Simon Pauli en de Brief van Jacobus

De Brief van Jacobus, door Maarten Luther aanvankelijk een ‘brief van stro’ genoemd, diens veranderende opvattingen en de postilles over het eerste hoofdstuk, geschreven door Simon Pauli en andere Lutherse theologen in de zestiende en zeventiende eeuw.¹

Inleiding
De in het Nieuwe Testament opgenomen brief werd geschreven door de broeder van de Heer of door een volgeling die zich beriep op Jacobus’ naam en gezag. (ICB) De broeder van de Heer – zo genoemd in Marcus 6:3 en Galaten 1:19 – was de apostel Jacobus de Rechtvaardige of de Mindere.² 
Jacobus richt zich op een moedig en bevrijdend geloof, opgewassen tegen de vele beproevingen van het persoonlijk en gemeenschappelijk leven. De brief laat ons nadenken over de neiging ons ‘christen’ te noemen, zonder daadwerkelijk christen te zijn. Er komen uitdrukkingen in voor die nergens anders in het Nieuwe Testament zijn te vinden, zoals ‘vader van de hemellichten’ (1:17) en ‘het woord dat in u werd geplant’ (1:21). Zulke uitdrukkingen zijn ook in niet-christelijke literatuur te vinden. Waarschijnlijk is de tekst gebaseerd op een preek van Jacobus, die vervolgens is bewerkt door iemand die bekend was met het Griekse idioom.
Bisschop Eusebius (circa 325 na Christus) nam de brief op in zijn lijst van omstreden boeken, maar hij leek de brief wel te aanvaarden. In 367 werd de brief vermeld in de canonieke lijst van kerkvader Athanasius. De Brief van Jacobus werd vanaf die tijd meer dan duizend jaar niet meer betwist, totdat Maarten Luther (1483-1546) het epistel in de zestiende eeuw een ‘strooien brief’ noemde, ‘geschreven door een Jood die Christus nauwelijks noemt’. Calvijn had een positievere kijk op de brief, die dichter bij het latere oordeel van Luther kwam. (ICB)
In 2015 verscheen het in de voetnoot genoemde proefschrift van Jason D. Lane over de Lutherse uitleg van de Brief van Jacobus in de zestiende en zeventiende eeuw, in 2018 in boekvorm uitgegeven onder de titel Luther’s epistle of straw. The voice of St. James in reformation preaching. In dit boek wordt Luthers worsteling met de brief geanalyseerd en komen Lutherse theologen aan het woord die over de brief hebben geschreven en gepreekt, waaronder Simon Pauli.
In dit artikel wordt het boek van Jason D. Lane gevolgd. De aandacht zal echter vooral gericht zijn op de omgang van Simon Pauli met de brief.

Jacobus 1
Lane richt zich voornamelijk op het eerste hoofdstuk van de brief. Voor een korte uitleg van dit hoofdstuk wordt hier de auteur Cain Hope Felder in ICB gevolgd. Voor bijbelteksten is in ICB gebruikgemaakt van de Willibrordvertaling uit 1995.
1:2-8 Jacobus begint met de bemoediging dat strijd en lijden een verlossend doel hebben. Het Griekse woord voor ‘beproeving’ betekent ook ‘verzoeking’, een impliciete verwijzing naar de navolging van Christus.
Beproeving leidt naar standvastigheid en standvastigheid naar volmaaktheid. Als het aan geloof ontbreekt, is er een gebrek aan ‘spirituele wijsheid’. De bergrede weerklinkt. 
Jacobus stelt ‘bidden met vertrouwen’ tegenover de daad van twijfel. Zij die oppervlakkig of onoprecht bidden zijn ‘dubbelhartig’, een Griekse term, die nergens anders in het Nieuwe Testament wordt gebruikt.
1:9-11 Jacobus huldigt de overtuiging dat ‘de broeder van geringe stand’ vanuit spiritueel perspectief aanspraak kan maken op een rijke bijbelse erfenis. Het is een dramatische vermaning aan de arme broeders en zusters in zijn gemeenten, die hun toevlucht zoeken in wanhoop en geweeklaag in plaats van een intenser gebedsleven.
1:12-18 “Laat u niet misleiden.” Jacobus is bezorgd om het zelfbedrog in de kerk, waardoor de volharding van de gelovige wordt verduisterd. Maar hij is vol medeleven. Gelovigen waaraan hij zich ergert, blijft hij ‘geliefden’ noemen.
Door te spreken over God als ‘de Vader der hemellichten’ voegt de auteur drie tradities samen, gerelateerd aan het jodendom: JHWH als Schepper van de hemelse ‘lichten’ in Genesis 1:15-16, ‘Vader der lichten’ in niet bijbelse Joodse bronnen en ‘Prins der lichten’ in teksten uit Qumran.
Voor Jacobus is God meer dan de ‘Vader der lichten’. God is de schenker van elke goede en volmaakte gave, waaronder de gave van de redding. God heeft ons het leven geschonken door ‘het woord dat waarheid is’ (dat is het Evangelie). 
1:19-25 Jacobus dringt erop aan dat een christelijke houding gepaard moet gaan met rechtvaardige daden. Hij heeft een holistische geloofsopvatting: de ‘gerechtigheid van God’ hangt samen met een eenheid van spreken en handelen, van woord en daad.
De lezers wordt opgedragen met zachtmoedigheid het Woord van God te aanvaarden, het woord “dat in u werd geplant en de kracht heeft uw leven te redden”. De instructie om ‘daders van het woord’ te zijn, is een goddelijk gebod voor Jacobus. Vanuit Jacobus’ perspectief is de gerechtigheid van God een christelijke grondslag en dienen christenen het gehele Evangelie en zijn morele wet te volgen. 
De metafoor van iemand die in de spiegel kijkt en onmiddellijk vergeet wat hij of zij gezien heeft, wordt door Felder gezien als verrassende humor voor iemand zo serieus als Jacobus de Rechtvaardige, een man die door Clemens van Alexandrië ‘bisschop der bisschoppen’ werd genoemd en later door Eusebius zelfs ‘broeder van God’.
Jacobus’ houding ten aanzien van de Wet is dezelfde als die we aantreffen in de Bergrede en de nadruk die Jezus legde op ‘wat het zwaarst weegt in de Wet (Mattheus 23:23), namelijk recht, barmhartigheid en trouw.
Jacobus noemt de Wet volmaakt en een wet van vrijheid, omdat de Wet is bevrijd van een vrome cultus en het bijbehorende systeem van verdiensten en garanties.
1:26-27 Deze verzen worden beheerst door het Griekse woord ‘threskeia’ (religie). Jacobus contrasteert ‘waardeloos’ religieus geloof met holistisch geloof dat ‘zuiver en onbevlekt’ is en groot belang hecht aan persoonlijk gedrag, discipline en de zorg voor het welzijn van medemensen.

Postilles
In het vroeg moderne Duitsland waren postilles het belangrijkste genre voor de verspreiding van het Woord van God. Ze werden wekelijks hardop voorgelezen vanaf de preekstoel of ze dienden als modellen, waarop de predikanten hun preken baseerden. Postilles waren gebaseerd op voorgeschreven teksten voor elke zondag en feestdag van de liturgische kalender. De intentie was om een levend geloof in de harten van hoorders en lezers te vestigen. Zondaars moesten bekend gemaakt worden met Gods Wet en Evangelie.
Er ontstond een groeiende behoefte aan steun bij de preek en catechetische hulp in de kerkelijke gemeenten. De stem van het Evangelie in de jaren dertig van de zestiende eeuw weerklonk vanuit Wittenberg. Veel predikanten wilden meer theologische educatie, maar het ontbrak hun aan financiële middelen om de juiste boeken aan te schaffen. Luthers postilles waren vaak te duur. Anton Corvin (1501-1553) begon toen met de productie van een serie korte postilles, de eerste postilles niet door Luther geschreven. Ze werden in 1535 in Wittenberg gepubliceerd met een voorwoord van Luther, die Corvins werk prees.
In de universiteitsstad Rostock waren theologieprofessoren verplicht om de Schrift uit te leggen volgens de loci methode, waarbij de geloofsleer werd onderverdeeld in bijbelplaatsen. De professoren Chytraeus en Pauli hadden deze methode geleerd van Melanchthon. De tekstuitleg van de wekelijkse postilles werd in verband gebracht met de hoofdbestanddelen van de Catechismus. De auteur moest zich steeds afvragen bij welk deel van de Catechismus het tekstgedeelte hoorde. De taal van de Catechismus gaf predikanten en hoorders een gemeenschappelijke woordenschat om de Schrift te verkondigen en te leren. De schrijvers van de postilles waren erin geoefend om een kort begrip van de bijbelse tekst te bieden, om de tekst in delen, te onderzoeken en om het geheel uit te leggen. De methode werd door alle hier behandelde schrijvers van postilles gevolgd. 

Philipp Melanchthon door Lucas Cranach

Jason D. Lane behandelt vooral postilles over de Brief van Jacobus, die voorgeschreven waren voor Cantate zondag, de vierde zondag na Pasen (Jacobus 1:16-21) en Rogate zondag, de vijfde zondag na Pasen (Jacobus 1:22-27). De postilles spelen een belangrijke rol in de geschiedenis van de interpretatie van de Brief van Jacobus. De boodschap van de brief, namelijk de waarschuwing om weg te vluchten van de lusten van de wereld, om te lijden in droefheid en het Woord te ontvangen dat de ziel kan redden, vond jaarlijks zijn weg in de monden van de predikanten en de oren van de toehoorders.

Maarten Luther over de Brief van Jacobus
De boodschap van Jacobus ging deel uitmaken van de lutherse theologie en verkondiging, ondanks Luthers twijfel aan de autoriteit van de brief. Hij vond de stijl van de brief inferieur aan de apostolische grootheid van Paulus. Volgens Luther leert Jacobus niets over Christus, maar spreekt hij alleen over een algemeen geloof in God. Hij drijft christenen naar de Wet en zijn werken. Zijn tekst is chaotisch. Hij noemt de Wet van God de ‘wet van vrijheid’, terwijl Paulus ervan overtuigd is dat het een wet van slavernij, dood en zonde is.
Luthers uitleg is schadelijk en verwarrend geweest voor een eerlijk lezen van Jacobus. Ook heeft een haastig lezen van Jacobus door Luther en zijn navolgers tot vooroordelen geleid. 
Luther verwierp Jacobus niet. Hij vond het ook een goed boek, omdat het op krachtige wijze de Wet van God predikt. Latere studies hebben geprobeerd Luthers blik op de Bijbel te verenigen met diens kritiek op Jacobus. Hij had een opvallende voorliefde voor Jacobus 1:18: “Willens en wetens heeft hij ons voortgebracht met het woord der waarheid, opdat wij een eerste oogst van zijn scheppingen zullen zijn.”³ Ondanks de twijfels van de lutheranen aan Jacobus, is het boek in hun Bijbel gebleven en bleef het een stem in de Lutherse Kerk. 
Luther bekritiseerde de Brief van Jacobus als een strooien brief, maar hij deed dit in zoverre de brief een boek van de Wet is. Ook Luther hield staande dat geloof gepaard gaat met werken, net als een goede boom vruchten moet dragen, maar alleen als deze bewering wordt gedaan binnen het kader van burgerlijke rechtvaardigheid en ethiek. Hij noemde de Brief van Jacobus een boek van stro, omdat de brief serieuze beperkingen heeft om roofdieren van het Evangelie van het lijf te houden. De Wet kan het Evangelie niet beschermen, net zo min als vruchten een boom kunnen redden. 
Vanaf 1534 veranderde Luthers denken over de brief en komt de uitdrukking ‘een brief van stro’ niet meer voor in het voorwoord van Luthers Bijbel. Hij erkende dat de gemeenschap in diaspora van Jacobus, de gemeente in Galaten, en de Mariakerk in Wittenberg dezelfde spirituele strijd deelden, omdat het Evangelie telkens te lijden heeft van hetzelfde lotsbestel. Hij zag geen verschil tussen Jacobus’ gehoor en zijn eigen conflict met Rome. Hij besefte dat de boodschap van Jacobus ook voor zijn eigen omstandigheden gold. Jacobus richtte zich tot de hypocrieten, die vinden dat zij uitblinken in het woord, maar die gemakzuchtig zijn en de duivel zijn gang laten gaan.
Luther bleef twijfelen aan het apostolisch auteurschap van de brief, maar hij vond ook dat de brief fraai en nuttig is vanwege de goede leer en vermaning. Hij beschouwde Jacobus nu ook als drager van het Evangelie.
Luther was ervan overtuigd – anders dan de nu gangbare opvattingen – dat de auteur, alhoewel geen apostel, verbonden was met Jacobus, de discipel van Jezus en zoon van Zebedeus. Deze traditie is verbonden met de populariteit van Jacobus in Santiago de Compostela en een Latijnse vertaling van het Nieuwe Testament, de Codex Corbeiensis, die de handtekening  van de apostel zou bevatten. De auteur van de brief zou dan volgens Luther een vrome leerling zijn geweest, die uitspraken van de apostelen op papier heeft gezet op naam van Jacobus, de zoon van Zebedeus.

Andreas Althamer (1500-1539)

Andreas Althamer, kopergravure

Althamer was een student van Luther en van Melanchthon. Hij schreef twee commentaren op de Brief van Jacobus (Annotationes Iacobi in1527 en Die Epistel S. Jacobs in 1533). In het eerste commentaar werd Luthers kritiek overgenomen, het tweede commentaar is meer stichtelijk van toon. Althamer redde de Brief van Luthers kritiek.
In het eerste commentaar probeerde Althamer te bewijzen dat Jacobus het christelijk geloof volledig tegenspreekt. Hij ging uit van de deugdelijkheid van Luthers kritiek op de brief. Hij liet Jacobus niet spreken en probeerde diens autoriteit te elimineren. Hij wilde bewijzen dat de rooms-katholieken niet op de Bijbel konden steunen voor hun leerregel over de rechtvaardiging door werken. 
Althamers tweede commentaar is minder polemisch en meer pastoraal van toon. Hij schreef dat Jacobus niet leerde hoe iemand vroom en rechtvaardig moest worden, maar hoe iemand handelt als hij vroom en rechtvaardig is geworden. Hij handhaafde zijn gereserveerdheid met betrekking tot het apostolisch karakter van de Brief. 
Luthers bijbelse exegese is zeer aanwezig in Althamers commentaar. Er is sprake van onderlinge afhankelijkheid en van intertekstualiteit: Althamer beïnvloedde Luther.
Hij concludeerde dat Jacobus alleen de effecten van rechtvaardiging leert en niet de oorzaak. Jacobus schreef zijn brief om christenen te waarschuwen dat ze hun zonden moesten afleggen en iedere vorm van goed werk zouden moeten doen. 
Althamer stelde in zijn uitleg van Jacobus 1:1-15 dat geloof en werken onafscheidelijk met elkaar verbonden en niet te onderscheiden zijn. Jacobus schrijft in vers 13-15 over verzoeking. Althamer maakte een onderscheid tussen de verzoeking van de Satan en de beproeving van God, die het geloof van christenen op de proef stelt. God verzoekt de ongelovigen niet. Hij beproeft alleen degenen met geloof. Christelijk lijden staat apart van al het andere lijden. 
Althamer zag in Jacobus 1 een eenheid, die beweegt van kruis en lijden naar het gebed van geloof en liefde, naar hoop en eeuwig leven, naar vragen over de natuur van God, naar Gods rol in het beproeven van christenen en naar de oorsprong van de zonde.
In Jacobus 1:17 wordt gesproken over ‘Vader der lichten’, in de vertaling door Luther. Althamer schreef ‘Vader van het licht’, wat vervolgens door Luther werd overgenomen in 1534 en 1545. Althamer legde ‘Vader van het licht’ uit als een omschrijving van Gods openbaring in Christus aan zondige schepsels. Hij interpreteerde ‘het woord der waarheid’ in Jacobus 1:18 als de persoon van Christus en als het Woord over Christus. Christus is het hemelse zaad en het Woord van God is de moeder die het leven schenkt aan de kinderen van God.
Althamer voegde een extra christologische dimensie toe, die hij in Jacobus meende te zien. De vader van het licht geeft goede en perfecte geschenken (1:17) en de grootste gift is Christus, het Woord van de waarheid, die nieuw leven geeft aan gevallen creaturen.
Jacobus’ uitspraak ‘Wordt daders van het woord’ (1:22) slaat volgens Althamer op het lijden van de mens en niet op een actief leven leiden. Goede werken tot de naaste zijn niet uitgesloten, maar het primaire werk van de christen bestaat uit het ondergaan van het werk van God in zijn Woord en het verachten van de duivel, de wereld en het zondige vlees in dit leven. Christelijk leven is een passief leven. Dit ‘doen’ redt ons: gehoorzaamheid aan het goddelijk Woord, geloof dus.
Althamer was een kritische lutherse lezer van Jacobus, maar hij wist diens tekst vruchtbaar te verklaren.

Postille schrijvers in de zestiende eeuw
Maarten Luther (1483-1546)

Maarten Luther door Lucas Cranach

Luther legde in zijn preken over Jacobus 1:16-27, gehouden in de periode 1535-1539, een verband tussen ‘de volmaakte gift van de Vader van het licht’ en het vernieuwende ‘woord der waarheid’, dat volgens hem begrepen kan worden als Christus, het Evangelie, het juiste verstaan van Wet en Evangelie en de sacramenten. Zij die hebben geleden aan de hoon en vuilheid van de wereld hebben een troost die komt van boven: de goede en volmaakte giften van de hemelse Vader hebben hen voor eeuwig begunstigd. Deze giften ziet Luther als bovennatuurlijke en geestelijke gaven van God de Vader. 
Luther had Jacobus bekritiseerd omdat hij niets zou leren over de persoon en het werk van Christus. Nu leest hij Jacobus als een noodzakelijke instructie over de ontvangst, het behoud en de kracht van het Evangelie. De vermaning om het woord aan te nemen dat ‘in u is geplant’ echoot Christus’ vermaning tot degenen die het Woord hebben: “Wie oren heeft om te horen, die moet horen!” (Lucas 8:8)
Luther typeerde de brief niet als pastoraal, maar toch besefte hij dat de brief troost brengt aan predikanten die het zaad moeten zaaien in hun gemeenten. Hij vond Jacobus een gefrustreerde predikant, die zijn mensen wilde motiveren tot waar geloof door de Wet te preken. Nu presenteert Luther Jacobus als een evangelische prediker, die christenen aanzet waarachtig te zijn en het Evangelie te preken. Zij moeten erop vertrouwen dat het Woord zelf goede werken kan voortbrengen. Waar het geloof werkzaam is, zijn er geen werken van de Wet, maar alleen vruchten van het geloof. Zowel geloof als werken moeten een product zijn van het Woord en Gods krachtige werking. 
Jacobus zou hetzelfde Evangelie preken als Paulus in Romeinen met betrekking tot de kracht van het Woord. Luther schreef: “Als het menselijk hart gelooft dat het gesproken Woord uit de mond van een prediker de eeuwige kracht is om zielen te redden, dan is die persoon gered.”
Jacobus schrijft: “Wordt daders van het woord.” Deze uitspraak heeft volgens Luther betrekking op dat wat uit het geloof voortkomt, niet op doen wat de Wet vereist. 
Jacobus spreekt over iemand die zijn gezicht opmerkte in een spiegel. Die spiegel hebben we nodig: zolang we zondaars zijn moeten we ons niet afkeren van de spiegel van de Wet. Deze belast de christen niet langer als het Evangelie een welkome gast is, omdat het Evangelie de christen laat zien, als in een spiegel, dat alles is volbracht.
Luther stelde het Woord van God centraal in zijn uitwerking van Jacobus 1:16-27. Hiermee heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan de lutherse traditie van postilles.

Anton Corvin (1501-1553)

Anton Corvin

De hiervoor al even ter sprake gekomen Corvin begon zijn cantate preek met het uitspreken van de wens dat Jacobus een steviger fundament van het geloof had gelegd alvorens zijn hoorders tot goede werken te vermanen. Jacobus zou geschreven hebben voor degenen die het Evangelie hadden gehoord, maar daarna lui en laks waren geworden. Corvin lijkt het onderscheid tussen goede en perfecte gaven, of aardse en hemelse zegeningen te verdoezelen. Hij richtte zich op de genadegaven van God, die ons redding geeft. Daarom noemt Jacobus God ‘de Vader van het licht’. Deze metafoor van het licht leert dat het goede van God komt en het kwaad van mensen. Niet Satan maar de mens staat tegenover God. Als er iets goeds is in de mens, komt dit door Gods openbaring. Het ‘woord der waarheid’ zag Corvin als het Evangelie dat de Geest, het geloof en nieuwe geboorte geeft. 
In zijn tweede preek over Jacobus (1:22-27) klaagde Corvin er over dat Jacobus teveel preekt over de rechtvaardigheid van werken. Werken preken zonder het geloof te prediken drijft mensen tot schijnheiligheid eerder dan tot vroomheid. Corvin sprak niet over werken van de Wet, maar over werken die voortvloeien uit het Evangelie en het geloof. Het was Corvins diepste wens om tot eenheid te komen met zijn opponenten (de Rooms-Katholieke Kerk) over het leren van goede werken. Hij demonstreerde hiermee dat sommige lutheranen nog hoop hadden dat God eenheid in de kerk zou brengen. 

Johann Spangenberg (1484-1550)

Johann Spangenberg – Herzog August Bibliothek Wolfenbüttel

Spangenberg was een vriend van Luther en met hem de meest populaire schrijver van postilles. Hij schreef postilles voor de jeugd in vraag en antwoord vorm, het patroon volgend van Luthers Kleine Catechismus.
Luther vermaande predikanten om boeken als die van Spangenberg niet te gebruiken als vervanging voor hun eigen gebed en studie van de heilige Schrift. Ze zouden dan niet voorbereid zijn om zich te verdedigen tegen aanvallen van de duivel, de wereld en het vlees. Predikanten moesten niet proberen om het mysterie te prediken alsof het waarneembaar is voor het menselijk verstand.
Spangenberg bekritiseerde Jacobus niet. Hij leerde dat de brief een tweeledig doel heeft: christenen tot goede werken vermanen en predikanten waarschuwen niet hebzuchtig te zijn. Hij vermeed een scherp onderscheid tussen geloof en de vruchten daarvan: “Alleen God maakt ons goddelijk, rechtvaardig, heilig en gezegend, niet onze vrije wil, niet ons verstand of onze beste bedoelingen, niet ons werk of onze verdiensten.”
Spangenberg gebruikte ‘de Vader van het licht’ om Gods eeuwige wijsheid tegenover menselijke wijsheid te stellen. Jacobus 1:17 interpreteert hij als een verwijzing naar de verlichting van de mens en een juiste kennis van God door middel van Gods Woord, eerder dan als een verwijzing naar Gods natuur en wil. Spangenberg leerde van Jacobus dat rechtvaardigheid van werken of nieuwe gehoorzaamheid compleet afhankelijk is van het Woord, dat de kracht heeft zielen te redden en vruchten voort te brengen die voortduren tot het eeuwige leven. 
In zijn tweede preek over Jacobus (1:17-21) verklaarde Spangenberg het doel van de gehele brief:

“Jacobus heeft het niet over geloof of de rechtvaardigheid van het geloof, maar over de rechtvaardigheid van werken en hij schimpt op degenen die denken dat zij rechtvaardig en gezegend zijn door een historisch geloof, door met hun mond de artikelen van het geloof te belijden over de menswording, het lijden, de dood en de opstanding van Christus, maar die niet de vruchten van het geloof hebben die volgen. Zulke mensen zijn er altijd geweest en zijn er nog steeds.” 

‘Daders van het woord’ (1:22) betekende voor Spangenberg ware aanbidding. Werken zijn producten van het Woord en het geloof, niet iets dat zijn oorsprong vindt in de wil of wordt geprikkeld door de Wet. 
Jacobus spreekt over een volmaakte Wet van vrijheid (1:25), omdat het Evangelie een volmaakte leer is. Alleen het Evangelie maakt het menselijk geweten vrij en gelukkig. Het woord waarvan Jacobus spreekt is een spiegel, die ervoor zorgt dat de geest wordt verlicht met de kennis van zonde, Gods wil en Gods genade in Christus.

Lucas Lossius (1508-1582)

Lucas Lossius

Deze schoolmeester uit Lüneburg schreef boeken voor zijn scholieren aan de Latijnse school om hen gelijktijdig het geloof en grammatica, logica en retorica te onderwijzen.
Lossius begon zijn preek over Jacobus 1:16-27 met een vierregelig gedicht:

“Alleen God geeft het ware goed en volmaakte giften
Terwijl de mens alleen oorzaak is van zijn eigen vernietiging
God brengt ons voort door het levengevende zaad van zijn heilige Woord
En schenkt ons nu zijn hemelse giften.”

Lossius benadrukte dat de hemelse giften in dit leven kunnen worden gevonden. In de kerk is alleen God de maker en bewaarder van alle goede dingen. Jacobus spoort ons aan het Woord te onderzoeken en te overdenken.
Jacobus 1:18-21 zag Lossius als een aansporing om te wandelen in een nieuw leven. Dit nieuwe leven is gevuld met deugdzaamheid: puurheid, vriendelijkheid, gematigdheid enz. De heilige Geest, die ontvangen is door de externe stem van het Evangelie, is effectief in de geest, ontvlamd geloof, waardoor we gerechtvaardigd zijn. De externe stem van het Evangelie brengt de christen tot een juist verstaan van de Wet. 
Het Woord van het Evangelie creëert geloof en hernieuwt zich. Omdat het Woord gepreekt moet worden, vestigde God het predikambt. Het preken van het Evangelie brengt ook vruchten voort in het christelijk leven. De heilige Geest roept de kerk door middel van het preken van het Evangelie en de juiste bediening van de sacramenten.
Lossius gaf een samenvatting van Jacobus 1:22-27:

“Voor welke deugd zal ik je prijzen? Welke naam draag je,
Jij, die zonder religieuze vruchten bent?
Als je een dader van het woord bent, luister zorgvuldig,
Want ware vroomheid wordt gekenmerkt door goede daden.”

Geloof ontvangt de vergeving van zonden, rechtvaardigheid en eeuwig leven en wordt gevolgd door vruchten. Als vruchten ontbreken, dan ook geloof: “Waarachtig geloof in het Evangelie is werkzaam door middel van goede werken.” 
Volgens Lossius is gehoorzaamheid aan het Woord tweeledig: eerst is er een gelovig instemmen met het Evangelie, dan komt het nieuwe leven, waarin onze levenswijze overeenkomt met de Wet van God en we niet in zonden volharden tegen ons geweten. Het Woord bepaalt zowel geloof als leven. 
Lossius zag de goede werken en het nieuwe leven, voortvloeiend uit geloof, niet als een verdienste maar als een willige en vreugdevolle ontvangst van het kruis. Hij interpreteerde de wet van vrijheid als Evangelie. Althamer en Corvin deden hetzelfde, terwijl Luther de toepassing van het Evangelie niet uitsloot. 
Lossius’ interpretatie van de spiegel week af van de traditionele uitleg. Hij deed niet de suggestie dat de spiegel de Wet van God zou kunnen reflecteren om berouw te bewerkstelligen. Degene die in de spiegel kijkt “is hij die naarstig het Evangelie hoort en de wil van God onderkent”.

David Chytraeus (1530-1600)

David Chytraeus

De Rostockse professor schreef zijn postilles in 1563 voor zijn studenten. Ze dienden als gids voor toekomstige predikanten bij het voorbereiden van hun preek. 
Christenen vechten nog tegen de aangeboren zonde (Jacobus 1:13-15). Ook ware herboren christenen moeten nog dagelijks strijden tegen vleselijke begeerten. Daarom dringt Chytraeus er bij zijn studenten op aan om te prediken dat de gelovige zowel rechtvaardig is als zondaar, een centraal thema in de lutherse theologie.
In zijn postille over Jacobus 1:16-21 schreef Chytraeus dat de effecten van nieuwe geboorte (1:18) niet gedegradeerd mogen worden tot moreel gedrag. Het resultaat van nieuwe geboorte is een leven van aanbidding en geloof. Ook voor Chytraeus is het christelijk leven actief in geloof en liefde als resultaat van het scheppende Woord van God. Werken die voortkomen uit een rechtvaardig persoon, zoals ware kennis van God en ware aanbidding, zijn giften van het Evangelie.
In zijn postille over Jacobus 1:22-27 schreef Chytraeus dat theologie niet alleen als doel heeft kennis te verwerven, maar praktisch is, met dagelijkse oefeningen, berouw, geloof, gebeden, bezoekingen en troost, precies waar de Brief van Jacobus toe oproept. Jacobus beschrijft het woord van God als een spiegel, waarin we de vuiligheid van onze zonden zien als ook de goddelijke wil, waar ons leven, onze gedachten en onze handelingen op gericht moeten zijn. De spiegel van het goddelijke Woord is in de eerste plaats het instrument om zonden weg te nemen. Als Jacobus spreekt over ‘daders van het Woord’ bedoelt hij in de eerste plaats dat we vergeving ontvangen voor onze zonden. Als deze zonden zijn weggenomen, moeten christenen hun gehele leven schikken naar de weerspiegeling van de goddelijke wil. Het centraal staan van ware aanbidding, ware belijdenis en geloof in God geeft vorm aan een christelijk leven van mededogen en andere deugden. 
De interpretatie van de spiegel als Wet en Evangelie, die begon bij Luther en een meer definitieve vorm kreeg bij Chytraeus, groeide uit boven de controverse in het lutheranisme over Wet en Evangelie.

Simon Pauli (1534-1591)

Simon Pauli

In het voorwoord van zijn Postilla (1572) verdedigde Pauli – predikant en theologieprofessor aan de Universiteit Rostock – de loci methode en de traditie van postilles, die de historische continuïteit van de kerk demonstreren vanaf de zestiende eeuw terug tot de eeuw van de Apostelen. 

“Er is niets nuttiger en noodzakelijker voor predikanten dan één onderwerp toe te lichten en te verklaren door dezelfde woorden te herhalen, zodat de hoorders verstaan en onthouden wat werd gepreekt en er meer van verzekerd raken dat er slechts één goddelijke leer is en dat de predikant geen nieuwe leer verzint.”

Over de preken van predikanten schreef hij:

“Veel predikanten zijn absoluut niet toegerust om een ordening in hun preken aan te brengen. Ze zeuren onbeschaamd over wat er in hun hoofd opkomt, ongeacht of het iets te betekenen heeft of van toepassing is.”

Hij klaagde over predikanten die leerstellingen door elkaar mengen, als uit een hoed getoverd. De loci methode was geschikt om de Schrift uit te leggen: “Ik heb hen laten zien hoe de perikopen van de Brieven en het Evangelie geordend kunnen worden, overeenkomstig de retorica van de tekst en hoe de tekst beknopt kan worden uitgelegd.”
Pauli was een student van Melanchthon, maar in het voorwoord van het tweede deel van zijn Postilla stelde hij dat hij in de lijn van Luther wilde spreken en de leer wilde verdedigen die de hervormer leerde. Dit gold in het bijzonder de leer van het heilig avondmaal. Pauli was trouw aan de leer van de Augsburger Confessie, zoals door Luther geleerd:

“Spoedig na de dood van Luther zijn goddeloze veranderingen en vervalsingen van de ware religie en veelvoudige dwalingen en sekten – ook in naam van de Augsburger Confessie – in onze kerken binnengedrongen. In de nieuwste drukken van de Augsburger Confessie zijn veel veranderingen aangebracht en er zijn woorden uitgelaten.”

Belangrijk voor de uitleg van Jacobus is Pauli’s opvatting over de controverse tussen majoristen en antinomianen. Majoristen verdedigden de noodzaak van goede werken, antinomianen vonden dat zaligheid niet wordt verkregen met behulp van de werken van de Wet. Het gaat om genade alleen. Pauli zocht een middenweg tussen beide stromingen. Hij hield vast aan Luthers interpretatie:

“Dr. Luther heeft het zesde artikel van de Augsburger Confessie, dat het geloof goede vruchten zal brengen en dat men goede werken moet doen, die God heeft bevolen, als volgt verklaard: dat het geloof … een krachtig, nieuw levendig wezen is dat veel vrucht brengt. Doe altijd goed door God te loven en te danken, te bidden en te leren en door de naaste met liefde te dienen, te helpen, raad te geven, giften te doen en te lenen. En lijdt aan het kwaad tot in de dood.”

Geloof is een levende, actieve zaak, van waaruit werken spontaan voortvloeien. Werken zijn een noodzakelijk gevolg van het geloof in Christus door het werk van de heilige Geest in het Woord. Pauli schreef hierover:

“Omdat geloof een levend ding is, moeten de goede werken die God geboden heeft noodzakelijk in alle bekeerden het geloof volgen, niet uit dwang, maar omdat goddelijke wijsheid en gerechtigheid gemaakt hebben dat alle verstandige schepselen aan God hun Schepper gehoorzaam zullen zijn en allen die uit genade en om Christus’ wil bevrijd zijn van zonden, niet meer zondigen, maar in gerechtigheid en heiligheid zullen leven. Maar de uitspraken ‘dat men goede werken moet doen om daardoor zaligheid te verkrijgen, dat goede werken noodzakelijk zijn voor de zaligheid en dat het onmogelijk is om zonder goede werken zalig te worden’ heeft Luther uitdrukkelijk verworpen, omdat ze naar hun onvervalste natuurlijke aard geheel tegenover de hoofdzaken van onze zaligmaking staan.”

Zijn cantate preek over Jacobus (1:13-21) is uniek omdat hij ook Jacobus 1:13-15 over verzoeking meenam en de oorsprong van het kwaad behandelde. Volgens Pauli zijn Satan en de trotse arrogantie van de menselijke wil de oorzaak van zonde, die leidt tot verbreiding van de dood door heel de schepping heen. Zelfs de schepping van de mens is zo verdorven dat de gehele substantie van de mens kwaad is: “Dit wezen van de mens of de substantie waaruit hij is, met alles wat hij doet, is kwaad.” Zonde doordringt alles van het menselijk bestaan tot zo’n omvang dat deze zonde de menselijke natuur fundamenteel verandert. Pauli vermeed de controverse rond Matthias Flacius, voor wie erfzonde de uitdrukkelijke substantie van de mens vormde. Collega’s van Pauli in Rostock hadden de leer van Flacius verdedigd.
Pauli presenteerde twee werkelijkheden: God schept een nieuwe creatuur door het woord van waarheid en die nieuwe creatuur moet goede werken doen. Hij legde echter niet zozeer de nadruk op de oorzaak van goede vruchten, maar beschreef welke werken christenen moeten doen of deugden moeten beoefenen, gebruikmakend van de voorbeelden van Jacobus (1:19-27). 
Volgens Pauli luisteren veel doctoren van de kerk niet. Ze willen alleen imponeren. Ze gedragen zich als dwazen en weigeren om van anderen te leren, in het bijzonder van de heilige Schrift. Langzaam spreken (Jacobus 1:19) is een van de goede werken. Het nalaten hiervan is de oorzaak geweest van veel problemen in de kerk na Luthers dood volgens Pauli. De deugd om kalm te zijn, behoedt mensen van ongepaste oordelen en betekenisloze praatjes over goddelijke zaken, waarvan ze weinig afweten. 
Jacobus zou tot degenen spreken, die niet hebben geleerd te disputeren over theologische zaken in de kerk. De mensen moeten volgens Pauli trouw blijven aan de Bijbel en aan Luthers Catechismus en disputen overlaten aan degenen die daarin geoefend en daartoe zijn geroepen zijn.
Elk mens moet ‘langzaam tot toorn’ zijn. Deze vrucht van de wedergeboorte houdt drie deugden in: geduld, nederigheid en lang lijden. De prediker moet zich aan het beeld van Christus conformeren, die geduldig zijn kruis droeg. Pauli interpreteerde ‘vuiligheid’ als zonde van de natuur, de duivelse, aangeboren lust of erfzonde. Hij verbond “het woord dat in u geplant is” (Jacobus 1:21) met het Woord van God. Hij concentreerde zich niet op de kracht en het effect van het Woord, maar op de ontvangst, die plaats moet vinden overeenkomstig de deugd van nederigheid: 

“Waar Gods woord is, daar is ook het kruis, zoals Paulus zegt in 1 Korintiërs, dat het Evangelie een woord is van het kruis, niet alleen omdat het de gekruisigde Christus preekt, maar ook omdat het Evangelie het kruis met zich meebrengt. Daarom moet het worden ontvangen en bewaard met zachtmoedigheid [Jacobus 1:21]. Het kan uw zielen redden.”

Pauli maakte een onderscheid tussen het reddende woord van God en de verantwoordelijkheid van iedere christen om te reageren met goede werken en een deugdzaam leven:

“Dit dan is de betekenis van Jacobus in de brief van vandaag: Onze God is niet de oorzaak van zonde of kwaad. Alle actuele zonde is geboren uit duivelse lust of erfzonde, als uit een moeder. God is echter de bron van alle goede en perfecte gaven. Wij zijn wedergeboren door zijn woord, zodat we goede werken zouden doen, snel om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn, dat we alle vuiligheid en zonde naast ons leggen en met zachtmoedigheid of geduld in het lijden Gods woord ontvangen, dat de kracht van God is, waarbij onze zielen gered zijn.”

In zijn postille over Jacobus 1:22-27 schreef Pauli: 

“De brief is een vermaning tot nieuwe gehoorzaamheid of een nieuw leven, geleid door het goddelijk woord. De samenvatting van de brief in het kort is als volgt: ‘Ik vermaan jullie om de schandvlekken en vuiligheid van de zonde af te wassen, die jullie zien in de spiegel van het goddelijk woord en dat jullie jezelf sieren overeenkomstig het beeld van de nieuwe mens.’”

Met meer stelligheid dan Luther en de andere postille schrijvers verklaarde Pauli dat de spiegel (Jacobus 1:23-24) twee kanten heeft: de Wet en het Evangelie. Ook alle uitleggers na Pauli gebruikten dit beeld om Wet en Evangelie te onderwijzen. Pauli keek op vijf verschillende manieren naar de Wet:

  • De Wet bewijst dat God bestaat en dat Hij goed en wijs is, aangezien de Wet en wat deze beveelt goed en wijs is.
  • De Wet openbaart dat God barmhartig, lankmoedig, eerlijk en eerbaar is, omdat de Wet de natuur van de wetgever openbaart.
  • De Wet is een spiegel, waarin we het beeld van God zien, zoals God bedoelde in het begin. De Wet leert ons een menselijke natuur, zoals die vóór de val van Adam is geweest.
  • De Wet is ook een spiegel, die ons de verdorvenheid van de zonde toont, zoals door Luther beklemtoond.
  • De Wet wordt een spiegel waarin we zien hoe we onszelf kunnen opluisteren, nadat we gereinigd zijn, zodat het beeld van God voortdurend zal worden vernieuwd.

“Wie aldus opgeluisterd is, die is God welgevallig en met deze deugden zullen wij opgeluisterd zijn in het eeuwige leven. Wie daarom wil weten hoe heerlijk en mooi hij met alle goddelijke deugden zonder vlekken gesierd zal zijn in het hemelrijk, die trede voor de spiegel van de goddelijke Wet en ziet daarin het beeld van zijn toekomstige heerlijke onschuld en fraaie opluistering.”

Pauli verdedigde een positief gebruik van de Wet (zelfs waar geen zonde is) om christenen te instrueren goede werken te doen.
De spiegel van het Evangelie openbaart wat de Wet niet kan:

  • Het Evangelie openbaart dat God drie-enig is, waard om geprezen te worden en prijzenswaardige deugden verlangt. 
  • Het Evangelie weerspiegelt ook de wil van God in Christus, zodat we in hem mogen geloven. 
  • Het Evangelie laat zien hoe we de smetten van onze zonden moeten reinigen door de heilige doop en het bloed van Christus.

Pauli beschreef nieuwe gehoorzaamheid niet als een aanhoudend goddelijk werk van de heilige Geest door het Woord. Hij concentreerde zich op de menselijke verantwoordelijkheid om het Woord te horen en ernaar te handelen. Dit betekent ook berouw hebben en zonden afwassen, maar uiteindelijk wordt het ‘doen van het woord’ (Jacobus 1:22) uitgelegd als gehoorzaamheid aan Gods Wet, waardoor we het vernieuwde beeld van God in ons in stand houden en opluisteren. 
Volgens Jason D. Lane duidt Pauli’s onderrichting over wedergeboorte en de oorzaak van goede werken op een voortgaande strijd om het Woord van God doeltreffend over te brengen in de alledaagse levens van zijn toehoorders. Eerder dan een concrete nadruk op de kracht van het Woord en de inwoning van de heilige Geest als de oorzaak van goede werken in het leven van een christen, tendeerde Pauli’s prediking naar een retorisch beroep op de herboren wil. Andere postille schrijvers volgden Pauli’s nadruk op de positieve natuur van de Wet niet. Hoewel zij ook de noodzaak van goede werken leerden, instrueerden zij hun hoorders in nieuwe gehoorzaamheid en nieuw leven niet in de context van de Wet, maar als resultaat van de kracht van het Evangelie.        
De natuur van God en de oorsprong van het kwaad, die zo centraal staan in Pauli’s uitwerking van Jacobus 1, krijgen later een plaats als antwoord op de calvinistische leerregels.
Pauli’s onderrichting over de positieve aard van de Wet in het christelijk leven is duidelijk een antwoord op de opvattingen van antinomianen en misschien tendensen die hij had waargenomen onder zijn studenten en gemeenteleden om de Wet te negeren. Aan de andere kant zijn zijn herhaalde vermaningen, dat door werken Gods genade niet verdiend kan worden een reactie op de majoristen, die vonden dat werken noodzakelijk waren om gered te worden. 
Pauli’s postilles en zijn gebruikte methode zijn wegwijzers in de Lutherse postille traditie. Latere auteurs probeerden Pauli’s grondigheid en retorische strategie te evenaren.

Simon Musaeus (1521-1576)

Simon Musaeus

De postilles van de theoloog Musaeus verschenen in 1573, een jaar na die van Pauli. In zijn voorwoord conformeerde hij zich aan Jacobus 1, speciaal met betrekking tot de kracht van het Woord. Hij leerde dat Gods Woord kennen hetzelfde is als God en zijn wil kennen. Niets kan gekend worden van God buiten zijn Woord. Musaeus beschreef – net als Luther – de ontvangst van het woord in de context van innerlijke strijd. Christenen verkeren temidden van een kosmische strijd over het Woord van God, waarin Satan, de wereld en het zondige vlees het woord proberen te verduisteren en te kleineren en van het hart te beroven. Christenen behoren toe aan God en zijn geroepen om te leven in deze stervende wereld, maar zij zijn niet van deze wereld. Aan hen is het toekomstige leven. Het Woord van God appelleert niet aan enige kracht van het individu, het Woord is krachtig van zichzelf. 
Voor Musaeus is het licht van de Vader gelijk aan Christus, zijn Woord en de verspreiding van dat Woord door de heilige Geest door middel van het predikambt en genademiddelen.
De evangeliën tonen ons Gods natuur, wil en werk. De brieven hebben een ander doel: “De brieven zijn meer geschikt voor de dagelijkse oefening van het christelijk leven dan de evangeliën, alhoewel beide bij elkaar horen en hand in hand gaan.”
Musaeus uitleg van de brief plaatst Jacobus in het centrum van het kerkelijk leven. De waarde van Jacobus voor de lutheranen was diens pastorale toon en diens specifieke adressering aan christenen die, temidden van verzoeking en vervolging, verleid worden om moe te worden van het Woord dat zij hebben ontvangen en hun hoge en eeuwige roeping te vergeten. 
In zijn uitleg van Jacobus 1:13-17 verwierp Musaeus de opvatting van degenen die het kwaad in de wereld en in de mens aan Gods natuur, wil en werk toeschrijven. Alle rampspoed komt uit ons zelf voort, tegen Gods denken en wil in. Musaeus interpreteerde, evenals Pauli, de nieuwe schepping en heiliging als een herhaling van de eerste schepping.
Musaeus behandelde nieuwe gehoorzaamheid niet, zoals Pauli deed, in termen van menselijke verantwoordelijkheid. Zijn boodschap is gevestigd op Gods genaderijke handelen door zijn Woord en Geest.
Jacobus 1:22-27 is volgens Musaeus niet geschreven om aan te tonen dat gemakzuchtige christenen anderen voor de gek houden en de broederschap van de kerk bederven, maar eerder dat ze alleen zichzelf misleiden door uiterlijke broederschap in plaats van innerlijke broederschap in hun eigen harten. De jongste dag zal dit duidelijk maken: God zal de oprechtheid van het innerlijk wezen oordelen en niet de vrome schijn.
Musaeus paste de spiegel in Jacobus toe als Wet en Evangelie. Hij en latere postille schrijvers hebben deze interpretatie overgenomen en verder ontwikkeld. Pauli gebruikte de spiegel om een doorwrochte kijk op de mensheid vóór de val te bieden.
Musaeus schreef: “Gods Wet en Evangelie zijn een heldere spiegel van onze natuur en het wezen en de wil van God, vóór alle mensen geplaatst om te weerkaatsen …” Als ware christenen in de spiegel van de Wet kijken, zien zij hun zonden, hebben berouw en reinigen zich. Als ware christenen in de spiegel van het Evangelie, de wet van de vrijheid, kijken, geloven zij en vertrouwen zij, zijn dankbaar en vechten tegen de zonde en overdenken het Woord dat wordt gepredikt. Van deze christenen zegt Jacobus: “… maar iemand die het werk dóet, die zal zalig zijn met dat hij het doet.” (1:25) En: “Hij [Jacobus] beschrijft redding niet als iemands eigen verdienste en werk. Hij maakt in zijn gehele brief onderscheid tussen een waar levend geloof en schijnheiligheid.”
Volgens Musaeus is het thema van de brief de beproeving van ware christenen, opdat hun geloof oprecht zal zijn en in deze wereld onderscheiden kan worden van dat van de schijnheiligen. Hoewel werken en de vruchten van het geloof een persoon niet rechtvaardigen of redden, is een ware christen nooit zonder deze werken.
Daar waar Pauli volgens Lane weinig ruimte liet voor de krachtige werking van het Woord en de Geest en in plaats daarvan benadrukte dat de gelovige noodzakelijk het Woord diende te beantwoorden in gehoorzaamheid aan de wettelijke norm, plaatste Musaeus het hele leven van de christen onder het werk van de heilige Geest en Gods Woord.

Siegfried Sack (1527-1596)

Siegried Sack, houtsnede

Sack studeerde in Wittenberg bij Melanchthon. Zijn postilles werden na zijn dood in 1598 gepubliceerd. 
Hij ordende – net als Musaeus – Jacobus 1:16-21 onder het Derde Artikel van de geloofsbelijdenis, dat gaat over heiliging. Jacobus behoort volgens hem tot die delen van de Schrift die spreken over de vrucht van Christus’ lijden, dood en opstanding. De giften die van boven komen, kunnen worden gezien als de giften van de Geest met Pinksteren. Jacobus preekt zowel de Wet als het Evangelie, door middel waarvan God werkt om verloren schepselen te redden. 
Over Jacobus 1:17 schreef Sack: “Hij meent dat alles in de wereld, in de hemel en op aarde, goed is en goed genoemd kan worden. Hij laat niets weg, maar geeft God de glorie en zegt dat alles van hem komt.”
Sack verdeelde de giften in drie categorieën: bona naturalia (lichaam, ziel, verstand, vruchten van de aarde), bona moralia (discipline, fatsoen, deugd) en bona spiritualia (genade, vergeving, ware kennis van God, geloof). 
Dit onderscheid lijkt rechtstreeks afkomstig te zijn van Pauli, die drie soorten gaven van de ‘Vader van het licht’ onderscheidde: natuurlijke, morele (de goede gaven) en spirituele (de volmaakte gaven). 
Bonum naturale omvat alles wat God schept en in stand houdt voor het goede van de mensheid. Bonum morale omvat alles wat te maken heeft met menselijke deugd, inclusief God vrezen en liefhebben. Spirituele giften (geistliche Güter), “brengen ons eeuwige redding. God heeft ons namelijk zijn Zoon gegeven en de heilige Geest, de vergeving van zonden, rechtvaardigheid, eeuwige gelukzaligheid en eeuwig leven”. (Pauli)
Pauli verbond de ware kennis van God aan de bona morale, Sack aan de bona spiritualia of het Evangelie.
In zijn preek over Jacobus 1:22-27 betoogde Sack dat Jacobus de term ‘woord’ niet strikt als Wet definieert of als Evangelie. De term moet in de context worden begrepen. De echte schijnheilige is degene die het Woord hoort en geen berouw heeft. De ware betekenis van Jacobus is niet strijdig met het goddelijk Woord, aangezien Christus hetzelfde zegt als Jacobus. De brief moet niet legalistisch worden gelezen: Jacobus heeft het niet over onze vervulling van de Wet, maar over de vervulling van de Wet in Christus. 
Wat gebeurt er als de Wet al vervuld is? Sack stelde dat “wij als kinderen van God nog verantwoordelijk zijn om goede werken te doen. Nadat we zijn gered door genade, beginnen we een nieuw leven en we doen zo veel als we kunnen in deze verdorven natuur met hulp van de heilige Geest”. 
De noodzaak van goede werken was volgens Sack niet de centrale boodschap van Jacobus: “Het Woord van God bestaat uit een tweevoudige leer: eerst de Wet, dan het Evangelie.” De goede werken of de vruchten van het geloof zijn voor Sack een product van het Evangelie, aangezien Christus de Wet al heeft vervuld.
Sack sprak over een tweevoudige spirituele spiegel: de spiegel van de toorn en de spiegel van genade. “De spiegel van de Wet toont ons de onzuiverheid van onze verdorven natuur en herinnert ons hoe ellendig we zijn geweest, verdorven door zonde.” Maar: “De spiegel van genade is duizend maal helderder en liefdevoller dan de spiegel van de Wet.” Het doen van de Wet is vooral berouw hebben. Het doen van het Evangelie is geloven in Christus. Deze tweevoudige interpretatie (Wet en Evangelie) komt volgens Sack direct voort uit Jacobus’ tekst. 
Sack gaf tot besluit een samenvatting van de lutherse uitleg van Jacobus in vroeger tijden, maar ook nog in zijn tijd. De brief werd gezien als niet behorend tot de canonieke geschriften, maar als een apocrief geschrift. Het leek alsof Jacobus redding wilde toeschrijven aan goede werken, wat niet overeenkomt met het richtsnoer van het goddelijk Woord. Valse predikers in alle eeuwen hebben geprobeerd de verdiensten van goede werken te bewijzen met behulp van de Brief van Jacobus en zij doen dit nog altijd.

Postille schrijvers in de zeventiende eeuw
Balthasar Kerner (1582-1633)
In de introductie van zijn verzameling preken over Jacobus besprak Kerner de aard van de Brief van Jacobus, zijn gezag en nuttigheid voor christenen. Hij vermeldde dat zowel oude als meer recente leraren verschillende opvattingen hebben over de brief.
Hij betoogde tegen Luther dat Jacobus Paulus niet tegenspreekt. Bij Jacobus stond niet de rechtvaardiging zelf centraal, maar de vruchten ervan, namelijk heiliging en goede werken. In antwoord op Luthers kritiek dat Jacobus bijna niets zegt over Christus, stelde Kerner dat, alhoewel Jacobus geen gedetailleerde beschrijving geeft van Christus’ dood en opstanding, hij niettemin Christus’ reddende werk aanspreekt door zuiver historisch geloof te veroordelen en door gerechtvaardigd geloof te beschrijven als een actief geloof in liefde en goede werken. Hij stelde dat de Brief een heilige bief is, direct bezorgd door de heilige Geest door middel van de hand van Jacobus. De brief is waardevol, omdat veel mooie en noodzakelijke thema’s van het geloof worden behandeld. 

Hartmann Creide (1606-1656)

Hartmann Creide, British Museum.org.

Creides commentaar op Jacobus bevat maar liefst 91 preken. Hij steunde op Kerners werk. 
Creide besefte dat de ‘nieuwe geboorte’ in Jacobus 1:18 zowel nu is als nog niet en plaatste deze in de context van Gods schepping, zoals ook Pauli, Musaeus en Sack hadden gedaan. Het middel waardoor God ons geboren laat worden is het ‘woord der waarheid’. 
Ook Creide beschouwde de spiegel als zowel Wet als Evangelie, een spiegel van toorn en een spiegel van genade. Tegen de papisten, die zeggen dat de Schrift duister is, zei Creide: “De spiegel is helder en zelfs, hoewel er een verschil is tussen de persoon en de vorm die de spiegel vertegenwoordigt, deze is nog altijd een oerbeeld van die persoon. Dus als God zijn wezen en zijn wil presenteert in zijn Woord, herkennen we hem en door die kennis zijn we gered.”
Hij vervolgde de metafoor van de spiegel om zich tegen de calvinisten te verdedigen. Sommige spiegels kunnen het beeld manipuleren dat zij weerkaatsen, maar het Woord van God vertelt ons duidelijk wat Gods wil is. God heeft geen geheime onkenbare wil zoals de calvinisten zeggen. Zowel de papisten als de calvinisten betwijfelen de Schrift, omdat zij beweren dat God iets voor zijn schepselen verborgen houdt. Waar de katholieken twijfelen aan de woorden, twijfelen de calvinisten aan de natuur en de wil van God.

Slot
Volgens Lane heeft Jacobus een manier van spreken, die resoneert met de rest van de Schrift, waardoor een harmonie ontstaat, waaraan Luther en zijn navolgers niet konden ontsnappen.
Rooms-katholieke opponenten betoogden dat Jacobus rechtvaardiging door werken leert en dus niet rechtvaardiging door het geloof alleen. Luther en zijn studenten hielden echter staande dat Jacobus de heldere onderwijzingen van Paulus niet kan ondermijnen en in feite ook niet doet.
In de moderne theologie worden goede werken overwegend beschreven als sociaal werk, liefdeshandelingen in een horizontale relatie tot de naaste. Lutheranen in de zestiende eeuw begrepen goede werken echter zelden in isolatie tot de grotere werken, namelijk geloof in Christus en ware verering van God. Goede werken werden niet beschouwd als een product van de menselijke wil, maar als een product van het Woord van God, dat door het geloof scheppend werkzaam is in het hart en ontspringt uit het hart. 
Elke postille uitwerking van Jacobus 1 vóór 1580 openbaart de theologische positie te midden van controverses, die leidde tot het Concordiënboek (een verzameling belijdenisgeschriften, die sinds 1580 als geloofsstandaard geldt binnen de Evangelisch-Lutherse Kerk).
Met Simon Pauli brak een periode van stabiliteit aan in de postille traditie over Jacobus, in het bijzonder met betrekking tot diens verder uitgewerkte toepassing van de spiegel (Jacobus 1:23) als Wet en Evangelie.

Kees Plaizier
maart 2021

Voetnoten

¹ Dit artikel is gebaseerd op Jason D. Lane, Luther’s epistle of straw. The voice of St. James in reformation preaching. Historia Hermeneutica Series Studia. Band 16 (Berlin/Boston 2018). Het proefschrift van J.D. Lane verscheen in 2015 onder de titel The Lutheran interpretation of the Epistle of James in the sixteenth and seventeenth centuries. Aanvullende informatie over de Brief van Jacobus is ontleend aan Cain Hope Felder, ‘Jakobus’ in: Erik Eynikel, Ed Noort, Tjitze Baarda en Adelbert Denaux (red.), Internationaal Commentaar op de Bijbel, band 2 (Kampen/Averbode 2001) 2076-8. In het artikel wordt het boek afgekort tot ICB.

² Deze apostel moet niet verward worden met Jacobus de Meerdere, apostel van Jezus en een van de twaalf discipelen. Hij was een zoon van Zebedeüs en een broer van de discipel Johannes. De St. Jacobschelp is naar hem vernoemd. Hij is de patroonheilige van Spanje, in het bijzonder van Santiago de Compostela. Zijn graf zou zich daar bevinden. Nog een andere discipel heette Jacobus. Hij was de zoon van Alfeüs. Bron: Wikipedia.

³ Voor bijbelteksten is gebruikgemaakt van De Naardense Bijbel (2005).