In een bijdrage van U.G.M. Doedens over de Hervormde Gemeente van Gouda 1572-2017, gepubliceerd in het themanummer ‘500 jaar Reformatie in Gouda’ van Tidinge van die Goude, is het volgende citaat te vinden over de predikant Herman Herbers:
“In 1578 leerden de Goudse gereformeerden de gewezen monnik en ex-lutheraan Herman Herbers kennen. Hij werd tijdelijk van de gemeente te Dordrecht geleend om in Gouda bij te springen, maar beviel de Goudse gemeente zo goed, dat men hem beriep nadat hij in 1582 door het stadsbestuur van Dordrecht wegens afwijkende opvattingen aan de kant was gezet. Herbers, die de laatste jaren in de geschiedschrijving opgang heeft gemaakt als een originele kerkelijke non-conformist, was iemand die zijn eigen orthodoxie formuleerde. Reeds in 1571, bij zijn aanstelling als predikant in Wezel, ondertekende hij geen bestaande confessie, maar las hij een eigen geloofsbelijdenis voor. In Gouda zou hij zelfs een nieuwe catechismus schrijven, waarmee de gereformeerde gemeente van Gouda de enige in de Nederlanden werd met een eigen geloofsleerboek.”¹
Bij de typering ‘gewezen monnik’ en de bewering dat Herbers zijn eigen orthodoxie formuleerde, worden hier enige kanttekeningen geplaatst. In het artikel Dominantie in de kerkhistorie van Gouda wordt nader ingegaan op Doedens’ stelling dat Herbers een nieuwe catechismus zou schrijven.
Gewezen monnik
Herman Herbers wordt in veel literatuur steevast ‘de gewezen monnik’ genoemd. J.N. Bakhuizen van den Brink schreef al in 1927 in zijn artikel over Herman Herbers’ periode als kapelaan in Bocholt over ‘de gewezen monnik’ en zelfs over ‘een weggelopen monnik’. Deze laatste omschrijving is een vertaling van ‘verlauffener Munch’, een typering die voorkomt in brieven uit 1570 van de aartsdiaken van Bocholt, Goddaert von Raesfeldt aan de aartsbisschop van Münster, Johann von Hoya. In deze brieven schreef de diaken over Herbers als een “zweifachiger, meineydiger, verlauffener Munch, Preister und Apostata” (afvallige) en over “einen verlauffenen, professionierten Munnich aus dem grossen cloister zu Burlo”.² Bedoeld zal zijn dat Herbers zijn kloostergelofte had verbroken.
Strikt genomen was Herbers inderdaad een ‘gewezen monnik’, maar er kleeft het wat negatieve beeld aan van een monnik die zijn plicht heeft verzaakt. Hij heeft er echter niet in alle vrijheid zelf voor gekozen om uit het klooster te gaan. In 1566 is een klemmend beroep op hem gedaan om priester in Winterswijk te worden. Hij schreef in Teghenbericht dat hij de pastoor van de kerk, “al waer wel zeunthienhondert communicanten pleghen te zijn”, moest vervangen. Deze pastoor was aan de pest overleden. Herbers kreeg het verzoek van het dorpsbestuur van Winterswijk, dat daarbij de hulp inriep van kanunnik Wilhelm Ketteler, oud-bisschop van Münster. De prior van het klooster, Arnold Prastick, liet hem liever niet gaan, maar hij schreef dat Herbers in Winterswijk de gemeenschap met het prediken van Gods Woord beter kon dienen en vruchtbaarder kon werken.³
Blijkbaar hadden Herbers’ superieuren hoge verwachtingen van hem en zagen ze hem zijn verdere leven niet in een klooster slijten. Misschien werd Herbers in het klooster al voorbereid op een loopbaan als priester. De verklaring van Prastick kan duiden op een zekere sympathie voor de Reformatie, zowel bij hem als bij Herbers. Winterswijk was in 1566 nog rooms-katholiek, maar Herbers zal hier reeds iets van zijn voorkeur voor de Reformatie hebben doen blijken.
Eigen geloofsbelijdenis
Doedens gebruikt een artikel van J.L. van der Gouw over Herman Herbers te Wezel om te vermelden dat Herbers in 1571 in het lutherse Wezel een eigen geloofsbelijdenis voorlas.⁴ Dat deed hij in de stadsraad van Wezel, waarschijnlijk op verzoek van die raad. Hierbij past de kanttekening dat deze geloofsbelijdenis grotendeels overeenkwam met de door Luthers vriend Melanchthon opgestelde lutherse Confessio Augustana uit 1530 en de in 1540 aangebrachte wijzigingen met betrekking tot het avondmaal, zoals ook door Van der Gouw werd vermeld. Herbers’ geloofsbelijdenis besteedde extra aandacht aan drie geloofszaken. Hij nam – met Melanchthon – afstand van de opvatting dat Christus lichamelijk in brood en wijn van het avondmaal aanwezig zou zijn. Deze opvatting was namelijk in 1561 geformuleerd in de lutherse Confessio Vesaliensis. Herbers nam ook afstand van het lutherse ubiquitisme, dat leerde dat Christus in alle creaturen aanwezig zou zijn en hij verwierp de leer van de wederdopers door zich voor de kinderdoop te verklaren.⁵
Door afstand te nemen van deze drie punten schoof hij meer op naar de gereformeerde leer. Misschien deed hij dit omdat de Gereformeerde Kerk steeds meer invloed kreeg in Wezel en deze geleidelijk de lutherse gemeente inlijfde. Herbers kreeg in de lutherse Mathenakerk ook veel gereformeerde vluchtelingen onder zijn gehoor toen zij tijdelijk geen eigen predikant hadden. Zijn ‘eigen geloofsbelijdenis’ zal er mede toe hebben bijgedragen dat in 1576 door de gereformeerde gemeente van Dordrecht een beroep op deze lutherse predikant werd uitgebracht. Volgens Doedens formuleerde Herbers zijn ‘eigen orthodoxie’, maar daarvan is geen sprake.
Kees Plaizier
oktober 2017
Voetnoten
¹ U.G.M. Doedens, ‘Verdraagzaam, rechtzinnig en gemoedelijk. De Hervormde Gemeente van Gouda 1572-2017 in Tidinge van die Goude, jaargang 35, mei 2017 nr. 2, p. 49-57, aldaar 50-51.
² J.N. Bakhuizen van den Brink, ‘Herman Herbers te Bocholt’ in: A. Eekhof en J. Lindeboom eds., Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, deel 20 (Den Haag 1927) 261-274, aldaar 262, 263, 266, 268.
³ Teghen-bericht Hermanni Herbers, dienaer des Woorts binnen der Gouda, gestelt tegens een seecker boecxken, geintituleert: Cort ende waerachtich verhael, etc. (1592), fol. 23; Kees Plaizier, Herman Herbers. Gouds predikant van 1582-1607. Een mystieke weg (Gouda 2011), 60.
⁴ J.L. van der Gouw, ‘Herman Herbers te Wezel’, in P.H.A.M. Abels e.a., In en om de Sint-Jan (Delft 1989) 61-71, aldaar 64.
⁵ Van der Gouw, ‘Herman Herbers te Wezel’, 64-66, 69-71; Plaizier, Herman Herbers, 62-63.