Mystiek en poëzie

Inleiding mystiek
De rode draad die veel artikelen op deze site verbindt is de mystieke inslag van de beschreven personen: de predikant Herman Herbers, de theoloog Dirck Volckertsz Coornhert, de bevindelijke Vrouw Vonk en de dichter C.O. Jellema.

Dit inleidende artikel probeert daarom antwoord te geven op de vraag wat mystiek is en wat onder mystieke poëzie moet worden verstaan.

“Mystiek is een fenomeen dat in alle religies en culturen blijkt voor te komen, in zijn uitingsvormen verschillend, maar in de kern overal hetzelfde: uit ervaring weten, dat alles op een of andere wijze samenhangt, dat alles in oorsprong één is. (…) Een mysticus is iemand wiens leven door die ervaring wordt bepaald.”

Zo definieerde de karmeliet Bruno Borchert (1923-1994) mystiek, terwijl een meer op religie toegespitste omschrijving in het Letterkundig Lexicon mystiek ziet als “een aantal uiteenlopende verschijnselen op religieus gebied dat tot doel heeft het onderscheid tussen de mens en God (of de als goddelijk opgevatte wereld) op te heffen.”
De overheersende filosofie van de derde tot de zesde eeuw, het neoplatonisme, streefde naar vereniging van de menselijke, onsterfelijke geest met het goddelijke wezen. De middeleeuwse mystiek is beïnvloed door het neoplatonisme. Sinds de twaalfde eeuw werd in het Westen met behulp van de scholastiek een strenge systematiek opgebouwd. Borchert beschouwde Eckhart (ca. 1260-1327) als de grondlegger van dit hoogtepunt in de westerse mystiek: “Hij beschrijft de mystieke ervaring als een beeld- en woordloos één zijn met God. En verklaart dit vanuit de oude neo-platonische visie dat de geest in God is en naar God terug wil.”
De kerkhistoricus Auke Jelsma (1933-2014) schreef dat mensen overvallen kunnen worden door

“een eenheidsbeleving, een aanraking met een transcendente werkelijkheid, een wegvoering naar het paradijs waar onuitsprekelijke woorden gehoord worden (2 Kor. 12:3-4), een beslissende ontmoeting die tot een volledige ommekeer en een ongekende solidariteit met andere mensen leidt, kortom een mystieke ervaring waarop een mystieke weg volgen kan”.

Zo’n beleving valt niet samen met wat onder geloofszekerheid wordt verstaan. Mystiek moet daarom als een apart fenomeen worden gezien.
Joris Baers, emeritus hoogleraar spiritualiteit, citeert de bevrijdingstheologe Dorothee Sölle (1929-2003) die in haar boek Mystiek en Verzet heeft aangegeven wat zij onder mystiek verstond:

“Mystiek is de ervaring van de eenheid en de heelheid van het leven. Mystieke levensbeschouwing, mystiek schouwen is de onverbiddelijke waarneming van de gebrokenheid van het leven. Lijden aan de gebrokenheid en die onverdraaglijk vinden – dat behoort tot de mystiek. God gebroken te vinden in arm en rijk, in boven en onder, in ziek en gezond, in zwak en machtig, dat is het lijden van de mystici (…).”

Baers schrijft dat de psycholoog William James (1842-1910) mystiek beschouwde als een oertendens van de mens. Religieuze ervaringen wortelen volgens James in mystieke bewustzijnstoestanden. Een mystieke ervaring heeft meer met gevoel dan met intellect te maken en is daarom nauwelijks uit te spreken. Gevoelens zijn moeilijk in abstracte begrippen om te zetten. Daarom wordt wel de voorkeur aan het gedicht gegeven om een mystieke ervaring te uiten.
De theologen Hein Blommestijn en Frans Maas schrijven dat voor Eckhart de mystieke werkelijkheid in zijn spreken wezenlijk tegenwoordig was: in de taal zelf moet gebeuren wat zij ter sprake brengt. Hij stelde vooral de rede centraal, in tegenstelling tot de mysticus Jan van het Kruis die de liefde centraal stelde. Rede moet niet worden begrepen als rationele zekerheid, maar als de werkelijkheid volgend tot in haar oorsprong. Taal schiet tekort om de mystieke ervaring onder woorden te brengen, maar de mysticus kan het niet laten om te spreken. Daarom “bevecht hij de taal, kneedt en ontwricht hij haar, opdat zij iets van die mystieke ervaring zou doen oplichten”. Zo werd Eckhart ook een taalschepper en koos hij voor de volkstaal.

Kazimir Malevitsj, Wit suprematisch kruis, 1920-21, Stedelijk Museum, Amsterdam.

Mystiek in de schilderkunst: “witte volmaaktheid, toegangspoort naar een hemel op aarde”. Kazimir Malevitsj (1879-1935), Wit suprematisch kruis (1920-21) Stedelijk Museum, Amsterdam

Mystiek en poëzie
De karmeliet Otger Steggink (1925-2008) schreef dat het woordgebruik van mystiek sterk vertegenwoordigd is in de poëzie. Alleen dichters en kunstenaars zouden volgens de romantische poëzieopvatting binnen kunnen dringen in de menselijke ziel. Bremond (1865-1933), Frans literatuurhistoricus, beschouwde de poëtische ervaring als een afschaduwing van de mystieke, zij het dat de poëtische ervaring minder intensief is. De echte mystieke bewustzijnstoestand komt voort uit een langdurig proces van onthechting van het aardse en is gericht op een tot het gevoel sprekende eenheid met God. Bremond noemde de hoogste poëtische bewustzijnstoestand wereldse mystiek. Er is geen sprake van eenwording met God, maar met de dichterlijke realiteit. Hij noemde de dichter daarom een “mysticus die het niet gehaald heeft”. Dichters als Van Ostaijen en Nijhoff beschouwden, onder invloed van Bremond, poëzie als nauw verbonden met mystiek. Lucebert gebruikte de woorden mystiek en mysticus om zijn dichterschap te karakteriseren. Baers typeert de verhouding tussen poëzie en mystiek als familieverwantschap: in het ene herkent men soms het andere. Hij gebruikt De dichter is een koe: over poëzie van Hugo Brems om dit aan te tonen. Brems spreekt over “afwezigheid en verschil”, “de onmacht van het woord” en poëzie als “een poging tot definitie”. Volgens Baers heeft ook mystiek hiermee te maken. Eckhart vocht met de in theologie gebruikelijke definities van het Onuitsprekelijke. Zowel poëzie als mystiek “cirkelen rond een geheim”.
Volgens Brems lijden dichters fel onder de onmacht van het woord: “Onmacht tegenover al die onuitsprekelijke dingen: de mystieke ervaring, de schoonheid van hun lief, de zelfgenoegzaamheid van de dingen, de seksuele verrukkingen, de dood.”

Mystiek als creatief proces
Voor Borchert was mystiek “niet alleen een ervaring, maar ook het creatieve proces waarin deze ervaring vorm krijgt in taal, beelden, kijk op de wereld, gedrag”. Een aanvankelijk heldere mystieke ervaring kan zodra ze voorbij is duister blijken. Een onbestemd gevoel van spanning resteert, iets wat niet met de dagelijkse ervaring in overeenstemming is. Het innerlijk conflict kan uit de weg gegaan worden, maar kunstenaars en mystici zijn daartoe niet in staat of bereid: “Ze houden de spanning van en de angst voor de chaos uit, ze vinden een uitweg door ermee bezig te zijn en er vorm aan te geven. Telkens opnieuw proberend.” We worden in ons denken en doen zo bepaald door de geordende samenleving dat het moeilijk is iets anders te zien. Een nieuwe zienswijze moet veroverd worden “door, tegen de stroom in, een oplossing te zoeken voor de spanning tussen het ooit geziene, dat telkens opnieuw verdwijnt beneden de bewustzijnsdrempel, en wat zo opdringerig duidelijk gezien en ervaren wordt in het bewustzijn van alledag, en zo’n duidelijke taal heeft”. Een nieuwe zienswijze, iets wat bijna onzegbaar is, moet in taal worden omgezet, taal die ook door de ander wordt verstaan. Als dit gelukt is, blijkt de tevredenheid erover meestal van korte duur: de spanning is slechts voor een deel opgeheven.
Volgens NRC Handelsblad columnist Bas Heijne wordt ons leven bepaald door een permanente spanning tussen verbeelding en werkelijkheid, tussen wat zich in je hoofd afspeelt en daarbuiten, de dingen zoals je ze ervaart en de dingen zoals ze blijken te zijn.
De contemplatieve dichter C.O. Jellema (1936-2003) maakte het gedicht ‘In de koude voorjaarsnacht’ Het lijkt te zijn geschreven voor wat hier is besproken:

In de koude voorjaarsnacht

Je denkt symbolen uit. Telkens dat wonder
hoe jou iets invalt bij de dingen die
je ziet. Wat erop wijst: je kunt niet zonder.
Jouw rêverie.

Verdichtingen. Verboden op te lossen.
Wat het betekent staat er maar eenmaal:
zo zingt ’s nachts in brandnetelbossen
de nachtegaal.

Jouw rêverie: de leemte in te vullen
die elk ding is. Je zet jezelf te kijk.
Een nachtegaal die niets blijkt te onthullen:
onsterfelijk.

Symbool voor wat? Een parelzang waartegen?
Een ogenblik triomf en dan verval.
Verraadselingen. Die dat juist verzwegen:
jij wist het al.

En toch, je wist het al, verbintenissen.
Home-made allicht. Daarom hopeloos heel.
Waarin je bent. Je kunt jezelf niet missen,
als woord te veel.

Maar ook die ander heb je ingesponnen:
een mens valt samen met een beeld in taal.
Blijft, ongezien gehoord, onoverwonnen
de nachtegaal:

er is geen houden aan – jij wilt behouden,
onuitgesproken, maar je spreekt het uit –,
wat rest jou als zo’n vogel in de koude
voorjaarsnacht fluit?

Je denkt symbolen uit. Verzingt de vragen.
’t Mooist is altijd wat daarover weer zwijgt,
een beeld om niet, dat in zichzelf voldragen
jou overstijgt.

 

Gebruikte Literatuur
Voor dit artikel heb ik gebruikgemaakt van mijn doctoraalscriptie C.O. Jellema, dichter en denker. Spanning tussen beeld en idee (Open Universiteit Nederland 2007).

Baers, J. e.a. eds., Encyclopedie van de mystiek. Fundamenten, tradities en perspectieven (Kampen 2003) 27 (Steggink), 170-171, 204-2055, 857-862 (Baers), 295-297 (Blommestijn en Maas), 887 (Jelsma).

Borchert, B., Mystiek. Het verschijnsel, de geschiedenis, de nieuwe uitdaging (Haarlem 1994) 9, 16-17, 121-122.

Bork, G.J. van e.a. eds., Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek (Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren 2002, www.dbnl.nl) lemma: mystiek (13-6-2016).

Brems, H., De dichter is een koe: over poëzie (Amsterdam 1991) 57.

Heijne, B., ‘Leef!’ in: NRC Handelsblad (3-11-2006) 26.

Jellema, C.O., Verzameld Werk. Gedichten en Essays (Amsterdam 2005) 238-239.

Kees Plaizier
juni 2016

Eén gedachte over “Mystiek en poëzie

  1. Een van mijn pogingen:

    Mijn Minnaar lonkt

    Mijn Minnaar lonkt als altijd aan de horizon, maar vandaag is het
    de vaart die mijn hart voor zich won – ook al voel ik mij bezwaard. Het
    is alsof ik vreemd ging op de fiets. Maar mijn Minnaar deert het niets.

    Het kabbelende water van de vaart voelt zich evenmin door mij
    bezwaard. Ik strek mij op de vlonder uit. Nergens bespeur ik een
    verdacht geluid. Alleen het hout kraakt onder mijn gewicht.

    Golfjes dansen in het warme zomerlicht. Vogels zingen. Kikkers
    kwaken. Alles lijkt in evenwicht. Ik geeft mij over aan de zon. Wie
    kan mij wat maken? Plotseling nadert een onweer aan de horizon.

    Ik hoor zijn donkere bariton. Zijn schaduw verduistert mijn zicht. Het
    wordt oorlog. De donder trekt van leer. Het onweer vuurt met licht. Een
    bliksemschicht volgt in zijn kielzog. Er kwaakt geen kikker meer.

    Onbarmhartig stort het ontij op de wereld neer. Het lijkt wel of het
    heelal zijn gal heeft uitgebraakt. Het heeft ook mij geraakt en
    ontwapende mijn verweer. Dan wordt het licht. Maar mijn wereld is ontwricht.

    Ik zie het wad. Ik zie de vaart. Zij waren daar altijd al, maar het is alsof
    mijn hart ze voor het eerst ervaart. Wat is dit voor een magisch spel? Waren
    zij daar werkelijk al? Of was ik er even niet? En waar ben ik nu dan wel?

    Wat moet ik beginnen? Angstig voor het licht, schuil ik tussen
    het riet. Niemand die mij ziet, maar het wordt niet stil van
    binnen. Ik sla mijn besmeurde handen voor mijn gezicht.

    Dan raak ik het water aan. Het spoelt mijn handen schoon en
    het smaakt zo zoet! Heb ik het wonder eindelijk verstaan? Vaart
    noch wad wankelt onder mijn gemoed. Zij bestaan gewoon.

Laat een antwoord achter aan Henri van der Vliet Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *