voorgelezen aan de dolerende en de oude kerkenraad. De gemeente werd voorgehouden niet meer te twisten over de schuldbelijdenis.

Het is opmerkelijk dat pas vier maanden na de schuldbelijdenis van Adrianus hierover iets te lezen is in de notulen. Het heeft acht maanden geduurd voordat de schuldbelijdenis werd aanvaard.

Adrianus zelf handelde niet consequent: hij zegde zijn dienst op in verband met de onrust in Stolwijk, wilde later wel lid van de classis worden, maar zegde spoedig daarna zijn dienst weer op.

In februari 1620 had de classis een verzoek ontvangen van de ‘gewezen predikant van Stolwijk’ om zijn attestatie. De classis verwees hem naar de huidige kerkenraad van Stolwijk. Hij zou ook van de classis een attestatie kunnen krijgen, mits hij de Dordtse Leerregels zou ondertekenen. Drie predikanten brachten tijdens de classisvergadering van 27 april 1620 verslag uit van de handelingen om te komen tot een behoorlijke attestatie voor Adrianus. Sommige aanwezigen voelden zich bezwaard, omdat ze meenden in deze zaak wat te ver te zijn gegaan. De classis vond het daarom goed de zaak te laten berusten.²⁹

Volgens een brief van de classis Gouda aan de Staten van Holland hadden de gedeputeerden van de Zuid-Hollandse synode op 5 juni 1619 goedgevonden en besloten dat Adrianus binnen zes maanden – dus uiterlijk 5 december – uit Stolwijk zou vertrekken en naar een andere plaats zou omzien. De formulering duidt op enige dwang.³⁰

Adrianus’ keuze voor de middenweg in een woelige periode bleek niet de makkelijkste weg, ook al werd hij gesteund door het dorpsbestuur dat belast was met de handhaving van de openbare orde. Die steun blijkt uit een wat merkwaardige verklaring, opgesteld een week voordat de buitengewone vergadering in Schoonhoven zou beginnen en ondertekend door de schout, de secretaris, twee oud-gezworenen en enkele anderen. De verklaring lijkt vooral bedoeld als  beschuldiging aan het adres van ouderling Balthasar Jaspersen (de Snijder) en als steunbetuiging aan Adrianus, die in de brief wordt genoemd als de tegenwoordige predikant. Balthasar zou in 1597 geprobeerd hebben dominee De Vlieger uit Stolwijk te verdrijven. Volgens de opstellers van de verklaring was De Vlieger echter een zeer vroom en oprecht dienaar van Christus. De magistraat en de gehele gemeente wilden hem graag houden. De ouderling heeft door zijn optreden de predikant en zijn gezin veel verdriet gedaan.³¹

Diezelfde ouderling had nog steeds veel invloed. Hij woonde namens de dolerende gemeente in Stolwijk de classicale vergaderingen bij, zo ook op 26 november 1618, toen werd besloten met de baljuw te gaan praten over de wens van de dolerende kerk in Stolwijk dat zij “eenen waren, vromen dienaer d’evangelische bedieninge souden mogen hebben, gelijck tot andere plaetsen geschiet”.

Balthasar verzocht in april 1619 de classis om een bewijs van goed gedrag, een attestatie, die hij ook zou krijgen als tegenwicht voor beschuldigingen tegen hem ingebracht.³² Misschien werd hier ondermeer gedoeld op de beschuldigende verklaring van 10 januari.

Scherpslijpers zullen in Adrianus vooral een remonstrant hebben gezien, die bestreden moest worden om plaats te maken voor een orthodoxe predikant. Remonstrantse standpunten van Adrianus zijn echter niet bekend.³³ Hij was een moderaat, laverend tussen de standpunten van de kerkelijke gemeente en de magistraat. Uit de dagboekaantekeningen van Buchelius blijkt dat hij na de onverkwikkelijke episode in Stolwijk zijn predikantschap voortzette en alom gewaardeerd werd om zijn goede gaven en welsprekendheid. Hij was nog zestien jaar predikant van de Gereformeerde Kerk, achtereenvolgens in: Fijnaart, Jutphaas, Tiel en Arnhem.

Steunbetuiging aan Adrianus de Raedt 10-1-1619. Bron: SAMH, inv.nr. 322.

Livinus de Raedt
Enige aandacht voor Livinus is hier op zijn plaats, omdat zijn zaak zo verweven is met die van zijn zoon. Een van de beschuldigingen tegen Adrianus was dat hij dezelfde leer aanhing als zijn vader.

Livinus was predikant in Oudewater van 1608 tot 1617 en in Haastrecht van 1617 tot 1620. Van Deursen zag hem als slachtoffer van de Bestandstwisten, die hem dwongen tot keuzes die hij liever niet had willen maken. Aanvankelijk was hij een aanhanger van Gomarus en medestander van zijn collega Johannes Lydius. Hij aanvaardde in 1616 de door de Staten van Holland opgelegde vrede. Het kwam in Oudewater tot een uitbarsting nadat hij had gepreekt over antwoord 60 van de Heidelbergse catechismus, dat handelt over toegerekende rechtvaardiging. Volgens Livinus ging het over de niet wedergeboren mens.³⁴ Het antwoord vormde reeds een heet hangijzer in het conflict tussen Arminius en Gomarus. Voor Arminius was het geloof geen voldoende, maar wel een noodzakelijke voorwaarde voor Gods vergeving.

Livinus werd overgeplaatst naar Haastrecht, waar hij kon blijven na het tekenen van een schuldbelijdenis. Dit deed hij tijdens de vergadering in Schoonhoven in januari 1619, waar ook zijn zoon Adrianus ter verantwoording werd geroepen. Hij antwoordde ontkennend op de vraag of hij van de leer van de contraremonstranten was afgeweken. Oudewater had ingebracht dat zijn leer onbehoorlijk was en dat hij de kerkorde overtrad. Vier gemeenteleden uit Haastrecht namen het echter voor Livinus op en wilden dat hij zou aanblijven als predikant. Na veel overreding heeft Livinus de schuldbekentenis, waarin werd vermeld dat de leer van de remonstranten strijdig is met het Woord van God, getekend en werd er vrede gesloten tussen hem en Lydius.³⁵

Lydius voerde in de classis een ‘aller armzaligste vertoning’ op met zijn vroegere collega in Oudewater. In Haastrecht werd tijdens de classisvergadering van de dolerenden van 8 april 1619 de schuldbelijdenis van Livinus voorgelezen. Hij kreeg geen kopie van de akte, “liet verder met zich sollen” en werd in juni 1619 toch aangenomen als lid van de classis, nadat hij beloofd had de leer van de remonstranten af te wijzen.³⁶

Ook de classis verlangde als ‘broeders van de oude reformatie’ een schuldbelijdenis. Volgens die schuldbekentenis zou hij niet alleen de Heidelbergse catechismus hebben tegengesproken, maar had hij ook een pamflet van de predikant Slatius verspreid.³⁷ Deze predikant werd in 1622 beschuldigd van betrokkenheid bij een samenzwering tegen het leven van prins Maurits. In 1623 werd hij onthoofd.³⁸

Tijdens de classisvergadering van 9 maart 1620 werd Livinus door twee vertegenwoordigers van de  burgemeesters ervan beschuldigd dat hij ‘bittere’ arminianen in de kerkenraad had aangesteld, arminianen uit Gouda toeliet zonder te straffen, verklaard had nooit van leer te zijn veranderd en dat hij meer met vijanden van de waarheid sprak dan met vromen. Een van de mannen was geen lidmaat van de kerk, maar mocht toch tegen Livinus optreden. De beschuldigde kreeg geen kopie van de getuigenissen. Enkele weken later werd aan de classis gerapporteerd dat Livinus zijn kerkenraad maar voor de helft had veranderd. Er zouden nog drie arminianen onder hen zijn.

De aantijgingen volgden elkaar op. De dolerende gemeente van Haastrecht wilde hem schorsen. De classis dwong Livinus te beloven dat hij binnen zes maanden zou vertrekken. Afgevaardigden uit Gouda, Schoonhoven, Stolwijk en Polsbroek “onttrokken zich aan deze onsmakelijke affaire” en verlieten de vergadering onder toezegging dat zij achteraf zouden goedkeuren wat zou worden besloten. De overgebleven broeders stelden een akte op, die door Livinus werd ondertekend. Hij wilde een kopie van deze akte. Dat kon, “mits dat dezelve bij hem niet ter quader trouwe misbruyckt en werde”. 

Op 2 november 1620 werd verslag gedaan van onenigheid tussen enkele lidmaten van de kerk. De classis beloofde Livinus hulp bij het verkrijgen van een alimentatie als hij de twisten probeerde bij te leggen en de vrede te bevorderen. Daarna werd over hem niets meer vernomen. Hij werd in 1621 opgevolgd door Samuel van den Borre uit Groot-Ammers. In de ogen van Van Deursen was Livinus “minder een remonstrant dan een moderate calvinist”.³⁹

Van onenigheid naar herstel van de rust
Gabriël de Haes
In Stolwijk ontstond onenigheid over de beroeping van een nieuwe predikant. Twee ouderlingen, Jan Roelen en Adriaen Martensen, en de gewezen ouderling Balthasar Jaspersen informeerden de classis over hun gesprekken met Gabriël de Haes, al zestien jaar predikant in Hemelum (Zuidwest-Friesland). Zij hadden de classis eerder niet ingelicht. Schout en gezworenen weigerden de beroeping goed te keuren. Twee diakenen, Pieter Claessen en Dirck Joosten, waren in gesprek met twee andere predikanten: Samuel van den Broeck en Abraham Snoeck. De diakenen waren Adrianus de Raedt gunstig gezind en hadden liever hem willen houden. De classis wilde dat alle gesprekken gestaakt zouden worden en een predikant uit de classis beroepen zou worden. Mocht dit niet lukken, dan moesten drie gedeputeerden van de classis adviseren bij het beroepingswerk.⁴⁰ Kennelijk vertrouwde de classis dit niet toe aan de nog verdeelde kerkenraad.

Er zijn drie brieven bewaard gebleven van de baljuw van Zuid-Holland, Arent Muys van Holy, geschreven in november 1619. De eerste twee brieven zijn gericht aan de schout, Jacob Jansz. Hieruit blijkt dat toch weer Gabriël de Haes in beeld was als te beroepen predikant. De baljuw sprak zijn voorkeur voor deze vrome en bekwame man uit. Hij oefende druk uit op de schout om mee te gaan in het beroep, dat door de kerkenraad al was gedaan. De rust moest in Stolwijk terugkeren en alle onenigheid moest weggenomen worden. De schout had laten weten dat hij en de gezworenen wel tevreden waren met de beroeping van De Haes. Hij weigerde echter een akte op te stellen, omdat er onnodige uitgaven waren gedaan, die niet over weduwen en wezen omgeslagen behoorden te worden. Het lijkt er op dat de schout nog steeds dwars lag vanwege de gang van zaken rondom Adrianus de Raedt. De baljuw doorzag de schijnargumenten van de schout. Hij schreef: 

“Ik ben hierover zeer verwonderd, niet dat ik begeer dat men onnodige uitgaven over weduwen en wezen zal omslaan, waar ik ook tegen zal wezen, maar omdat ik zie dat gij lieden de hypocriet in u zo fijn zoekt te spelen, want zo lang als gij het land hebt geleid, stellig in verwardheid, hebt gij lieden niet aan weduwen en wezen gedacht.”

De derde brief van de baljuw was gericht aan de gezworenen. Hij had zijn best gedaan voor Adrianus. Diens persoon stond echter de eenheid en vrede in het dorp in de weg. Daarom had hij er goed aan gedaan te besluiten om Stolwijk vrijwillig te verlaten. De schout had nog niet met gezworenen en kerkenraad gesproken over de beroeping van De Haes. Daarom riep de baljuw de gezworenen op om zich samen met de schout over Gabriel de Haes uit te spreken.⁴¹

Uit de notulen van de classis van 3 februari 1620 blijkt dat De Haes inmiddels is aangesteld.  Aan de Staten van Holland werd verzocht diens salaris vanaf 6 december 1619 (een  dag na het vertrek van Adrianus) te laten ingaan. Hij werd in maart 1620 tot lid van de classis aangenomen.⁴²

De Haes trof bij zijn aantreden een verscheurde gemeente aan. Er waren toen 69 lidmaten. Het eerste avondmaal dat hij bediende was tijdens de paasviering. Dertien lidmaten stelden zich onverzoenlijk op en weigerden deel te nemen. De namen van de twee diakenen die Adrianus de Raedt hadden willen houden, prijkten wel op de lijst van deelnemers. Ook op 25 december 1620 moet er nog een bediening van het avondmaal zijn geweest, wat blijkt uit een lijst met toegevoegde namen, waarvan er drie zich nog niet met de gemeente wilden verenigen. Het heeft twee jaar geduurd voordat het volgend avondmaal werd bediend.⁴³

Schout Jacob Jansz. ontbreekt op alle lijsten. Hij was dus geen lidmaat van de kerk. De Haes overleed al in 1622.⁴⁴

Laatste handtekening in het kerkboek van Gabriel de Haes d.d. 23-5-1621 onder de kennisgeving van bevestigde kerkenraadsleden. Hieronder volgt bijna een jaar later de notitie over de bevestiging van de nieuwe predikant, Abraham Snoeck. Bron: SAMH, inv.nr. 1104.1.

Abraham Snoeck
De nieuwe predikant, Abraham Snoeck, werd 8 mei 1622 bevestigd. Hij was afkomstig uit Wijk bij Heusden, waar hij vanaf oktober 1616 predikant was. Hij was een van de predikanten, waarmee diakenen in 1619 al in gesprek waren. Hij is tot zijn overlijden in 1648 predikant in Stolwijk geweest. Met hem keerde de rust voor lange tijd weer.⁴⁵

Snoeck trof bij zijn aantreden 64 lidmaten aan, waarvan acht personen “waren noch nae de droevige alteratie niet met de kerck verenigt”. Hiervan zijn er kerstdag 1622 vijf weer aan het avondmaal gegaan. Er meldden zich tijdens het predikantschap van Snoeck 36 nieuwe lidmaten aan volgens een bewaard gebleven lijst.⁴⁶

Balthasar Jaspersen
Opvallend is de zeer ruime aandacht voor Balthasar Jaspersen, in de jaren 1614 tot 1624. De bewaard gebleven notulen wekken de indruk dat de tijd van de kerkenraadsleden jarenlang voor een groot deel in beslag werd genomen door de onrust die Balthasar veroorzaakte. De conflicten lijken niets te maken te hebben met godsdienstige opvattingen, maar eerder met botsende karakters, in het bijzonder de persoon van Balthasar. Hiervoor is hij al aan de orde gekomen als degene die zowel het vertrek van De Vlieger in 1597 als het vertrek van Adrianus de Raedt in 1619 verlangde. 

De acta van 28 maart 1614 vermelden dat Balthasar weer toegelaten wordt tot het avondmaal, omdat hij zich sinds de komst van dominee Rutgers in 1612 stichtelijk had gedragen. Maar ook in latere jaren zorgde Balthasar nog voor veel onrust. In de periode 1620 tot 1624 werd maar liefst elf maal uitvoerig aandacht aan zijn zaak besteed. Hij gedroeg zich vaak halsstarrig, weigerachtig, wilde geen verklaringen afleggen en beschuldigde anderen. Op 16 februari 1621 wilde de kerkenraad weten of Balthasar “iets had tegen Gabriël de Haes in leer of leven dat hem onrustig maakte”. Op 8 augustus 1622 werd hij ontboden omdat de kerkenraad had gehoord dat hij bij Stolwijkersluis met iemand gevochten had. Een jaar later werd er opnieuw geklaagd over Balthasars gedrag. “Dominee Snoeck was te vroom en te goed om met Hilletje Jansdochter getrouwd te zijn”, had hij in het bijzijn van Hilletje gezegd. Balthasar legde de schuld voor zijn gedag weer bij anderen. Er volgden diverse huisbezoeken. Hij vond dat de kerkenraad hem onrechtvaardig veroordeelde. De acta van 10 januari 1624 besluiten met de woorden: “ende is [ver]volgens hem het protest aengeseyt”. In volgende acta werd geen aandacht meer aan Balthasar geschonken, een man die tientallen jaren de gemoederen in Stolwijk in beweging wist te brengen.⁴⁷

Livinus en Adrianus de Raedt in de context van hun tijd
Voor een beter begrip van de gebeurtenissen rond deze twee moderaten is het goed hen in de context van hun tijd te plaatsen.⁴⁸ De meeste dorpen in Zuid-Holland waren contraremonstrants. Dat gold ook voor Stolwijk en Haastrecht. Overwegend remonstrantse classes waren er niet. De contraremonstrantse gezindheid van een groot deel van het volk vormde een bedreiging voor de macht van de regenten. In veel steden trokken grote groepen ‘slijkgeuzen’ op zondag de stad uit voor een contraremonstrantse dienst op het platteland.

Contraremonstranten zetten hun ‘ware christelijke gereformeerde religie’ steeds meer tegenover de ‘remonstrantie’, alsof het om twee verschillende religies ging. Samenleving en regenten polariseerden meer en meer. Volgens Wtenbogaert probeerden contraremonstranten in classes, kerkenraden en overal onder het gewone volk ‘factiën’ op te richten. Moderaten predikten in gemeenten waar zij zich niet aan de strijd konden onttrekken. Deze gematigde groepering brokkelde af, omdat velen zich gedwongen zagen kleur te bekennen in een polariserend klimaat.

De Staten van Holland hadden in 1613 een resolutie tot vrede der kerken aangenomen. Ze verklaarden daarin onder meer dat ook de remonstrantse opvattingen tot heil van de gelovigen dienden, een theologische uitspraak. Predikanten mochten niet meer preken over de leer van de predestinatie. De Staten probeerden via de kerkorde hun zeggenschap over kerkelijke zaken te vergroten. De resolutie leidde slechts tot verbittering, tot doleanties in Schoonhoven, Maasland, Hoorn en Gouda, tot dwangmaatregelen in Schoonhoven, tot scheuring in verschillende classes, waaronder Gouda en Woerden in 1617. De dolerende kerken van Gouda en Schoonhoven sloten zich meteen bij de dolerende classis aan, Stolwijk volgde in augustus 1618.⁴⁹

Predikanten die lid wilden worden, wachtten een moeizaam proces. Dominee Bachusius uit Krimpen aan de Lek moest eerst aan de vergadering van de remonstranten – die hij tot nu toe had bijgewoond – een bewijs van goed gedrag vragen. In de volgende vergadering van de classis moest hij openbare schuldbelijdenis afleggen en beloven zich voortaan christelijk te gedragen, afscheid te nemen van de remonstranten en de leer der waarheid – “van die men noemt contraremonstranten” – te ondertekenen. Een afgevaardigde van de classis moest vanaf de preekstoel bekendmaken dat Bachusius schuld had beleden en als lid van de classis was ontvangen.⁵⁰

Contraremonstranten scheidden zich af in steden en dorpen waar de overheid remonstrantse predikanten aanstelde of beschermde of contraremonstrantse predikanten verdreef. Zij negeerden overheidsplakkaten waarin hun werd verboden bijeenkomsten te houden.

Oldenbarnevelt en de Staten van Holland wisten de beoogde onderlinge tolerantie niet te realiseren. De calvinisten veranderden de kerk naar hun eigen opvattingen zonder medewerking van de overheid. Prins Maurits bezocht in juli 1617 een kerkdienst van de dolerenden. Hij koos hiermee voor de contraremonstranten en wees tolerantie binnen de kerken af.

De eerste zuiveringen begonnen in Schoonhoven en Den Briel na Oldenbarnevelts arrestatie op 29 augustus 1618. Prins Maurits verving de remonstranten in stadsbesturen door ‘welgezinde personen’. In het najaar van 1618 verzette prins Maurits de wet in alle Hollandse steden die Oldenbarnevelt hadden gesteund of waar het stadsbestuur voor een groot deel remonstrantsgezind was. Zo werd op 1 november 1618 een groot deel van de Goudse vroedschap vervangen. Ook schutterijen, scholen en universiteiten werden gezuiverd.

De contraremonstrantse predikanten Johannes Lydius en Samuel van den Borre woonden als afgevaardigden van de classis Gouda met enige tegenzin de provinciale synode in Delft bij, gehouden van 8 oktober tot 6 november 1618. Remonstranten maakten toen nog deel uit van de provinciale vergadering.⁵¹

In het voorjaar van 1619 werd de remonstrantse theologie formeel veroordeeld tijdens de nationale synode in Dordrecht. Veel remonstrantse predikanten die weigerden een schuldbelijdenis te tekenen, werden uit de Republiek verbannen. Ze werden uitgemaakt voor ketters, onruststokers en verspreiders van een valse leer. 

Livinus en Adrianus lijken een speelbal te zijn geworden van de gebeurtenissen tijdens de Bestandstwisten. De strijd die Livinus heeft moeten voeren, heeft waarschijnlijk zijn weerslag gehad op diens zoon. Adrianus moest ook rekening houden met de houding van de schout en de gezworenen. Het dorpsbestuur wilde waarschijnlijk geen steun geven aan dolerenden, die de openbare orde konden verstoren. Kerkleden in Stolwijk moesten in een verwarrende en oproerige tijd keuzes maken die tot verdeeldheid leidden. Deze verdeeldheid werkte nog door toen De Haes beroepen werd als predikant.

Partijvorming in Stolwijk
Van Dorp trekt in haar artikel een onafgebroken lijn van 1676 terug naar de eerste decennia van de zeventiende eeuw met aan de ene zijde een ‘grote partij’ van contraremonstranten en aan de andere zijde een ‘kleine partij’ van voornamelijk remonstranten.⁵² In acta van de provinciale synoden wordt echter pas in 1654 voor het eerst over een ‘grote zijde’ (80 personen) en een ‘kleine zijde’ (19 personen) gesproken. De kleine zijde liet zich kritisch uit over dominee Rotarius.⁵³ Eerder, in 1648 was er een geschil over de beroeping van Arnoldus Vonck na het overlijden van dominee Snoeck. Afgevaardigden van de synode hadden de gemeente aangetroffen ‘in tween gedeeldt, elcke sijde omtrent in personen egael van getal’.⁵⁴

Partijvorming deed zich voortdurend voor, maar deze had weinig te maken met een principiële keuze tussen remonstranten en contraremonstranten. Bovendien werden remonstranten na de synode van Dordrecht overal uit de Gereformeerde Kerk geweerd.

Slot
Tijdens de Bestandstwisten kwamen remonstranten en contraremonstranten in het land steeds meer tegenover elkaar te staan, binnen en buiten de kerk. Een gematigde middenpartij wilde de vrede bewaren, maar voelde zich onder druk gezet. Mensen veranderden van opvatting, mede door het optreden van een verdeelde overheid, die de tegenstellingen nog verder aanwakkerde. Lidmaten moesten keuzes maken, die ze wellicht helemaal niet hadden willen maken.

In Stolwijk behoorden geen of wellicht enkele lidmaten tot de remonstranten. Misschien hadden de schout en gezworenen en enkelen afkomstig uit andere plaatsen remonstrantse sympathieën, maar het ligt meer voor de hand dat de magistraat, evenals in andere dorpen en steden, wantrouwig stond tegenover een groeiende groep dolerenden, die aanvankelijk als oproerkraaiers werden gezien.

De gemeente was nog klein. In 1620 waren er 69 lidmaten op een inwonertal van 1051 (telling 1622).⁵⁵ Waren er al remonstranten onder hen, dan moet het om zeer kleine aantallen zijn gegaan.

Het gedachtegoed van de remonstranten bereikte natuurlijk ook Stolwijk, omringd als het was door remonstrantse bolwerken. Gouda was voor een aanzienlijk deel remonstrants, met drie remonstrantse predikanten. Ook Schoonhoven en Waddinxveen telden veel remonstranten. In deze drie plaatsen bestaat nog altijd een remonstrantse gemeente (in Gouda in een federatie met doopsgezinden, vrijzinnig protestanten en directe leden).

De conflicten die zich voor de komst van Adrianus en na diens vertrek voordeden rond beroepingen en anderszins waren echter lokaal van aard. Zij lijken eerder te maken te hebben met de persoon en kwaliteiten van de dominee dan met diens godsdienstige opvattingen. Daarnaast waren er onruststokers, zoals Balthasar Jaspersen, die de gemoederen hoog deden oplopen.

Tijdens het predikantschap van Adrianus de Raedt in Stolwijk – dat slechts drie jaar geduurd heeft – kwam het dorp meer direct in aanraking met remonstrantse opvattingen. Zijn gematigde houding leidde tot verwarring en verdeeldheid onder de kerkgangers. Stolwijk kwam onder de invloedssfeer van de dolerenden in het land, die eigen classes oprichtten, ook in Gouda.

Het is niet bekend welke invloed de plaatselijke overheid heeft gehad op Adrianus’ beroeping. Misschien had hij – net als zijn vader – de resolutie van de Staten van Holland tot vrede der kerken aanvaard en zagen schout en gezworenen hem daarom als een ideale kandidaat. 

Moderaten zoals vader en zoon de Raedt wilden de rust bewaren door geen partij te kiezen, maar helaas werd het omgekeerde bereikt. De strijd tussen remonstranten en contraremonstranten werd steeds meer gepolitiseerd. Ook een kleine gemeenschap als Stolwijk kon zich hieraan niet onttrekken.

Voetnoten
¹ Een ingekorte versie van dit artikel verscheen in: Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, jaargang 24, nummer 2, juni 2021, p. 65-70.

² A.Th. van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk in de tijd van Maurits en Oldenbarnevelt (vierde druk, Franeker 2010) 277; Wim Visser, ‘Brielle tijdens de Bestandstwisten’ in: Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, jaargang 22, nummer 3, september 2019, p. 104.

³ Van Deursen, 266-7.

⁴ Ibidem, 348.

⁵ Nel van Dorp, ‘Wij willen een ware vromen dienaer’. Swarigheydt’ in de Stolwijkse kerk in de 17e eeuw in: Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, jaargang 22, nummer 3, september 2019, p.108-113, aldaar 108-9. De inhoud van dit artikel is deels verwerkt in het door Nel van Dorp in eigen beheer uitgegeven boekje “Wij willen een ware vrome dienaar”. Stolwijk in de 17e eeuw’, de mensen en hun kerk (2020).

https://www.dominees.nl (2-7-2021).

⁷ Jacob Jansz (van Ments), 40 jaar schout van Stolwijk, namelijk van 1580 tot 1620. Bron: F.H.J. van Aesch, ‘Schouten van Stolwijk’ in: Historische Encyclopedie Krimpenerwaard H.E.K., 14e jaargang 1989, nummer 1.

⁸ Streekarchief Midden-Holland (SAMH), Archief van het ambacht Stolwijk, toegangsnummer 1097, inventarisnummer 317; J. Reitsma en S.D. van Veen eds., Acta der provinciale en particuliere Synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, deel III (Groningen 1894) p. 95.

⁹ Acta Classis Gouda 1605-1606, 1617-1620, bewerkt door Paul Abels: Langerak, 10 en 11 oktober 1606. http://www.paulabels.nl/2009/04/acta-classis-gouda-1605-1606-1617-1620/ (2-7–2021). Een groot deel van de classicale acta is helaas zoekgeraakt.

¹⁰ Nel van Dorp, ‘Wij willen een ware vromen dienaer’, 109.

¹¹ G.P. van Itterzon, ‘Trigland, Jacobus’ in: D. Nauta en J. van den Berg eds., Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, deel 3 (Kampen 1988), 355-358.

¹² H.W. ter Haar, Jacobus Trigland (Den Haag 1891), 38; SAMH Gouda, Collectie doop-, trouw- en begraafregisters van Stolwijk, 1611-1811, inventarisnummer 1104.1. Hier wordt verwezen naar de acta van de kerkenraad (1100.1), die alleen nog beschikbaar zijn op microfiches. De acta kunnen na het aanmaken van een wachtwoord ook geraadpleegd worden op: https://www.familysearch.org. Zoeken/Documenten/Een collectie zoeken. Intypen: Netherlands, Zuid-Holland Province, Church Records, 1367-1916/ Door afbeeldingen bladeren/Nederlands Hervormde/Stolwijk (2-7–2021) Met dank aan Marianne van der Veer, SAMH, voor deze informatie.

¹³ Het gebied van Stolwijk viel onder twee baljuwschappen. De baljuw van Zuid-Holland (een deel van het huidige Zuid-Holland) had zijn zetel in Dordrecht.

¹⁴ SAMH, toegangsnummer 1097, inventarisnummers 319.4-6.

¹⁵ Van Deursen, 281.

¹⁶ SAMH, inventarisnummer 1104.1.

¹⁷ SAMH, inventarisnummer 319.1.

¹⁸ J. de Wal, ‘Nederlanders, Studenten te Heidelberg’ in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden 1886) 108.

¹⁹ http://www.stadtmuseum-ibbenbueren.de/stadtgeschichte_chronik_kirchengeschichte.htm (2-7–2021).

²⁰ Van Deursen, 293-4.

²¹ Acta Classis Gouda 1605-1606, 1617-1620: Groot-Ammers, 31 mei 1618. 

²² Acta Classis Gouda: Berkenwoude, 6 augustus 1618.

²³ Van Dorp, ‘Wij willen een ware vromen dienaer’, 110.

²⁴ Jacobus Trigland, Kerckelycke geschiedenissen (Leiden 1650) 864-5; F.S. Knipscheer, ‘Aemilius, Petrus’ in: P.J. Blok en P.C. Molhuysen, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 1 (Leiden 1911) 40-41.

²⁵ Kees Smit (editie en vertaling), Arnoldus Buchelius. Observationes ecclesiasticae en Ecclesiastica ultraiectina (2011);  https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/257975 (2-7-2021).

²⁶ Acta Classis Gouda: Lekkerkerk, 26-11-1618.

²⁷ Zie: http://www.paulabels.nl/2011/07/acta-kerkelijke-rechtbank-zuid-hollandse-synode-1618-1619 (2-7-2021). A.Ph.F. Wouters (ed), Acta kerkelijke rechtbank Zuid-Hollandse Synode 1618-1619.

²⁸ SAMH, inventarisnummer 321.2. Uit de acta van de classis Gouda, gedateerd 8-4-1619, blijkt overigens dat Adrianus de Raedt acht namen voor de verkiezing van kerkenraadsleden heeft aangedragen van personen die hij het meest bekwaam vond. De classis heeft zes namen overgenomen en er twee aan toegevoegd. Uiteindelijk zijn er vier kerkenraadsleden gekozen, die voorkwamen op de lijst van Adrianus. Deze namen zijn te vinden als ondertekenaars van de acta van de kerkenraadsvergaderingen van begin 1620.

²⁹ Acta Classis Gouda: Krimpen aan den IJssel, 12-2-1619; Ouderkerk aan den IJssel, 8-4-1619; Schoonhoven, 14-5-1619; Polsbroek, 11-6-1619; Gouda, 2-9-1619; Haastrecht. 3-2-1620, Bergambacht 27-4-1620.

³⁰ SAMH, inventarisnummer 322.

³¹ SAMH, inventarisnummer 321.1.

³² Acta Classis Gouda: Lekkerkerk, 26-11-1618; Ouderkerk aan den IJssel, 8-4-1619; Polsbroek, 11-6-1619.

³³ Van Dorp, ‘Wij willen een ware vromen dienaer’, 113 (voetnoot 21).

³⁴ Van Deursen, 279; A.Th. van Deursen, ‘Raedt, Livinus de’ in: D. Nauta en J. van den Berg eds., Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, deel 1 (Kampen 1978) 272-3.

³⁵ Acta kerkelijke rechtbank Zuid-Hollandse Synode 1618-1619.

³⁶ Van Deursen, 277, 390.

³⁷ Acta Classis Gouda: Ouderkerk aan de IJssel, 8-4-1619.

³⁸ Van Deursen, 399-410, 456.

³⁹ Acta Classis Gouda: Schoonhoven, 9-3-1620; Bergambacht, 27-4-1620; Schoonhoven, 11-5-1620; Jaarsveld, 21-5-1620; Schoonhoven, 15-6-1620; Gouda, 2-11-1620; Van Deursen, 365, 390.

⁴⁰ SAMH, inventarisnummer 322; Acta Classis Gouda 1605-1606, 1617-1620: Gouda, 2-9-1619.

⁴¹ SAMH, inventarisnummer 322.

⁴² Acta Classis Gouda: Haastrecht, 3-2-1620; Schoonhoven, 9-3-1620.

⁴³ SAMH, inventarisnummer 1104.1.

⁴⁴ https://www.dominees.nl/search.php?srt=g&id=13235 (2-7-2021).

⁴⁵ Van Dorp, ‘Wij willen een ware vromen dienaer’, 111.

⁴⁶ SAMH, inventarisnummer 1104.1.

⁴⁷ SAMH, inventarisnummer 1104.1.

⁴⁸ De context is ontleend aan P.H.A.M. Abels, ‘Religie in Holland. Tussen gewetensvrijheid en kerkelijke dwang’ in: Thimo de Nijs en Eelco Beukers (red.), Deel II Geschiedenis van Holland 1572 tot 1795 (Hilversum 2002) 305-6; Van Deursen, p.276-7, 285, 289, 294 en Jonathan I. Israel, De Republiek 1477-1806, deel 1 (derde druk, Franeker 1997) p. 481, 483, 488, 499, 501-4, 513.

⁴⁹ Van Deursen verwijst in een voetnoot (pagina 294) abusievelijk naar de classicale acta van 6-8-1617. Het gaat echter om de acta van 6-8-1618.

⁵⁰ Acta Classis Gouda: Berkenwoude, 6-8-1618.

⁵¹ Acta Classis Gouda: Schoonhoven 2-10-1618.

⁵² Van Dorp, ‘Wij willen een ware vromen dienaer’, p.108, 111, 112.

⁵³ W.P.C. Knuttel, Acta der Particuliere synoden van Zuid-Holland, 1621-1700, deel 3. Rijks geschiedkundige Publicatiën (’s Gravenhage 1908-1916) 397-400.

⁵⁴ Ibidem, 81-83.

⁵⁵ Van Deursen, 152; SAMH, inventarisnummer 1104.1.

Kees Plaizier
juli 2021