Oliger Pauli (1644-1714), koopman en ziener

Inleiding
Een van de kinderen van de arts Simon Pauli de Jongere (1603-1680) is de geschiedenis ingegaan als een religieus fanaticus en een fantast. Hij werd in 1644 in Kopenhagen geboren als Holger Pauli, waar hij een welvarend koopman werd. Toen hij twaalf jaar oud was zou God zijn naam hebben veranderd in Oliger.

Oliger trouwde in 1677 met Elisabeth Hansdatter von Gendern (1648-1727). Zij kregen zes kinderen. De jongste was Joachim Richard (1691-1759), raadsheer bij de Deense rekenkamer, bekend als auteur van historische, juridische en dramatische werken. 

Sinds zijn veertigste levensjaar – toen Oliger nog koopman was – had hij veelvuldige openbaringen, visioenen en hallucinaties, waarover hij in talrijke geschriften verslag deed. Zo beweerde hij dat hij was gestorven en weer was opgestaan, maar dat zijn lichaam niet had geroken, zoals dat van Lazarus. 

Oliger werd vermaard om zijn inspanningen voor de terugkeer van Joden naar hun beloofde heilige land. Volgens hem zou Jeruzalem in 1720 herbouwd worden en zou de Messias terugkomen. Hij zag zichzelf als de apostel van de Joden in het Noorden en een voorloper van de Messias, die tot diens komst moest regeren. 

Hij verliet zijn vrouw en zes kinderen om zijn boodschap te verkondigen in Amsterdam en Duitsland. Zijn controversiële verkondigingen en zijn dweepzieke werken zoals Noachs duyve of goede tydinge uyt Canaan (Amsterdam 1696) en de Triumph in den afgehouwen steen zonder handen  (Amsterdam 1697) brachten sommigen hoop, maar leidden ook tot theologische spanningen onder joden en christenen. 

Oliger werd in 1701 tijdens zijn verblijf in Amsterdam gevangengenomen. Zijn ketterse ideeën zouden daartoe aanleiding hebben gegeven. Jeannine Kunert en Alexander van der Haven – die hem een ziener noemen – voeren in een publicatie uit 2020 echter een andere reden aan. Het waren volgens hen zijn connecties met drukkers, die Amsterdamse autoriteiten aanleiding gaven hem in verband te brengen met Amsterdams meest uitgesproken religieuze dissidenten en tegenstanders van religieuze autoriteit. 

 

Oliger Pauli

Oliger Pauli, prent: Jacob Folkema. Rijksmuseum, Amsterdam http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.43498.

Koopman in Kopenhagen
Oliger studeerde theologie en talen in Kopenhagen. Hij werd in 1671 boekhouder voor de Deense West-Indische en Guinese Compagnie, waar hij opklom tot eerste secretaris. 

De Compagnie koloniseerde in 1672 het eiland Saint Thomas in het Caraïbisch gebied, later gevolgd door Saint John (1683) en Saint Croix (1733), nu de Amerikaanse Maagdeneilanden geheten. In 1680 was de slavenhandel vrijwel tot stilstand gekomen. Koning Christiaan V gaf in dat jaar toestemming aan Oliger Pauli een schip naar Guinee te zenden om inwoners tot slaaf te maken en naar Saint Thomas te brengen. Dit gebeurde ook in 1687. Tachtig bewoners van Guinee werden toen naar Saint Thomas gebracht om daar als slaafgemaakten op de plantages te gaan werken. Oliger regelde de transacties. Het contract werd op 26 oktober 1686 getekend.

In april 1683 kreeg hij vergunning met eigen schepen handelsreizen naar Guinee te ondernemen om daar handelswaar te ruilen voor tot slaaf te maken Afrikanen. Twee maanden later verkreeg hij een zeepas om het schip de Charlotte Amalia naar Guinee te laten varen. 

Uit notariële archieven in het Stadsarchief Amsterdam blijkt dat Oliger in de periode 1690-1693 in Amsterdam handelde als eerste commies van de Deense West-Indische en Guinese compagnie, maar ook als koopman voor eigen rekening. 

Fluitschip

Fluitschip

In augustus 1690 kocht hij het fluitschip Vorst van Oost-Friesland en in maart 1692 het fregat Het Vliegende Hart. In de stukken daarover wordt Oliger aangeduid als koopman te Kopenhagen. In latere stukken wordt hij echter meestal aangeduid als eerste commies van de Deense West-Indische Compagnie, ook als het gaat over zijn eigen schip Het Vliegende Hart. Uit de stukken blijkt niet dat er in de periode 1690-1693 naar Guinee werd gevaren om van daar tot slaafgemaakten naar de Deense koloniën te vervoeren.

Oliger verbleef langere tijd in Amsterdam. In attestaties van 12-9-1692 en 1-11-1692 is te lezen dat hij sinds september 1691 in Amsterdam verbleef, maar wegens ziekte – hij had nierstenen waarvoor hij behandeld moest worden – en ‘particuliere zaken’ niet meer in staat was zijn werkzaamheden uit te oefenen. Hij liet zich vertegenwoordigen door Jan Brouw. 

Met zijn schip Het Vliegende Hart heeft hij weinig geluk gehad. In een attestatie, gedateerd 1-11-1692, wordt beschreven dat Oliger het schip had gekocht om ermee van Kristiansand in het zuiden van Noorwegen naar Havre de Grace in Normandië en Saint Malo in Bretagne te varen en terug te keren naar Kristiansand of Kopenhagen. Het lag in Glückstadt in Sleeswijk-Holstein toen hij het kocht. Uit een scheepsverklaring van 8-6-1693 blijkt dat het schip, toen het vanuit Kristiansand onderweg was naar Frankrijk, in juni 1692 werd onderschept door een oorlogsschip en opgebracht werd in Dover. Na betaling van een borgsom kon het schip eind september vertrekken. De scheepslading (verfwaren en huiden) werd gelost in Havre de Grace. In Saint Malo werden linnen, confituren en hout geladen met als bestemming Kristiansand. Ter hoogte van Oostende werd het schip onderschept door een Zeeuwse kaper, Benjamin le Sage. Het werd op 13-12-1692 opgebracht in Veere, later Middelburg. 

Oliger staat bekend als een rijk koopman, maar waarschijnlijk heeft de koop van dit schip hem forse verliezen opgeleverd. De akten tonen aan dat ook andere schepen werden gekaapt. Misschien zijn deze tegenslagen voor Oliger van invloed geweest om zijn handelsactiviteiten uiteindelijk te staken en zijn verdere leven te wijden aan het verkondigen van zijn religieuze boodschap.

Denkbeelden
Uit Noachs duyve of goede tydinge uyt Canaan blijkt dat Oliger al vroeg een band kreeg met het Jodendom door de contacten met zijn oom, Philippus Adolphus Fabricius, professor Oosterse talen in Rostock in het hertogdom Mecklenburg, de geboorteplaats van zijn vader. Deze oom had Hebreeuws gestudeerd bij een rabbijn in Holland. Ik heb over hem geen informatie kunnen achterhalen. Waarschijnlijk was hij een broer van Oligers moeder Elisabeth Fabricius. 

Ook tijdens zijn koopmanschap verdiepte Oliger zich in allerlei talen, maar voornamelijk in de Hebreeuwse taal. Hij dacht zelfs dat hij het Hebreeuws van God zelf had geleerd. 

Oliger claimde dat zijn betovergrootvader Johannes Pauli, burgemeester van Schwerin en de vader van de bekende reformator Simon Pauli de Oudere (1534-1591), een Jood was, die zich had laten dopen. Bij zijn doop zou hij de naam Pauli hebben gekregen, net als de apostel die Saulus heette, maar bij zijn doop de naam Paulus kreeg. Hij beeldde zich zelfs in dat Johannes afkomstig was uit het geslacht van koning David. Zijn hoop op de vestiging van een Joods Rijk was hierop gebaseerd. Hij rechtvaardigde zijn claim door aan te tonen dat de naam Paul-Eli een combinatie vormt van het Griekse Paulus en het Hebreeuwse Eli. 

Oliger beweerde dat hij op twaalfjarige leeftijd een bloedverbond met God sloot, die zijn doopnaam veranderde van Holger naar Oliger. Die naam betekent: “Door hem zal Jezus naar de Joden gebracht worden.” Oliger legde ook een verband met de olijfboom uit het verhaal van Noach in de ark en de duif die met een olijfblad in zijn snavel kwam aanvliegen. (Genesis 8:8-12) Hij dacht daarom dat hij de vredevorst was waarover in de Bijbel wordt geprofeteerd. Zijn moeder, Elisabeth Fabricius, zou als Deense afstammen van Abrahams en Keturah’s zoon Zimran, volgens Oliger stamvader van de Cimbren, een Germaanse stam uit Jutland. Elisabeth was overigens een dochter van de Duitse professor Jacob Fabricius (1576-1652), geboren in 1618 in Rostock. Holger gebruikte de naam Oliger vanaf 1681 als zijn officiële naam. 

Volgens Lutz Greisiger had Oliger waarschijnlijk een ernstige psychische aandoening, maar zijn standpunten over het jodendom blijven desondanks van groot belang. De christelijke jodenhaat zou volgens Oliger op onverstand berusten: de joden staan dichter bij de waarheid van de Messias dan hun haters. Hun geloof leeft, terwijl dat van de Lutheranen dood is. 

Oliger kenmerkte de joden als de heilanden van de wereld, die de waarheid aan hun zijde hebben. Jezus Christus is de heiland van de joden en wie waarachtig in hem gelooft is een joodse bekeerling en ‘vreemdeling aan de poort’, zoals hij zichzelf ook noemde. De leer van de drie-eenheid wees hij als leugenachtig af. Sinds koning Constantijn heeft de kerk de bron van de ware religie verlaten. 

Oliger wees ook een lijdende Messias af. Hij probeerde met groot vertoon aan de hand van Jezus’ woorden aan het kruis te bewijzen dat Jezus Christus een triomferende Messias was, aan wie ook de Joden geen aanstoot meer zouden nemen. Hij beweerde dat Jezus aan het kruis niet heeft uitgeroepen: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” (Matteüs 27:46, Marcus 15:34) Hij zou geroepen hebben: “Waarom hebt U mij verheerlijkt?’

Als het naderend einde van de zeventig zeven dagen uit het boek Daniël is gekomen (9:24-27) zal Christus terugkeren, een duizendjarig Joods wereldrijk stichten en in de herbouwde tempel als hogepriester fungeren. De valse christenen zullen worden uitgeroeid, alle sekten, geloofsbelijdenissen en instituties zullen vernietigd worden en uit joden en ware christenen – zij die geloven in het Duizendjarig Rijk – zal de nieuwe religie van de ‘Jehovanen’ ontstaan. Alle volken zullen jaarlijks naar het Loofhuttenfeest in Jeruzalem gaan. Het Duizendjarig Rijk, waarin vrede, rust, geluk en genot zullen heersen, zou uiterlijk in 1720 beginnen volgens Oligers voorspelling. 

Amsterdam
Oliger kreeg tijdens handelsreizen al vele visioenen. Hij werd steeds meer in beslag genomen door zijn extreme denkbeelden. Hij verachtte de Lutherse kerk, die hij in 1687 verliet. 

Na zijn avonturen als koopman in Amsterdam verbleef hij enige tijd in Parijs. Dit kan althans afgeleid worden uit de inhoud van zijn boek Noachs duyve of goede tydinge uyt Canaan, dat in 1696 in Amsterdam werd uitgegeven. Het boek gaat over een zekere koopman in Parijs aan wie God zich heeft laten zien. Eerder was God al in Engeland aan de koopman verschenen als Zebaoth (de heer der heerscharen), Elohim, Jehova en Adonai. Het boek bevat ook een afschrift van een aan het stadsbestuur van Amsterdam gezonden brief.  Deze brief is in de hij-vorm geschreven, maar eenmaal wordt de ik-vorm gebruikt. De koopman schrijft dat hij in Parijs is vanwege goederen, die hij van de koning van Frankrijk had gekocht en vanwege een ordonnantie om de stad van graan te voorzien. Hij heeft een middel uitgevonden om het meel zodanig te bereiden dat het meer brood oplevert. Overschotten zouden geëxporteerd kunnen worden, maar dat is nu niet mogelijk. Er zijn in Frankrijk te weinig schepen in verband met oorlogvoering. Holland zou dezelfde methode kunnen gaan toepassen. Hij wil zijn uitvinding delen in ruil voor 5% van de opbrengst. De brief eindigt met: “Hierop verwacht den Inventeur Haare Hoog Edele Groot Achtbare Welwyse Heeren haare resolutie. Datum in Parys, den 8 October 1694.”

Amsterdam reageerde afwijzend. De brief en de reactie van het stadsbestuur zijn opgenomen in De Koophandel van Amsterdam (1727).

In hetzelfde jaar riep Oliger zich uit tot een nieuwe messias en koning van de Joden. Op goddelijk bevel vertrok hij in 1695 naar Amsterdam, de stad die hij al goed kende, om zijn boodschap te verkondigen.

Oliger ontwikkelde een plan voor de verovering van Judea, de vestiging van een nieuw Joods koninkrijk in Palestina en de herbouw van Jeruzalem. Hij schreef brieven aan verschillende Europese leiders om hun te verzekeren dat Jeruzalem in 1720 herbouwd zou worden, in welk jaar de Messias zou afdalen vanuit de hemel om dienst te doen als een hogepriester van Jeruzalem, de heilige stad.

Hij had zich vergeefs tot koning Christiaan V van Denemarken (1646-1699) gewend in de hoop hem te bewegen dat hij de Joden met een legermacht naar Azië zou brengen. Na de dood van Christiaan V wendde Oliger zich tot de nieuwe koning, Frederik IV (1671-1730). Hij droeg zijn boek Moses neemt de decke af, waer door de Joden tot Triomph sien Israels Messias, Jehovah den Godt der Hebreen (1700) aan hem op en spoorde hem aan – na een nieuwe openbaring – de Joden naar Kanaän te leiden. Hij beweerde dat koning Christiaan en Willem de Veroveraar moesten sterven omdat ze de stem van God niet hadden willen gehoorzamen. 

Hij zond brieven naar koning Willem III van Engeland en aan Lodewijk, de dauphin, zoon van koning Lodewijk XIV van Frankrijk om er bij hen op aan te dringen dat zij in zouden staan voor de herrijzenis van het Joodse volk. Hij adviseerde de Franse koning om afstand te doen van zijn troon en zich bij de Britse koning te voegen. Zij moesten Oliger assisteren bij het onder dwang dopen van die joden die het christendom niet vrijwillig wilden omarmen.

Oliger had ook een plan aangekondigd om een nieuwe religie te stichten op de puinhopen van het christendom. God zou hem in 1696 hebben aangeboden koning van Polen te worden. Na dit aanbod te hebben afgeslagen, kreeg hij van God de toezegging dat hij koning over Israel zou worden. Hij zou de Turken en het pausdom uitroeien en de Joden tot wereldheersers maken. Alle machthebbers van Europa zouden hem behulpzaam zijn. Met een groot leger zouden ze Azië en Afrika innemen en daarna zouden ze hem als koning in Jeruzalem huldigen. Dit alles moest in 1703 gebeuren, waarbij koning Willem III de voornaamste leider zou zijn. Oliger en Willem III zouden binnen twintig jaar de eerste steen voor een nieuwe tempel leggen. Dan zou de Messias komen en het Duizendjarig Vrederijk met de inwijding van de tempel beginnen. Oliger noemde zichzelf niet de Messias, maar slechts diens voorloper, die tot de komst van Christus alles moest voorbereiden.

Kerstnacht 1696 wandelde Oliger langs de Amsterdamse grachten toen God aan hem verscheen op een wolk, gekleed in een wit gewaad met Hebreeuwse letters. Hij strekte zijn hand uit naar Oliger om hem te kussen. Oliger moest een missie vervullen: de vereniging van Maimonides (1138-1204), een belangrijke rabbijn en de apostel Paulus.

Hij leefde in een stad met een grote, diverse en dynamische Joodse gemeenschap. In het huis van een van de meest prominente Joden woonde hij ceremonieën bij. Zijn plan om Palestina te veroveren spijkerde hij aan de deur van de grote synagoge. Hij spande zich in om de Joodse en andere inwoners van Amsterdam ervan te overtuigen zich bij zijn Jehova kerk aan te sluiten.

Hij was al enkele jaren in een rechtszaak gewikkeld vanwege schulden en probeerde steun te verkrijgen van burgemeester Jan Corver (1628-1716), bewindhebber van de VOC, maar dat liep op niets uit. Hij vestigde zijn hoop toen op de Amsterdamse Joden met wie hij zich verbonden voelde.

In Amsterdam publiceerde hij talrijke religieuze traktaten om “Israel wakker te schudden uit zijn spirituele lethargie” en om een vereniging tot stand te brengen tussen het joods en het christelijk geloof. 

Op 28 april 1701 rapporteerde de Amsterdamse kerkenraad van de Gereformeerde Kerk voor het eerst over Oliger. Een van de predikanten was verzocht aan de autoriteiten een boek van Oliger te presenteren met godslasterlijke teksten, gedrukt samen met het Nieuwe Testament door Jan Rieuwertsz de Jonge (circa 1652-1723). Hij en diens vader, Jan Rieuwertsz de Oude (1617-1687) hadden deel uitgemaakt van de vriendenkring van Baruch Spinoza (1632-1677), de beroemde en omstreden filosoof.

Het schadelijk geloof dat Oliger en Jan Rieuwertsz propageerden moest worden gestopt. De gedrukte exemplaren werden op 12 mei uit het huis van Jan Rieuwertsz gehaald. Ze lagen daar om gebonden te worden. Twee drukkers werden veroordeeld tot een boete van 3.000 gulden. Oliger werd gearresteerd, ondervraagd op 24 augustus en veroordeeld op 27 augustus 1701. De Amsterdamse rechters bevalen dat de boeken van Oliger vernietigd moesten worden. Oliger werd veroordeeld tot twaalf jaar gevangenschap in het rasphuis en aansluitende verbanning van 25 jaar. 

Het rasphuis werd opgericht in 1596. Het was een tuchthuis, bedoeld als instelling om de gevangenen voor te bereiden op terugkeer in de maatschappij. De theoloog Dirck Volkertsz Coornhert (1522-1590) had hiervoor geijverd in zijn boek Boeventucht (1587). Het werd echter al snel een gevangenis waar zware dwangarbeid werd verricht. 

Oligers arrestatie zou het gevolg zijn geweest van een klacht van de gereformeerde kerkenraad over een ander boek met godslasterlijke teksten, namelijk Beeker der Swijmelinge, dat hij in 1701 schreef samen met Johann Peter Spaeth alias Moses Germanus uit Wenen, die zich tot het jodendom bekeerde. Germanus schreef de tekst tot pagina 51, Oliger de rest. De leer van de drie-eenheid werd als ‘het werk van Baäl’ en ‘afgodendienst’ gekenmerkt. Germanus overleed in hetzelfde jaar op 27 april in Amsterdam. 

Kunert en Van der Haven stellen dat al in Oligers eerste Amsterdamse publicatie, Noachs duyve of goede tydinge uyt Canaan uit 1696, dezelfde ketterse ideeën zijn te vinden. Het lijkt er volgens hen eerder op dat Oliger schuldig werd door associatie: hij werd door zijn contact met Jan Rieuwertsz de Jonge in verband gebracht met socinianen (die de drie-eenheid ontkennen) en met aanhangers van Spinoza, ondanks zijn kritiek op hun opvattingen. 

Tijdens zijn verhoor werd echter niet gevraagd naar het boek dat door Jan Rieuwertsz de Jonge gedrukt zou zijn. In de Confessieboeken, bewaard in het Stadsarchief Amsterdam, is een verslag opgenomen van dat verhoor. Er werd gevraagd of hij de schrijver was van Beeker der Swijmelinge en of hij dit boek had laten drukken. Ook werd hij ondervraagd over de boeken De beloofde grote roeper uyt de stad (1700), Moses neemt de decke af (1700) en Triumph in den afgehouwen steen zonder handen (1697).

Stadsarchief Amsterdam, detail confessieboeken, archief 5061, inventarisnummer 350,  27-8-1701.

Op 24 mei 1702 werd Oliger vervroegd vrijgelaten na bemiddeling door zijn broer, een Deense diplomaat. Het gaat om Jacob Henrich (1637-1704), professor in de anatomie aan de Universiteit Kopenhagen, koninklijk historiograaf, in 1697 in de adelstand verheven onder de naam Von Rosenschildt. Jacob Henrich moest verzekeren dat hij Oliger mee zou nemen en dat Oliger zich niet meer in Holland zou laten zien. Hij bracht hem naar Hamburg.

Jan Rieuwertszn was net als zijn vader, Jan Rieuwertsz de Oude, een van Spinoza’s trouwste bondgenoten geweest. Hij was de leidende kracht achter de publicatie van Spinoza’s postume werken in 1677, waaronder de Ethica. Hij werd na de dood van Spinoza een van de leidende figuren van de kring van Spinoza aanhangers en drukte het werk van veel Amsterdamse dissidenten. In 1695 werd hij door de schout aangeklaagd wegens het verkopen van de verboden werken van Spinoza.

Terwijl Oliger Spinoza verfoeide, werd hij schuldig bevonden door associatie met Rieuwertsz, die bekend stond om zijn vroegere banden met de filosoof en diens nalatenschap. Oliger werd ervan verdacht deel uit te maken van deze subversieve subcultuur. Hij maakte zich schuldig aan dezelfde zaken als de spinozisten en de socinianen: betwisten van de Statenvertaling uit 1637, het afwijzen van religieus en wereldlijk gezag en het publiceren van godslasterlijk materiaal in het Nederlands.

Oligers profetische carrière in Amsterdam kwam volgens Kunert en Van der Haven tot een einde door zijn vermeende banden met spinozisten en socinianen. Zijn en Moses Germanus’ boek Beeker der Swijmelinge werd door Amsterdamse joden en christenen niet gezien als een werk dat de scheiding tussen joden en christenen te boven ging, maar als een gifbeker. De Amsterdamse magistraat offerde iets van de vrijheid van meningsuiting op door druk uit te oefenen op Oligers drukkers en deze zelfs te vervolgen. 

Duitsland
Van 1702 tot 1706 reisde Oliger door Duitsland, waar hij minder succes had dan in Holland. In het proefschrift van Sam Sutter, Friedrichstadt an der Eider: An early experience in religious toleration, 1612-1727, wordt verslag gedaan van een door Oliger Pauli gebracht bezoek aan Friedrichstadt, een in opdracht van hertog Frederik III van Sleeswijk-Holstein-Gottorp door Nederlandse uitgeweken remonstranten en doopsgezinden in de zeventiende eeuw gebouwd stadje:

“In de zomer van 1704 verscheen Pauli plotseling in Friedrichstadt. Hij droeg een violette sjerp, waarmee, zoals hij zei, zijn lendenen door God de Vader omgord zijn, opdat hij het evangelie van de vrede zal verkondigen. De enige informatiebron over zijn korte verblijf is het jaarverslag van de jezuïtische missionarissen. Volgens hen ontvingen de quakers, mennonieten en andere ‘sektariërs’ Pauli als een man van God in de stad en waren zij vlijtige toehoorders van zijn ‘gezwets’, waartoe ook de nieuwe uitleg van de woorden van Jezus aan het kruis hoorden. Als hij tegen de Joden sprak, gebruikte hij veel ‘godslasteringen tegen Christus’, waarbij zijn aanhangers hem probeerden te verontschuldigen door naar de apostel Paulus te verwijzen die ook voor allen alles geweest is. [1 Korintiërs 9:22] Toen de remonstrantse dominee zijn stem tegen hem verhief, schold Pauli hem uit voor dom en bekrompen, als een blinde leider van blinden. Op dit punt kende nu ook de tolerantie van Friedrichstadt haar grenzen. Men deed zijn beklag in Gottorf [Slot Gottorf was de residentie van de hertogen] en Pauli vluchtte naar Altona [ nu een deel van Hamburg] om een bestraffing voor te zijn. In Altona verging het Pauli niet veel beter. Hij beschreef de gemeente van de mennonieten daar ‘als de bruid van Christus, bijna helemaal dood’ en verweet hun dat ze ‘achter zijn rug bij de lieve overheid … olie in het vuur werpen’. De lutherse kerkenraad, door Pauli uitgescholden voor ‘Mücken-Säuger und Kamel-Schlucker’ (muggenzifters, stommelingen en stakkers), bewerkstelligde zijn uitwijzing uit de stad in 1705. (…).”

Toen uitwijzing uit Altona dreigde, wendde hij zich volgens Greisiger met een verzoekschrift tot de landsheer, de Deense koning Frederik IV en verzocht om diens toestemming om 

“in Altona, waar men Joden beschermt, in het openbaar de eerste Apostolische Gemeente van gelovige joden en gelovige heidenen alias lutheranen, calvinisten, papisten, mennonieten, benevens andere sektarische dwaalgeesten, de volheid van de heidenen [Romeinen 11:25] … weer in te voeren, alles overeenkomstig Jesaja 62:10-12.”

Friedrichstadt. Foto: Kees Plaizier, 21-9-2019.

De koning keerde zich echter tegen Oliger. De magistraat in Altona moest verdere activiteiten van hem verbieden en ook de omgang van de Joden met de onruststoker. Ook de verschillende groepen van ‘gelovige heidenen’ wezen Oligers plannen om een ‘millennium gemeente’ te stichten van de hand. Oliger riep toen de Europese machthebbers op om het project op zich te nemen. De ‘heilige hervorming’ tot ‘vereniging van joden en christenen’ moest door een soort van ‘religieuze verlichting’ tot stand komen. 

Kopenhagen
In 1706 keerde hij terug naar Kopenhagen. Daar zette hij zijn propaganda activiteiten voort. Een aantal joden moedigden zijn pogingen aan om een nieuw koninkrijk in Israel te vestigen. Er waren talrijke vergaderingen bij hem thuis en bijeenkomsten waar Oliger sprak over zijn heilige missie. Hij publiceerde verscheidene boeken en pamfletten die ergernis opriepen bij de locale christelijke bevolking. 

Toen de woede van de christenen een toppunt bereikte, wat zou kunnen leiden tot een oproer tegen de joden, greep koning Frederik IV in. Hij beval de politiecommandant om Oliger terecht te wijzen en een einde te maken aan door Oliger georganiseerde demonstraties en bijeenkomsten. Oliger publiceerde nog enkele traktaten en pamfletten, maar hij stopte al spoedig met zijn missionaire werk.

Hij stierf in Kopenhagen in 1714, waar hij werd begraven in de Sint Petruskerk. Deze kerk was in 1585 overgedragen aan de Duitstalige gemeenschap.

Slot
Oliger bracht volgens Greisiger talrijke geleerden ertoe om weerleggingen van zijn opvattingen te publiceren. Sommigen stemden met zijn opvattingen in, bijvoorbeeld zijn speculaties over Jezus’ woorden aan het kruis. Zijn radicale opvattingen leidden tot het nastreven van een syncretische gemeente van christenen en joden. Een bekering was nodig voor zowel joden, christenen als moslims.

Oliger werd in de woorden van Kunert en Van der Haven lang gezien als een ‘anekdotische curiositeit’. Later werd hij wat serieuzer genomen, onder anderen door de zionist Nathan Gelber (1891-1966), die Oliger zag als een van de vroegste zionisten. Die zienswijze lijkt mij niet juist, omdat Oliger het herstel van de Joodse heerschappij afhankelijk maakte van de komst van de Messias, die hij uiterlijk in 1720 verwachtte.

De beschikbare bronnen en literatuur hebben mij kennis laten maken met deze verre bloedverwant, een boeiende figuur, maar we leren hem niet echt kennen: was hij een religieuze fanaat, een fantast, een ziener of leed hij aan een psychische aandoening? Oliger moet een zeer sterke drijfveer hebben gehad om zijn boodschap te verkondigen: hij staakte zijn handelsactiviteiten en liet vrouw en kinderen achter in Kopenhagen. In het liberale Amsterdam moet hij zich thuis hebben gevoeld, maar de autoriteiten vonden zijn uitgedragen en gepubliceerde boodschap uiteindelijk toch te radicaal. 

Oliger Pauli

Oliger Pauli, prent door Jan de Ridder, Haarlem. Rijksmuseum, Amsterdam. http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.342388.

Bronnen
Stadsarchief Amsterdam, confessieboeken, archief 5061, inventarisnummer 350, 24-8-1701 en 27-8-1701. Zie: https://www.openarch.nl (29-6-2021). Oliger Pauli wordt hier Pouli genoemd.

Stadsarchief Amsterdam, notariële archieven, archief 5075, inventarisnummers 5260, 5264, 5843, 5844, 5845, 5846. Zie: https://www.openarch.nl (29-6-2021). Het gaat om verschillende akten: kwitantie, contract, transport, machtiging, bodemerij, attestatie, insinuatie, interrogatie, cessie en scheepsverklaring. Oligers achternaam wordt op diverse wijzen geschreven: Pauli, Paulij, Paulj, Paulli, Paullij en Pauly.

Gebruikte literatuur
Bauer, Johann Jacob, Des vollständigen Verzeichnisses rarer Bücher aus den besten Schriftstellern …, dritter Supplementband von A-Z (Nürnberg 1791) 183. Zie: https://books.google.nl (29-6-2021).

Eeghen van, Isabella Henriëtte, De Amsterdamse boekhandel 1680-1725, deel 4 (Amsterdam 1967) 64-66. Zie https://www.dbnl.org (29-6-2021).

Greisiger, Lutz, ‘Chiliasten und “Judentzer’ – eschatologie und Judenmission im protestantischen Deutschland des 17. und 18. Jahrhunderts’ in: Jewish History Quarterly nr 4 (220) december 2006 (Warszawa 2006) 567-570. Zie: https://www.academia.edu (29-6-2021).

Hirsching, Friedrich Carl Gottlob, ‘Pauli, Oliger’ in: , Historisch-Litterarisches Handbuch berühmter und denkwürdiger Personen, welche in dem achtzehnten Jahrhunderte gelebt haben (Leipzig 1805) 185-191. Zie ook: https://books.google.nl (29-6-2021).

Kunert, Jeannine en Alexander van der Haven, ‘Jews and Christians United. The 1701 Prosecution of Oliger Paulli and his Dutch Printers’ in: Studia Rosenthaliana. Journal of the History, Culture and Heritage of the Jews in the Netherlands, 46 (1-2) (Amsterdam University Press 2020) 71-95. Zie: https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/SR2020.1-2.004.KUNE?crawler=true (29-6-2021).

Long le, Isaac, De koophandel van Amsterdam, tweede deel (Amsterdam 1727) 563-566. Zie: https://books.google.nl.

Nørregård, Georg, Danish settlements in West Africa, 1658-1850 (Boston 1966) 53.

Paul, Paulinus en Wouter Paul, Bijdrage tot de genealogie van het geslacht Paul(i) (Wassenaar 1979) 58-61. Overgenomen artikel uit Zedlers Grosses Universal Lexikon (Leipzig 1741) 1454-1456. Zie: https://www.zedler-lexikon.de/index.html?c=blaettern&seitenzahl=740&bandnummer=26&view=100&l=de (29-6-2021)

Singer, Isidore en Frank Cramer, ‘Paulli, Holger (Oliger) in: The Jewish Encyclopedia (NewYork 1901-1906) 563. Zie: https://www.jewishencyclopedia.com/articles/11953-paulli-holger-oliger (29-6-2021).

Sutter, Sam Friedrichstadt an der Eider: An early experience in religious toleration, 1612-1727 (Chicago, Illinois 1982), in 2012 vertaald in het Duits door Heike Norden (215-218). Zie: https://en.wikipedia.org/wiki/Oliger_Paulli (29-6-2021).

Westergaard, Waldemar, The Danish West Indies under company rule (1671-1754) (NewYork 1917) 41. Zie: https://archive.org/details/danishwestindies008145mbp/page/n11/mode/2up (29-6-2021).

Zwarts, ‘Paulli (Holger of Oliger)’ in: F. Kossmann, P.J. BLok en P.C. Molhuysen (red.), Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 6 (Leiden 1924) 1101-1102. Zie: www.biografischportaal.nl (29-6-2021).

Kees Plaizier
juli 2021