Simon Pauli, Luthers predikant, professor en superintendent in Rostock

Inleiding
De Duitse Reformatie was oorspronkelijk een universitaire gebeurtenis, begonnen met het werk van Maarten Luther, theologieprofessor aan de universiteit van Wittenberg. Er ontstond ook buiten Wittenberg een actieve geestelijkheid die de hervormingsgedachten verder verspreidde. Dat gebeurde ook in de hanzestad Rostock in het hertogdom Mecklenburg. De universiteit werd in de woorden van Simon Pauli, theologieprofessor en predikant van de Sint Jacobikerk in Rostock, ‘een goddelijk paradijs’. Het herstructureringsproces ging in Rostock echter gepaard met een van oudsher spanningsvolle relatie tussen het stadsbestuur en de Mecklenburgse hertogen.

Universiteit en kerk voor en na de Reformatie
De van Wittenberg uitgaande Reformatie betekende voor de Universiteit Rostock – opgericht in 1419 als oudste universiteit van Noord-Europa – de meest fundamentele crisis in haar bestaan. De universiteit ontleende haar bestaansrecht aan een door paus Martinus V verleende stichtingsoorkonde. Ze was een gemeenschappelijke stichting van de landsheren en de stad. Tussen 1530 en 1563 wedijverden de politieke krachten om de dominantie van de universiteit. De conflictsituatie weerspiegelt de gecompliceerde juridische overgang van de universiteit van een kerkelijk orgaan naar een overheidsinstelling. Oude vetes tussen het stadsbestuur en de Mecklenburgse hertogen leefden steeds weer op, vooral over de vraag wie de patronaatsrechten had over de parochiekerken. De relatie tussen de stad en de hertogen was ook sterk belast vanwege talrijke als onrechtvaardig beschouwde materiële rechtsvorderingen, die soms met militaire middelen werden opgeeist.

De Reformatie van het hertogdom Mecklenburg werd allereerst bepaald door de gelijktijdig regerende broers Heinrich en Albrecht. Hertog Heinrich V (1479-1552) onderhield contacten met de reformatoren in Wittenberg en sloot zich in 1533 aan bij de Reformatie. Hertog Albrecht VII (1486-1547) bleef tot aan zijn dood aan de oude kerk verbonden. Zijn zoon Johann Albrecht I (1525-1576) volgde hem op, waarna ook in diens landsdeel de weg vrij kwam voor de Reformatie. Hertog Heinrich duldde de reformatorische beweging in de stad Rostock, die in de jaren 1520 vooral werd gedragen door de prediking van de kapelaan van de Sint Petruskerk, Joachim Slüter.

Slüter hield zijn preken in het Nederduits. De kerkruimte was te klein voor alle belangstellenden. Hij trok zoveel mensen dat hij onder de vrije hemel moest preken. Hij vertaalde een gezangboek in de volkstaal, dat in 1525 werd uitgegeven door de Rostockse drukker Ludwig Dietz. Slüter overleed in 1532.

De Reformatie bood het stadsbestuur de mogelijkheid de concurrentiepositie tegenover de landsheren te verbeteren. Het gaf in 1531 zijn tegenstand op en verklaarde de leer van Maarten Luther voor alle vier hoofdkerken als bindend. De universiteit bleef nog trouw aan de oude leer.

De definitieve invoering van de Reformatie in het hertogdom Mecklenburg in 1549 en de overeenkomst tussen de hertogen Ulrich en Johann Albrecht om de gescheiden landsdelen Güstrow en Schwerin gemeenschappelijk te besturen, vormden de noodzakelijke voorwaarde om de landsheerlijke rechtsaanspraken op de universiteit tegenover het stadsbestuur van Rostock te verdedigen. De aanspraken werden door keizer Ferdinand bekrachtigd. De universiteit werd in 1560 een landsheerlijke instelling. Drie jaar na de keizerlijke bekrachtiging sloten landsheren, stadsbestuur en universiteit een bindende overeenkomst, die de rechten en plichten van alle partijen vastlegde: de Formula Concordiae. Simon Pauli nam deel aan de onderhandelingen. Bestaande privileges van de universiteit werden bevestigd, ook het recht om statuten op te stellen. Het sinds de jaren 1530 geldende recht van zowel de hertogen als de stad om nieuwe professoren aan te stellen bleef gehandhaafd. De vorstelijke en stedelijke colleges van professoren kregen beide het recht van nominatie. Eerste rector van de juridisch hervormde universiteit werd David Chytraeus (1530-1600), misschien wel de belangrijkste Lutherse organisator en didacticus met wezenlijke invloed op de inrichting van de universiteit.

David Chytraeus werd geboren in Ingelfingen in de deelstaat Baden-Württemberg. Hij schreef zich op negenjarige leeftijd in aan de Universiteit Tübingen, waar hij een humanistische opleiding genoot. In 1544, dertien jaar oud, sloot hij zijn studie af als magister artium. In hetzelfde jaar vertrok hij naar Wittenberg om daar verder te studeren. Daar kreeg hij nog college van Maarten Luther en van Luthers vriend en rechterhand Philipp Melanchthon, die hem als huisgenoot had opgenomen. Hij gaf zelf college over Melanchthons Loci Communes, overretoriek, astronomie en geschiedenis. In 1550 werd hij aangesteld als docent aan de opleidingsschool voor onderwijzers van de Universiteit Rostock. Hier gaf hij colleges over filologie, filosofie, geschiedenis en theologie. Hij had zich ook ingeschreven voor de studie theologie. In 1563 werd hij theologieprofessor en rector. Later volgden nog vier ambtsperioden als rector van de universiteit. Als bijbelcommentator en auteur van talrijke boeken geldt hij als een van de meest toonaangevende autoriteiten van het Duitse lutheranisme.

De landsheren zetten hun recht om het kerkwezen te visiteren door met wapengeweld. Het stadsbestuur reageerde met de instelling van een eigen consistorie voor de uitoefening van de geestelijke rechtspraak, in het bijzonder huwelijkszaken. Het conflict over de patronaatsrechten sleepte zich voort, totdat de stad in 1573 door de hertogen op de knieën gedwongen werd. In een Erfverdrag onderwierp de stad zich aan de heerschappij van de hertogen. Het doel van de stad om een vrije hanzestad te worden, werd hiermee onmogelijk.

In de hiërarchie van de standenmaatschappij behoorden de theologieprofessoren tot de eerste stand, samen met burgemeesters, doctoren, burgers van adel, handelslieden e.d. De door de rector en het concilie vastgelegde kledingvoorschriften legden de professoren, hun families en hun personeel tot in details op hoe ze ‘bescheiden’ moesten verschijnen.

Onder erkenning van de landsheerlijke soevereiniteit slaagde de stad erin het recht van nominatie over de vier parochiekerken en daarmee een wezenlijk onderdeel van haar kerkelijke zelfstandigheid te behouden.

Slechts de door het stadsbestuur aangestelde theologieprofessoren hadden door dit kerkrechtelijk besluit zowel een universitair als kerkelijk ambt. De door de landsheer aangestelde  theologieprofessor Simon Pauli vormde een uitzondering. Hij was in 1561 ook aangesteld als predikant van de Sint Jacobikerk.

De Jacobikerk – gewijd aan de apostel Jacobus de Meerdere – was een van de vier grote stadskerken in Rostock. De kerk was de parochiekerk van het westelijke stadsdeel Neustadt. Omstreeks 1300 werd met de bouw begonnen. Het werd een rijke kerk met 30 altaren. Het uit drie schepen bestaande gebouw van zes traveeën had kruisribgewelven, maar geen dwarsschip. Aan de kerk was van 1487 tot 1571 een college van kanunniken verbonden. Op 26 april 1942 werden grote delen van de kerk verwoest door Britse bombardementen. Van de inrichting ging onder andere de renaissancekansel uit 1582 verloren. In mei 1947 blies de Sovjet bezettingsmacht in de buurt van de kerk een bunker op. Dit gebeurde zo roekeloos, dat nog meer delen van de kerk instortten. De socialistische overheid in de DDR had geen belangstelling voor wederopbouw. De resten werden alsnog afgebroken, de torenschacht in 1960 als laatste deel. Een herdenkingsplek herinnert nog aan de plaats van het kerkgebouw.

Jacobikerk in 1584 door Vicke Schorler. Bron: www.mv-terra-incognita.de. Beiträge/Historische Rostocker Bauwerke/Verlorene Bauwerke der Hansestadt Rostock/Die Jakobikirche.

Ruïne Jacobikerk in 1958, gezien vanaf het Universiteitsplein. Foto: Wolfgang Baier. Bron: www.http://mv-terra-incognita.de.

In de beginjaren van de Reformatie daalde het aantal studenten snel. Het aantal stabiliseerde zich in de jaren 1540 en 1550 tot gemiddeld honderd studenten. Vanaf de jaren 1560 waren er gemiddeld 130 inschrijvingen.

De meeste hoogleraren stonden afwijzend tegenover de boodschap van de collega’s uit Wittenberg. Zij verlieten na de invoering van de Reformatie in de hanzestad in 1531 hun posten. Nieuwe hoogleraren hadden hun wetenschappelijke opleiding in Wittenberg gekregen en waren vooral door bemiddeling van Luther en Melanchthon naar de stad aan de Oostzee getrokken. Vooral de vorstelijke aanstellingen ontstonden uit het contact met de leraren in Wittenberg. De beslissende invloed van Chytraeus op de bezetting van het tweede vorstelijk ambt van theologieprofessor door Simon Pauli waarborgde ten slotte een rustige ontwikkeling van de universiteit.

De eerste feestelijke promoties vonden plaats in het voorjaar van 1561. De theologieprofessoren en magisters in de filosofie David Chytraeus, Johannes Kittel en Simon Pauli ontvingen de theologische doctorsgraad en de bijbehorende insignes. De promoties vormden het begin van een nieuw gevormde, theologische faculteit. De universiteit kreeg een belangrijke rol bij de integratie van de christelijke leer in de maatschappij. Deze rol vereiste een onverbrekelijke binding aan de belijdenis. Chytraeus schreef in 1554 de Catechesis, het meest verbreide in het Latijn uitgegeven geschrift van het lutheranisme in de tweede helft van de zestiende eeuw. Het kwam voort uit Chytraeus’ werkzaamheden als docent aan de opleidingsschool voor onderwijzers van de Universiteit Rostock en werd aanvankelijk uitgegeven op grond van dictaten van de toenmalige student Simon Pauli.

De Catechesis van Chytraeus verspreidde zich ook in Zweden en Finland en had daar bijna tweehonderd jaar de status van een veel gebruikt standaardwerk. Chytraeus groeide er uit tot de vader van de Zweedse theologie in het confessionele tijdperk. De professor werd een aantrekkingspunt voor Scandinavische studenten, die tussen 1551 en 1600 ongeveer 14% vanhet totaal aantal studenten in Rostock uitmaakten. De universiteit verving daarmee Wittenberg als belangrijkste opleidingsplaats van de Scandinavische jonge academici.

 In 1564 kwamen er nieuwe statuten voor de theologische faculteit. Chytraeus drukte er zijn stempel op, met instemming van Simon Pauli en Lukas Bacmeister (1530-1608). De laatste werd in 1562 door de stad aangesteld als theologieprofessor. Bacmeister en Pauli waren bevriend geraakt tijdens hun gemeenschappelijke studietijd in Wittenberg. In de eerste tijd van haar bestaan tot in de jaren 1580 werd de theologische faculteit door vorsten en overheden gevraagd om advies te geven over dogmatisch-theologische leeronderwerpen. De theologen namen daarbij vaak een middenpositie in temidden van de controverses binnen de lutherse kerkgemeenschap.

Theologieprofessoren in Rostock
Het Geestelijk Ministerie in Rostock oefende sinds de jaren 1560 een beslissende invloed uit op de  aanstelling van de stedelijke theologieprofessoren. Het Ministerie was de gezamenlijke vertegenwoordiging van het predikantschap in het stedelijk evangelisch-lutherse kerkwezen. Het vormde een tegenwicht voor het landsheerlijke kerkelijk bewind.

De theologieprofessoren namen een onomstreden economische toppositie in. De bezoldiging werd driemaandelijks betaald uit middelen van de universiteit. Simon Pauli ontving daarnaast jaarlijks tien wagenvrachten hout. Maar dergelijke bijzondere beloningen behoorden tot de uitzonderingen.

Onder de theologieprofessoren ontstond een homogene elite met betrekking tot opleiding, carrière, levensweg, sociale afkomst en huwelijksrelaties. Ze behoorden tot de omstreeks 1530 geboren generatie en hadden van huis uit al een reformatorisch stempel meegekregen. Luther en Melanchthon werden met achting tegemoetgetreden. Chytraeus had nog bij Luther (1483-1546) gestudeerd, Bacmeister en Pauli bij Melanchthon (1497-1560). De blijvende band met zowel Luther als Melanchthon is karakteristiek voor hun generatie. 

De stedelijke (door het stadsbestuur benoemde) professoren kwamen in de zestiende en zeventiende eeuw merendeels uit Rostock zelf of een andere hanzestad. De vorstelijke (door de hertog benoemde) theologieprofessoren kwamen voor het merendeel uit steden in Mecklenburg, geboren en opgegroeid als onderdanen van de hertogen of zonen van personen in hertogelijke dienst. Het sociale milieu was uitsluitend burgerlijk en stedelijk van aard, met een dominantie van koopmanschap onder de stedelijke professoren. Kinderen gingen in eerste instantie naar een school in de buurt, maar al op jeugdige leeftijd werden de  kinderen naar verder weg gelegen gymnasia gestuurd, zoals in Lüneburg, Lübeck, Magdeburg, Soest of Berlijn. Pauli was zestien jaar toen hij naar de Latijnse school in Lüneburg ging. Twee jaar later schreef hij zich in aan de Universiteit Rostock. Regel was dat men in Rostock en tenminste aan nog één of twee andere universiteiten studeerde, waaronder Wittenberg.

Veel vaders van vorstelijke theologieprofessoren hadden een academische opleiding genoten. Vaders die als consul werden aangeduid behoorden tot de leidende kringen binnen de steden. Ook Pauli’s vader in Schwerin werd consul genoemd. Pauli’s broer was proost van een klooster in Dobbertin.

Er ontstonden veelvuldige huwelijksbanden tussen de families van de theologieprofessoren. Zo waren de eerste echtgenoten van Chytraeus en Pauli zusters, evenals Pauli’s tweede vrouw en de vrouw van Nathan Chytraeus, de broer van David.

De vorstelijke professor Chytraeus publiceerde bijna uitsluitend geleerde humanistische, exegetische en theologische literatuur in het Latijn, terwijl zijn collega’s Bacmeister, Pauli en Valentin Schacht (1540-1607), die ook predikant waren, naast de geleerde Latijnse werken, preken en vrome literatuur in de volkstaal publiceerden. 

Na de invoering van de Reformatie drukten de theologieprofessoren in Rostock hun stempel op het kerkelijk omvormingsproces. Zij kunnen worden beschouwd als de reformatoren van Mecklenburg. Pauli verenigde in zijn persoon nog alle kerkelijke ambten en functies die theologieprofessoren te eniger tijd bekleedden: hij was predikant van een kerkelijke gemeente, visitator en vorstelijk raadsman in kerkelijke aangelegenheden, superintendent (kerkelijk toezichthouder) van de stad en van de regio Rostock en uiteindelijk ook lid van het consistorie.

De inrichting van een landsheerlijk consistorie ging met veel vertraging gepaard vanwege de financiering, maar ook door de weerstand van de kant van de standenvergadering, de universiteit en vooral het stadsbestuur tegen een kerkelijke rechtbank onder landsheerlijk bewind. In 1566 richtte het stadsbestuur van Rostock een eigen consistorie in, waarbij de predikanten van de vier parochiekerken waren betrokken. Na een in 1570 uitgevaardigd decreet kreeg het vorstelijk consistorie het toezicht over de predikanten. De leden, waaronder de superintendent, twee juristen en twee theologieprofessoren, vormden de hoogste geestelijke instantie voor alle vragen over het leiden van een christelijk leven en het bewaken van de leer.

Twee de kerktucht betreffende zaken gaven aanleiding tot het geschrift Over de christelijke ban uit 1565, geschreven door predikanten uit Rostock. Een van deze zaken betrof de excommunicatie in 1562 van kapitein Heinrich Schwerin, uitvoerig beschreven door Lukas Bacmeister. Schwerin had een concubine met wie hij niet wilde trouwen. Hij was dikwijls vermaand door Simon Pauli. Na herhaalde weigeringen werd hij verbannen. De concubine deed in het openbaar boete. Na een half jaar wilde de kapitein zich verzoenen, wat hem werd toegestaan. 

Het sterven van theologieprofessoren werd in de regel als voorbeeldig voor het zalige sterven van een christen voorgesteld. Opvallend is dat veel theologieprofessoren met een predikambt aan de pest stierven of aan scheurbuik (zoals Pauli). Het sterven werd volgens de regels begeleid door de sacramentele bijstand van het avondmaal en de vergiffenis van de zonden door de biecht. Het laatste avondmaal en de laatste biecht moesten kort voor het overlijden liggen. Het overlijden van de eerste generatie theologieprofessoren ging vergezeld van de beeldspraak van de hemelse kerk en de hemelse universiteit. Geloofd werd dat Pauli door God na zijn overlijden in de academische en kerkelijke hemel opgenomen zou worden.

Het ambt van superintendent
Het stadsbestuur van Rostock wilde zelf een superintendent kiezen uit de door de stad benoemde theologieprofessoren. Pogingen van de stad in de jaren 1550 en 1560 om een hoogste geestelijke in de stad te vestigen verliepen moeizaam door het samenspel van de stadsgeestelijkheid, die vreesde voor ondergeschiktheid, en de hertogen, die ingingen tegen de zelfstandigheid van de stad. Ook Pauli speelde hierbij een rol. Hij had zich als leider van het Geestelijk Ministerie opgeworpen tegenover het stadsbestuur.

Vanaf 1557 was Johannes Drach of Draconites (1494-1566) enkele jaren stadssuperintendent. Hij werd echter niet officieel bevestigd in zijn ambt door de hertog vanwege conflicten over de leer van het avondmaal en de zondagse hoogtijdagen. Hij vertrok in 1560 uit Rostock. In 1561 werd Johann Kittel stadssuperintendent (1519-1590), maar hij moest deze post in 1562 weer opgeven. De predikanten in Rostock achtten zijn benoeming niet legitiem, omdat hij niet door het stadsbestuur en de predikanten was gekozen. De predikanten probeerden Kittels ontslag met een boycot af te dwingen. Pauli speelde een sleutelrol bij het ontslag van Kittel.

Er bestond nog geen definitieve regeling over aantal, grootte en grenzen van de regio’s. Duidelijke bevoegdheden voor stadssuperintendenten bestonden evenmin. Ambtsdragers waren niet in staat om in de kerkorde vastgelegde maatregelen tegen adellijke patronaatsheren of hertogelijke functionarissen, die naar eigen goeddunken predikanten benoemden en over de kerkelijke goederen beschikten, uit te voeren. 

De theologieprofessoren werden betrokken bij de organisatie van het stelsel van superintendenten. Een gemeenschappelijk schrijven van de Mecklenburgse superintendenten Becker, Schermer en Wigand en de theologieprofessoren Chytraeus en Pauli vormde de beslissende aanzet tot een speciale regeling voor superintendenten om aan alle gebreken een eind te maken. In een in 1571 in Güstrow opgestelde kerkelijke orde voor superintendenten werd het hertogdom ingedeeld in zes regio’s: Wismar, Güstrow, Parchim, Schwerin, Rostock en Neu-Brandenburg. Algemene naleving van de kerkorde werd een plicht. De door de hertogen geïnstalleerde superintendenten vormden gezamenlijk de leidinggevende instantie binnen het kerkwezen in Mecklenburg. 

Simon Pauli werd in 1571 geïnstalleerd als superintendent van de regio Rostock. Hij werd in hetzelfde jaar ook tot stadssuperintendent beroepen. In een brief aan het Geestelijk Ministerie schreef hij dat hij het ambt weliswaar had aangenomen, maar dat hij onderdanig verzocht hem te ontzien als superintendent over de kerken in Rostock totdat de strijd tussen de landsheren en de stad beëindigd was. In 1573 werd hij de eerste stadssuperintendent die juridisch bindend bevoegd was.

De uitoefening van de functie van stadssuperintendent ging desalniettemin met spanningen gepaard omdat de superintendent met verschillende partijen te maken had: de landsheren, het stadsbestuur van Rostock en het Geestelijk Ministerie als vereniging van de evangelische geestelijkheid van Rostock. In eerste instantie kon Pauli de uitvoering van zijn rechten niet verwezenlijken. Zijn optreden als superintendent van de stad stuitte op weerstand, wat blijkt uit een werkverslag aan hertog Johann Albrecht. Het kwam tot een conflict tussen Pauli en de geestelijkheid toen hij het recht om een predikant te beroepen voor zich alleen opeiste. Dit strookte weliswaar met zijn rechtspositie en met de gebruikelijke praktijk van zijn voorgangers Draconites en Kittel, maar niet met de ontstane gewoonte na het vertrek van deze superintendenten. Het was praktijk geworden dat de predikanten van de vier parochiekerken beurtelings zouden beroepen. 

Dat de geestelijkheid moeite had met een ondergeschikte positie blijkt uit een briefwisseling tussen het Geestelijk Ministerie en hertog Johann Albrecht in het voorjaar van 1573. De hertog droeg de geestelijken op om Pauli in de stad Rostock en het gebied er omheen als superintendent te erkennen. Het was alleen aan Pauli toegestaan om te beroepen. De geestelijken verklaarden zich in hun antwoord bereid Pauli als hun superintendent te erkennen, maar zij wezen erop dat Pauli geschreven had zijn ambt in de stad pas te willen vervullen zodra de strijd tussen de hertogen en de stad was bijgelegd. 

Het in september 1573 afgesloten Erfverdrag maakte ook een einde aan de conflicten over het ambt van stadssuperintendent. Door dit verdrag verwierf de stad het recht een eigen superintendent voor het Geestelijk Ministerie te bezitten.

Op 28 oktober 1565 trok hertog Johann Albrecht I met 500 bewapende ruiters de stad binnen, nadat de stad hem de huldigingseed had geweigerd. Hij hief de groep van Zestigers (een vertegenwoordiging van de stedelijke bevolking) op en vernietigde de burgerbrief (document, waarmee nieuwe ingezetenen volledige burgerrechten kregen). Begin 1566 trok ook zijn broer Ulrich de stad binnen. Ze verenigden zich en lieten delen van de verdedigingswerken ontmantelen. De stad was daardoor aanzienlijk verzwakt. Johann Albrecht liet met hulp van 500 bouwlieden uit de regio een eigen landsheerlijke vesting bouwen. Het stedelijk geschut werd in de vesting opgesteld en op Rostock gericht. De hertog had nu vrije toegang tot de hanzestad en kon deze beter controleren. Het conflict werd beëindigd na het afsluiten van het Eerste Erfverdrag in 1573. Rostock erkende het landsheerlijk gezag van de hertog, met name op het gebied van de rechtspraak en de belastingen. Pogingen van Rostock om een vrije stad te worden, rechtstreeks onder het gezag van de keizer, waren mislukt. De burgers sloopten in het volgende jaar de vesting en begonnen met de wederopbouw van de verdedigingsmuren. In 1584 werd naast het stadsbestuur – dat hoofdzakelijk uit patriciërs bestond – een nieuw burgercomité gevormd dat uit honderd mannen bestond: kooplieden en handwerkers. Na meerdere eeuwen van onrust was daarmee een vreedzame regeling voor de lange termijn tot stand gekomen.

In het erfverdrag werd vastgelegd dat de stadssuperintendent door het Geestelijk Ministerie en twee leden van het stadsbestuur uit de vier hoofdpredikanten van de parochiekerken Sint Maria, Sint Jacobi, Sint Nicolaas en Sint Petrus moest worden gekozen. De hertog bevestigde vervolgens de superintendent.

Jacobikerk en haven omstreeks 1900. Bron: www.mv-terra-incognita.de.

Pauli liet daarna alles bij het oude en werd door de geestelijkheid in Rostock “als onze nestor en lieve collega, zoals altijd is gebeurd, geëerbiedigd en gewaardeerd”. De predikanten zagen in hem niet alleen de lange arm van de landsheren die macht uitoefenden over het kerkwezen in Rostock. Zij herinnerden zich ook de deëscalerende rol die Pauli had gespeeld in de confrontatie tussen het stadsbestuur en de landsheren in 1565. Volgens Karl Krause (1822-1892) echter, taalkundige, rector van het gymnasium in Rostock en plaatsvervangend voorzitter van de Vereniging voor Rostockse oudheden, had de stad zich uitgeleverd aan de hertog, waarbij de overredingen van Pauli een grote rol gespeeld zouden hebben. Hij zou overeenkomstig de tijdgeest overgeheld hebben naar de groeiende vorstelijke macht en de twisten tussen burgerij en stadsbestuur in zijn voordeel benut hebben. Krause lijkt echter te vergeten dat Pauli was aangesteld door de hertog, als predikant, als professor en als superintendent (Plaizier).

Ondanks hun aanspraak op zelfstandigheid kozen de predikanten voor Pauli als stadssuperintendent toen deze verkiezing mogelijk werd door het erfverdrag van 1573. Pauli kwam echter niet de bevoegdheid toe om openbaar gezag uit te oefenen, zoals de geestelijkheid bepaalde. Bij de uitoefening van zijn toezicht op de leer werkte hij met het Geestelijk Ministerie samen. Hij moest rekening houden met het oordeel van het Ministerie bij beroepingen. Een beroeping volgde pas na een voor het gehele Ministerie afgelegd examen. De superintendent kreeg het recht om de beroeping door te voeren. 

De scherpe tegenstelling tussen beide politieke machten, hertogen en stadsbestuur, maakte dat het Geestelijk Ministerie zijn positie kon versterken, zodat de stadssuperintendent noch een agent van het landsheerlijke noch van het stedelijke gezag was, maar primair een representant van de geestelijkheid.

Na Pauli’s verkiezing tot stadssuperintendent werd de hertog verzocht Pauli als superintendent van de regio Rostock te ontslaan. Feitelijk behield hij beide ambten echter tot zijn dood in 1591. Hij kon zich in tegenstelling tot de door het stadsbestuur eerder aangewezen superintendenten handhaven. Dit laat zich vooral verklaren door het vertrouwen dat hij bij de andere predikanten bezat. Zijn aanstelling is terug te voeren op het samenspel van landsheren en geestelijkheid. Na zijn dood werden in 1592 twee superintendenten aangesteld: Johannes Freder (1544-1604) voor de regio Rostock en Lukas Bacmeister (1530-1608) voor de stad Rostock.

Dat juist de theologieprofessoren onder de superintendenten, zoals Pauli en Bacmeister, belangrijke figuren waren, kan worden verklaard uit de combinatie van hun ambt van professor met het kerkelijke ambt. In beide ambten stond de toetsing en handhaving van de ware leer op de voorgrond. 

Het ambt van superintendent kreeg bijzonder gewicht door het bestrijden van dwaalleren. Pauli trad bijvoorbeeld op tegen de predikanten Matthäus Rutze van de Sint Nicolaaskerk en Gelmer Nemorimontius van de Sint Petruskerk vanwege hun opvattingen over de erfzonde. Nemorimontius beschuldigde andere predikanten dat ze niet zuiver in de leer waren. Pauli ontsloeg beiden uiteindelijk op bevel van de hertog. De zaak sleepte zich twee jaar lang voort en laat op indrukwekkende wijze zien dat Pauli geen man was die een strenge leertucht voorstond, maar veeleer als hoogste principe de eendracht van de kerk en de stad vertegenwoordigde en pas na een reeks van doelbewuste provocaties en verbroken beloften van de obstinate predikanten en nadat de zaak openbaar was geworden, de afzetting van Rutze en Nemorimontius ten uitvoer bracht. Leertegenstellingen werden eerder gebagatelliseerd of verdoezeld dan bestreden. 

Dit blijkt ook uit de zaak tegen Nathan Chytraeus (1543-1598), hoogleraar Latijn en poëzie, dichter en broer van David Chytraeus. Hij twijfelde sinds de late jaren 1570 aan de voorstelling van een alomtegenwoordigheid van het lichaam van Christus. Tijdens de begrafenis van zijn schoonzuster voelde hij zich aangevallen door dominee Schacht, die daar preekte. Hij schreef een geloofsbelijdenis, die hij aan Pauli, zijn zwager, en aan Bacmeister, zijn biechtvader, liet lezen. Pauli zag geen aanleiding om te handelen. Bacmeister liet de geloofsbelijdenis ongestraft, maar weigerde hem de absolutie. Hij sloot hem ook uit van  het avondmaal. Deze tot 1593 durende maatregel gebeurde zonder toestemming van superintendent Pauli. Nathan raakte in isolatie. Het gerucht ging dat hij een calvinist was. Nathan verspreidde gedrukte exemplaren van zijn geloofsbelijdenis. Bacmeister, inmiddels Pauli opgevolgd als stadssuperintendent, zag zich toen genoodzaakt om de hertog in te lichten. Nathan verzocht daarna zelf om zijn ontslag als hoogleraar.

Beslissend voor de handelwijze van Bacmeister en ook van Pauli was dat Nathan zijn mening niet voor zich had gehouden, maar de openbaarheid zocht, waardoor hij verwarring kon stichten.

Nathan Chytraeus was ook rector van de Grote Stadsschool, een humanistisch gymnasium, dat in 1580 gevestigd werd in het voormalige Johannesklooster. Hij schreef zelf boeken voor zijn scholieren, waaronder een Griekse en Latijnse grammatica en een woordenboek Latijn-Nederduits. Nathan kwam uit een streek waar Opperduits werd gesproken. Hij “schaute dem Volke auf’s Maul” (keek het volk in de bek) – zoals Luther placht te zeggen – om zich het Nederduits eigen te maken.

De superintendent was ook belast met de bijzondere zorg voor de predikanten en hun gezinnen, zoals de inrichting van een kas voor weduwen en wezen. Simon Pauli drong in 1572 bij de landsheren aan op materiële verbetering van de staat van de predikanten, omdat velen van hen “hun vaderlijk erfgoed besteed hadden aan studie en in deze dure tijd hun boeken en kleding hebben moeten vervangen en verkopen om voor hun arme kinderen brood te kopen”.

De superintendent organiseerde ook regelmatig terugkerende conventen. Daarnaast was hij betrokken bij het schooltoezicht. Hij gaf meestal zelf catechismusonderwijs en toetste schoolkinderen, theologiestudenten en genomineerde predikanten. Pauli voerde een wekelijks catechismusonderwijs in voor de jeugdigen van de stad in het Johannesklooster. Hij gaf zelf les op vrijdagmiddag. Zijn opvolgers handhaafden dit gebruik. 

Pauli werd ook buiten Rostock gevraagd om kandidaten te onderzoeken. Na de beroeping door de patroon, bijvoorbeeld het stadsbestuur van Wismar, werd Pauli als superintendent van de regio Rostock naar Wismar geroepen om de kandidaat samen met de geestelijkheid van de stad te examineren. Na het onderzoek was er een dienst met de beroeping door de superintendent en de aflegging van de beloften tegenover de patronaatsheer, in dit geval de burgemeester van Wismar, in aanwezigheid van Pauli. Na het onderzoek stelde de superintendent een verklaring op met de opleidingsgeschiedenis van de beroepen kandidaat, zijn basisopleiding in de talen en de artes vakken en een verklaring over zijn studiegedrag. 

Voor predikanten die buiten het hertogdom beroepen waren, fungeerden de superintendent en het Geestelijk Ministerie als een soort toetsingsorgaan. Pauli en Bacmeister werden in hun dubbelfunctie van professor en superintendent geraadpleegd door bijvoorbeeld de bisschoppen van Lübeck en Verden, het stadsbestuur van Osnabrück en door adellijken uit Bohemen, Pommeren of Holstein met het verzoek een van hun vroegere studenten uit Rostock tot predikant te beroepen.

Theologische vorming
Simon Pauli schreef een vierdelige uitlegging van de loci (de geloofsleer onderverdeeld in bijbelplaatsen, zoals Melanchthon eerder deed): de Methodi praecipuorum locorum doctrinae ecclesiae. Het eerste deel werd in 1565 gedrukt.  In de inleiding verwees hij naar de bindende theologische studieaanwijzing van Chytraeus.

Net als voor Chytraeus stond voor Pauli de erkenning dat alle theologie afhankelijk is van Gods leiding centraal. Pauli behandelde dit in het kader van de deugd van de vroomheid, die van een theologiestudent verlangd werd. De relatie tot God vormde de basis van de theologie. Pauli verstond deze relatie niet als een proces van gebed, meditatie en aanvechting, zoals Luther deed. Pauli richtte zich sterker op de theologie van Melanchthon, die methodisch te verklaren is en een zaak is van de deugdzame theologiestudent. 

De theoloog moet volharden in zijn dienst en de liefde tot zijn dienst. Door een zuivere leefwijze moet hij verhinderen dat eerbare geesten zich van hem afwenden en de heilige Geest wordt verdreven. De student moet de deugd van de matigheid oefenen. Hij mag geen ‘natura monstrosa’ (norse, eigenzinnige aard) hebben, zich niet overgeven aan fanatieke speculaties en hij moet niet ontvankelijk zijn voor valse meningen. Hij moet de waarheid liefhebben en de leugen haten. Ook de betrokkenheid van de theoloog bij het kruis werd door Pauli in perspectief van de deugdzaamheid geplaatst. De theoloog dient zich toe te rusten met de ervaring van het kruis. 

Tussen 1550 en 1600 stabiliseerde het aantal inschrijvingen aan de theologische faculteit zich op gemiddeld 160 studenten per jaar. Veel studenten kwamen uit het hertogdom Mecklenburg, de stad Rostock en andere hanzesteden, maar ook uit Schleswig en Holstein, Lüneburg en Bremen. 

Aanwijzingen hoe studenten hun studie in Rostock doorliepen, zijn af te leiden uit de Testimonia die de theologieprofessoren opstelden op verzoek van de studenten. De student bezocht eerst de artes faculteit, voordat hij aan de studie theologie begon. De studie kon in totaal acht jaar duren. Studenten werden sinds de stichting van de universiteit gevestigd in regentien, studentenkwartieren tegenover het collegegebouw (voormalig stadhuis uit de dertiende eeuw) aan de Hopfenmarkt. In elk studentenkwartier woonden tussen de 20 en 40 studenten. Aan het hoofd ervan stonden twee professoren, een vorstelijke en een stedelijke. Zij moesten het gebouw elke ochtend om 8 uur inspecteren. Ze hielden toezicht op het gedrag van de studenten. Gecontroleerd moest worden dat de deuren om negen uur ’s avonds sloten, de bewoners aanwezig waren en de vuren waren gedoofd. De regels werden vastgelegd in de Forma constitutae van 1564, door Chytraeus en Pauli mede ondertekend.  

Elk jaar of elk tweede jaar moesten colleges worden gegeven over de doctrines, voornamelijk aan de hand van Melanchthons Loci of zijn Examen ordinandorum. Twee professoren moesten twee dagen achter elkaar oud- en nieuwtestamentische teksten in het Grieks en Hebreeuws doorlopend en zonder uitleg zo behandelen dat de bijbeltekst bekend werd en de beide talen geoefend werden. De beide andere professoren moesten elk een schriftgedeelte volgens de regels van de retoriek en de dialectiek uitleggen. Colleges werden gegeven in het gebouw aan de Hopfenmarkt, in het Johannesklooster, in de regentien en vanaf 1568 voornamelijk in het klooster van de fraters.

Het contact tussen theologieprofessor en student beperkte zich niet tot de collegezaal. Dit blijkt uit een reisverslag van de uit Frankfurt afkomstige theologiestudent Michael Franck, die tijdens zijn zevenjarige reis (1585 tot 1592) in het jaar 1590 ook de universiteit in Rostock bezocht. Hij ontmoette Simon Pauli in diens parochiekerk Sint Jacobi na de zondagse preek. Het reisverslag maakt duidelijk dat Pauli een ver buiten de grenzen van de hanzestad beroemde theologieleraar was. Franck schreef over hem: “Heer Doctor Simon Pauli had het erg druk en was met veel zaken belast, maar hij kwam naar mij toe en heeft heel vriendelijk met me gepraat, mijn studentenalbum gepakt, daarin zijn naam genoteerd en het door een bediende weer laten overhandigen.”

In 1565 was er een pestepidemie die aan circa 2000 inwoners van Rostock, waaronder zeven professoren, het leven kostte. Vóór 1565 had Rostock 13.125 inwoners, in 1569 11.323. In het pestjaar werden er aanzienlijk minder colleges gegeven. Voor het zomersemester 1565 gold echter dat het geplande leeraanbod zoveel mogelijk moest doorgaan. Chytraeus zou om 9 uur de Profeten behandelen, Bacmeister om 13 uur de Brieven aan Timotheüs, Pauli om 15 uur gedeelten uit de Brieven en Strevius om 19 uur het Evangelie van Mattheus. Strevius overleed niet veel later op 19 augustus eveneens aan de pest.

Colleges over de catechese, die in de regel de Catechesis van Chytraeus volgden, werden dikwijls door professoren van de artes faculteit gegeven, ten dele zelfs op zondagochtend tussen 6 en 7 uur. De theologieprofessoren gaven ook colleges in de artes faculteit. Pauli gaf college over de redevoeringen van Cicero, een Romeins redenaar, politicus en filosoof in de eerste eeuw voor Christus, en over retoriek, behandeld aan de hand van theologische en bijbelse voorbeelden, met disputen en declamaties. Dit was geen probleem, omdat bij de uitleg van bijbelse en heidense antieke teksten dezelfde methode werd toegepast. 

De eerdere constatering dat de theologieprofessoren de leertucht pas toepasten als een leerafwijking openbaar werd, kan worden geïllustreerd aan de hand van de omgang met de student Christoph Stendel. Hij was in Wittenberg bekend geworden met de calvinistische tractaten over het avondmaal. Hij zette zijn studie voort in Rostock, waar hij in conflict raakte met de rector, Lukas Bacmeister. 

Stendel had in zijn studentenverblijf een calvinistische zienswijze over het avondmaal verdedigd en daarmee zijn studiegenoten aanstoot gegeven. In 1586 werd hij weggezonden. Hij ging naar Bremen waar hij met steun van een theoloog Summarische Erzählung liet verschijnen, een verslag in het Latijn en Duits van het leergesprek dat hij met de theologieprofessoren in Rostock gevoerd zou hebben. In 1587 verscheen een verwarring stichtende uitgebreidere uitgave in het Duits, die de indruk wekte alsof de inhoud anti-calvinistisch was. Deze uitgave werd aangevuld met de namen van de vermeende discussiegenoten, te weten Bacmeister, Schacht, Grass (een jurist), Pauli en de student. Toegevoegd werd een passage waarin de calvinisten verdacht werden gemaakt. Het geschrift moest aantonen wat de calvinisten in hun schild voerden en hoe ze een valse leer wilden verdedigen. De theologen in Rostock reageerden als volgt: 

“Het geschrift is met listige verandering van de titel nagedrukt, verspreid door heel Duitsland en verstrekt aan degenen die de waarheid niet kennen en niet op de hoogte zijn van de schalksheid en valse streken van de calvinisten. De gewijzigde titel moet bij lezers met een anti-calvinistische grondhouding interesse wekken en als propagandamiddel dienen. Het gaat om een doelbewuste uit Bremen geleide actie tegen de lutherse Hanze universiteit.”

De theologen in Rostock reageerden met een eigen geschrift, waarbij ook Pauli en Chytraeus betrokken waren. Zij hadden met de student nooit een woord over de strijd gewisseld. Het betaamde professoren niet zich met een onervaren, brutale jongeman in te laten en te disputeren over zulke hoogstaande aangelegenheden. Stendel werd gezien als een ‘agent’ die aan de lutherse universiteit stemming kwam maken  voor de gereformeerde leer van het avondmaal. 

Over het geheel genomen was de student in deze zaak veel ingetogener en eerbiediger tegen zijn meerderen opgetreden dan de Summarische Erzählung doet geloven. Stendel had verzekerd dat hij een bijgewoond college over de brief aan de Romeinen door Pauli nuttig had gevonden. Bacmeister had hem daarom aangemoedigd met Doctor Simon een onderhoud te hebben over het artikel van het heilig avondmaal. Hij had beloofd dit te doen en zich verder stil te houden. Later hebben Bacmeister en Schacht nog met hem gesproken, waarbij duidelijk werd dat bij de student geen aanzet tot zuivering van zijn opvattingen te bespeuren viel. Daarna werd hem meegedeeld dat hij de universiteit moest verlaten.

De meeste studenten kwamen uit confessioneel luthers gestempelde gebieden en bleven aan deze traditie verbonden. Conflicten, zoals met Stendel, over afwijkende leeropvattingen kwamen daarom zelden voor. Simon Pauli en David Chytraeus golden als de beslissende autoriteiten aan wier theologische competentie hun collega’s zich bewust ondergeschikt maakten en naar wie de studenten in bijzondere gevallen werden verwezen.

De preek
De theologiestudent moest zich uitvoerig op zijn toekomstige preekambt voorbereiden, waarbij hij gebruik moest maken van literatuur op het gebied van methodische preekkunde en van postilles of preekwijzers. Voor een goede prediker moest alles wat hij zei op de Bijbel gegrondvest zijn. Het predikambt werd gezien als de plek van het goddelijke in deze wereld. Vanaf 1560 werden preken in de praktijk geoefend in de voormalige dominicaanse kloosterkerk Sint Johannes. 

Simon Pauli schreef in zijn Postilla over de Christuspreek dat het te prediken “evangelie van Jezus Christus de dure schat van het zuivere Woord van God” is, dat “ons, jou en mij” geldt. In de preek voltrekt zich de wezenlijke ontmoeting tussen God en mens. “Waar Gods Woord gepreekt wordt, moet tegelijk met het Woord de heilige Geest op de toehoorder vallen.” Andere uitspraken van Pauli over de preek zijn:

“De kunst van het preken bestaat daarin de hoorders vanwege de belijdenis van hun zonden of de liefde tot God tot huilen te brengen.” 

“De predikanten moeten zich niet door hun eigen hartstochten laten meeslepen.” 

“Ze moeten niet tot vervelens toe maar wat zwammen om de tijd door te komen, ook niet zonder nadenken de preken uit hun mouw schudden (waarop sommige boosaardige lichtvaardige boeven zich beroemen, wier luiheid men met een knuppel uit hun hoofden en ruggen zou moeten slaan), maar ze moeten met ernst en ijver weloverwogen zo preken dat de toehoorders door vaste getuigenissen in hun hart en geweten overtuigd worden.”

Het was toegestaan om bij preken van de postilles gebruik te maken. Predikanten moesten de ware leer vertegenwoordigen. Dit strikte vasthouden aan de eenheid van de leer valt te verklaren, omdat er ook verdeeldheid bestond over de leer. Daarom legde ook Pauli de nadruk op de leer in zijn preken. Bijzondere preken over de Catechismus passen in dit beeld. Veel preken van Pauli droegen een uitgesproken catechetisch karakter.

Nog in 1713 verscheen een uittreksel van de postille over Mattheus 22 en 25 onder de titel Doctor Simonis Pauli, Superint. und Prof. Theologiae zu Rostock, Merckwürdige Propheceyung von gegenwärtigen Nordische Kriege und angräntzenden Orthe. In de uittreksels gaat het om Pauli’s uitlegging van Ezechiël 39. De grootvorst van Mesech betrekt hij op de grootvorst van de Moskovieten. Nakomelingen van Mesech zouden richting Rusland zijn getrokken, waarna de naam Mesech aan de Russen zou zijn gegeven. Deze duiding zag de anonieme uitgever als profetie van de militaire interventie van Rusland tegen de Zweedse Oostzee bezittingen in de slotfase van de Noordse Oorlog. Pauli had ook een vervolging van de christenen door de Turken, Russen, papisten, sekten en communes aangekondigd, eveneens in het uittreksel van 1713 opgenomen.

In Rostock werd veel gepreekt. Een tijdgenoot noemde voor het jaar 1640 1500 preken, exclusief de oefenpreken door studenten. In totaal waren er dertien predikers voor alle kerken. Sint Jacobi en Sint Maria hadden er elk drie: de dominee, een aartsdiaken en een diaken. Sint Nicolaas en Sint Petrus hadden elk twee predikers. De overige vier kerken (Sint Johannes, Sint Catherina en de hospitaalkerken Heilige Geest en Sint Joris) telden samen drie predikanten. Vergeleken met de voor-reformatorische tijd betekende dit een aanzienlijke vermindering. Twee of drie van deze geestelijken, meestal de dominees of aartsdiakenen van Sint Maria en Sint Jacobi, de grootste gemeenten, waren ook theologieprofessor. Ze preekten in het Hoogduits. Tot in de zeventiende eeuw waren er in Rostock ook kerkdiensten in het Nederduits. De preken die dominee Pauli in het Hoogduits voordroeg aan zijn gemeente, behandelde hij als professor voor zijn studenten als retorische preekvoorbeelden in het Latijn.

Uitsnede uit: ‘Ausschnitt aus Wahrhafftige Contrafactur der alten Herrlichen Stat Rostock’ van Hans Weigel; Bron: www.mv-terra-incognita.de.

In de twee grootste kerken werden naast de preken over de Catechismus op zondag minstens twee diensten gehouden, op feestdagen zelfs drie. Ook op feesten voor apostelen en heiligen werden ’s morgens en ’s middags diensten gehouden. In de tijd van Pauli werden nog alle aposteldagen gevierd.

De lengte van de preken op zondag was in de kerkorde vastgesteld op ongeveer een uur. Pauli hield zich doorgaans aan deze tijdslimiet. Hij schreef in zijn Postilla over de neiging van sommige predikanten om de preek te rekken om zo aan een uur te komen. “Als zij slechts de tijd doorbrengen om hun salaris te krijgen, geven ze er niet veel om of hun uitleg van de Evangeliën, brieven, andere gedeelten van de heilige Schrift of catechismussen met Gods Woord overeenkomen of niet.” 

Vóór de reformatie was de vroomheid gecentreerd rond de altaardienst. Voor de lutherse kerkelijkheid stond de preek centraal. Sommige gemeenteleden kwamen slechts voor de preek en gingen na de preek de kerk uit. Het luisteren naar de preek op zondag gold als een verplichting voor de onderdanen. Schending van die plicht door overtreders zou leiden tot onthouding van Gods rijke en milde zegen en tot zware straffen en plagen. Als superintendent probeerde Simon Pauli het “brandewijn en bier schenken en het wandelen op de kerkhoven” tijdens de preek of het kerkgezang te verbieden. Pauli preekte in een normale dienst op zondag voor vele honderden mensen. 

Al in de jaren 1550 was met de Praecepta Rhetoricae Inventiones van David Chytraeus een van die leerboeken verschenen, die in de lijn van Melanchthon retorica en homiletiek (preekkunde) samen behandelden. Chytraeus begreep de preek vanuit de rede. God heeft de mensen zo geschapen dat ze de rede inzien en loven. Slechts enige uitverkoren heidenen als Cicero, Pericles en Demosthenes en weinige sprekers in Gods kerk, als Paulus, Basilius en Luther zouden de bekwaamheid van buitengewone welsprekendheid bezeten hebben. 

Ook Pauli probeerde de lutherse preek vanuit de retorica te verrijken. De predikant moest zich allereerst bewust zijn van de onvergelijkbare waardigheid van het hem door God toevertrouwde ambt. Hij moest daarvan voor God rekenschap afleggen, schreef hij in zijn Methodi. Pauli volgde in zijn preken het retorische opbouwschema: exordium (inleiding), propositie (stelling), confirmatie (bewijsvoering), confutatio (weerlegging) en peroratio (afsluiting met een bondige herhaling). 

Volgens Pauli waren wanorde en thematische chaos de grootste gebreken van veel preken. Een predikant moest – zoals ook Luther aanbeval – “einen feinen richtigen kopff” hebben, dat wil zeggen de bekwaamheid bezitten zich op passende wijze tegelijk tot het theologische onderwerp als tot zijn gemeente te verhouden. Van belang was ook dat de predikant, zoals Pauli met Luther zei, weet te zwijgen en bereid is voor zijn overtuiging zijn leven in te zetten. 

Na Pauli’s dood, in de zeventiende eeuw, begon zich een een individualiseringsproces te voltrekken, dat de betekenis van de vrome predikant voor zijn gemeente belangrijk verhoogde. De dominee is dan niet meer alleen als academisch gevormde hoeder van een collectieve identiteit in het kader van de traditie van Bijbel en belijdenis belangrijk, maar vooral als manifestatie van religieuze innerlijkheid. Diende bij Pauli de levensgetuigenis van de prediker ertoe de geloofwaardigheid van de leer te vergroten, zo was bij de latere Rostockse predikant en professor Heinrich Müller (1631-1675) de persoonlijke ervaring van de prediker als zodanig voor de toehoorder beslissend.

Simon Pauli’s Postilla
De lutherse preek was gebonden aan perikopen: bijbelgedeelten volgens een vaste ordening. De betekenis van het woord postille beperkte zich in het lutheranisme tot de in preekvorm verwoorde uitleg van perikopen uit het Evangelie en de Brieven. Luther zag postilles als een voortreffelijk middel tot eenmaking van de leer.

De postilles van Simon Pauli werden sinds 1567 in talrijke Latijnse en Duitse uitgaven herdrukt. De ordening in perikopen moest waarborgen dat de goddelijke leer werd gepreekt en aan de toehoorders in de loop van een kerkelijk jaar de gehele christelijke leer met eendere woorden werd gepresenteerd. Niets was nuttiger dan de toehoorders voorhouden dat er slechts één goddelijke leer is en dat er door de predikers niets nieuws werd bedacht. Pauli legde ook geestelijke liederen uit, vooral die van Maarten Luther, die hij in preekvorm redigeerde en liet drukken. De toehoorders moesten leren begrijpen wat ze zongen. 

In zijn voorwoord bij de Duitstalige Postilla schreef hij aan zijn vroegere patrones hertogin Anna-Sophia, de echtgenote van hertog Johann Albrecht I: 

“Aangezien ik niet alleen als predikant in de kerk, maar ook als professor aan de universiteit benoemd ben, heb ik de brieven en evangeliën op verzoek van enige jonge studenten die predikant willen worden, eerst voor de jeugd in de universiteit gelezen en heb hen getoond hoe ze volgens de retorica geordend kunnen worden en de tekst verklaard kan worden, opdat de toehoorders er iets van mogen behouden en met zich mee naar huis kunnen nemen.” 

Colleges van dien aard hield Pauli, naar het voorbeeld van Melanchthon, sinds zijn aantrede in 1561. Hij ging in op de wens van zijn studenten, omdat hij de gebreken van veel preken duidelijk voor ogen zag. Als hulpmiddel voor predikanten verschenen deze colleges onder de titel Dispositio in partes orationis rhetoricae, et brevis textus enarratio. Ze werden meerdere malen herdrukt. 

Soms vulde Pauli uitgewerkte manuscripten met preken later aan.  Aan een kerstpreek voegde hij in 1570 herinneringen aan een scheepsramp toe, die zich in 1568 had afgespeeld:

“Twee jaar geleden, toen de winter buitengewoon streng en lang was, gebeurde het dat een schip uit deze stad Rostock door de vorst op zee vast kwam te zitten. Daarna is het schip door de stormwinden losgeraakt, samen met een zeer groot stuk ijs en heeft het schip wel veertien dagen lang in zee rondgedreven. Er was veel angst en nood. Maar de angst is bij de bemanning het grootst geweest tijdens de lange duistere kerstnacht, zoals ik heb gehoord van degenen die op het schip waren en nog leven.” 

De levendige herinneringen aan de catastrofale gebeurtenis uit het nabije verleden konden blijkbaar in de kerstpreek niet over het hoofd gezien worden en gaven Pauli aanleiding tot een aanschouwelijke actualisering van de duisternis waarover zijn perikoop uit Jesaja 9 ging.

Pauli’s preek op de tweede adventszondag van het jaar 1570 geeft een illustratie van zijn typische preekopbouw. De gehele preek is door mij in het Nederlands vertaald.   

In het exordium biedt Pauli een bondige, op de wezenlijke inhoud van de preek gerichte inleiding, die de toehoorders duidelijk maakt wat ze te verwachten hebben en die hun aandacht moet prikkelen. Het bevat de grondgedachte van de preek dat men zich, indachtig het jongste gericht, noch aan de zonden noch aan treurigheid moet overgeven. 

De propositie geeft een kort overzicht van de drie delen of loci, in deze preek de tekens die aan het jongste gericht voorafgaan, de troost bij tegenslag en de ethische houding in het aangezicht van de jongste dag. 

Deze drie delen worden na elkaar in de confirmatio ontvouwd.

Pauli bracht in het eerste deel de tekens van de eindtijd in Lucas 21:25-27 in verband met gebeurtenissen in de eigen tijd en gaf daarmee aan dat de jongste dag niet zal uitblijven, maar zeker zal komen. Er was een toename aan tekens waar te nemen. Aangezien er volgens Pauli in zijn tijd meer duisternis heerste dan voordien, leidde het geen twijfel dat het om tekens en vermaningen met betrekking tot de jongste dag ging en om velerlei verschrikkelijke ellende en tegenspoed die eraan vooraf zouden gaan. Het vallen van sterren werd in verband gebracht met de afval van Lutherse kerkleraren. De in Rostock voorkomende verschrikkelijke stormwinden, die in de laatste tijd zo vreselijk waren dat alle scheepslieden zeiden dat ze zich zoiets eerder niet hadden kunnen indenken, moesten gezien worden als “een grote stormklok tot aan de jongste dag”.

Het tweede deel gaat over troost in de verwarring van de eindtijd, dat we niet door treurigheid moesten opgeven en er zeker van konden zijn dat Jezus Christus, onze verlosser, spoedig bij het jongste gericht zal verschijnen en de leer van het heilige evangelie zuiver en onvervalst zal blijven.

Ten slotte vermaande Pauli in het derde deel zijn toehoorders om in de smart van de eindtijd zedig te leven.

De confutatio, die diende om tegenwerpingen te weerleggen, biedt een overvloed aan bijbelse bewijzen dat de gebeurtenissen in de eindtijd op de beschreven wijze zullen verlopen en “dat de jongste dag spoedig zal komen”. 

De preek sluit af met een bondige en vernuftige peroratio, waarin samenvattend de tekens van de jongste dag, troost en de vermaning tot morele en religieuze ernst worden uitgesproken, 

“opdat we die verschrikkelijke houding van aardse zekerheid, die niet bevreesd is voor het jongste gericht, van ons afschudden en verdrijven, de pijn echter en de angst, die we ondervinden door de huidige tegenspoed, verzacht worden en we bereid zijn de Heer Christus in de edelmoedigheid van een waar geloof en goed geweten te ontvangen …”.

Aan Pauli’s preken ligt een uitdrukkelijke historisch theologische duiding van zijn eigen tijd ten grondslag. God heeft “het zalige licht van het evangelie door zijn waardig en trouw werktuig Doctor Martin Luther uitgestrooid”, zodat de “goddelijke leer zuiver en duidelijk” geleerd wordt, zoals sinds de tijd van de apostelen niet meer is gebeurd. De duivel heeft daarentegen, “een schandelijke en afschuwelijke warboel van vele ergerlijke en schandelijke sekten verwekt”. Tegelijk brengt de huidige tijd het heil dichterbij. De tegenwoordige tijd van genade, waarin God ons het evangelie laat prediken, mogen we niet voorbij laten gaan, omdat anders “de tijd van ongenade en de dag van de verschrikkelijke toorn van God zal volgen”. Het feit “dat Christus ons met zijn evangelie verlicht”, terwijl de mensen “in de gehele verre wereld, in Turkije en andere plaatsen, in verschrikkelijke duisternis en blindheid” leven, is alleen “aan Gods goedheid en barmhartigheid” toe te schrijven.

De huidige tijd werd tegelijk door de voortdurende verspreiding van het evangelie gekarakteriseerd, waarin “alle christenen zich hartelijk verheugen en God danken, als zij vernemen dat het evangelie door buitenlanders wordt aangenomen”.  “Zoals in deze tijd (God zij geloofd en gedankt) niet alleen wij, die in een verre uithoek van Duitsland wonen, maar ook de volkeren die overzee wonen, zoals de Lappen zo ver weg aan het eind van de wereld in het Noorden, de zuivere leer van het Evangelie ten deel zijn gevallen.”

De verwachting van de eindtijd, gestempeld door het bewustzijn in een nieuwe tijd van hervorming te leven, vereiste een bijzondere deugdethiek. Pauli wees een berekening van het tijdstip af, hij hield evenwel met een spoedig einde van deze wereldtijd rekening, dat “elk uur en ogenblik is te verwachten”. Pauli nam de traditionele voorstelling van een zesduizend jaar durende wereldtijd van schepping tot het gericht over. In het jaar 1570 na Christus’ geboorte is de wereld 5533 jaar oud. Maar “vanwege onze zonden, die veel en groot zijn, zullen aan deze tijd van zesduizend jaar, die nog niet vol is, jaren ontbreken”. Weliswaar zijn tijd en uur ongewis, maar “men kan toch weten uit de profetieën die Christus over deze tijd heeft gedaan, dat de tijd niet ver weg is, maar voor de deur staat”.

De tekens van het einde vermeerderden zich onafzienbaar. Wondertekens die het einde aankondigden waren bijvoorbeeld: een aardbeving waardoor veel huizen en gebouwen werden verwoest, tekens aan de hemel, zoals in Rostock, “waar men de hemel dikwijls als een vuuroven in de afgelopen acht jaar heeft zien branden en de rook zich verspreidde”. Pauli gaf ook andere voorbeelden:

“Op veel plaatsen heeft men oorlogstuig in de lucht gezien. Zes jaar geleden heb ik brood gezien, uit een naburige plaats hier naartoe gebracht, dat rood als bloed was. In een naburig koninkrijk, waar onze kooplieden dagelijks naar toe varen, is er in het afgelopen jaar (1570) een bron geweest, waarin het water rood als bloed werd. Ik heb dingen gezien, die in het water gedompeld rood geworden zijn. En ik heb zeldzame tekens gezien, zoals dieren met drie poten en vele andere. Ze getuigen van de spoedige jongste dag.”

Voor Pauli waren ook de zonsverduisteringen tekens “van groot toekomstig ongeluk, zoals de ervaring laat zien, en van de jongste dag”. Pauli besefte dat ze “hun oorzaken in de natuur hebben” en “door de wiskundigen vele jaren eerder” berekend konden worden, maar de wetenschappelijke verklaring van de natuurfenomenen stelde de apocalyptische duiding volgens hem niet buiten werking.

Bijbelse onheilsteksten keerden terug in de directe beleving, bijvoorbeeld zwelgpartijen of ontucht in de gemeente of ontbrekende eendracht, zelfs scheuringen, maar ook financiële problemen van de “ware predikers, die “nauwelijks droog brood” hebben en het algemene zedenverval, dat tegelijk met de evangelieverkondiging toegenomen is.

Pauli schreef over scheuring: “In onze tijd is het Evangelie door het ambt van Doctor Luther weer zuiverder aan de dag getreden, maar er zijn ook scheuringen ontstaan. Zo gebeurde het ook in Korinthe en elders in de tijd van de apostelen.” 

“Daarom moet niemand in onze tijd zeggen, ik ben luthers (ook al belijden we de leer van Jezus Christus, die Doctor Luther uit Gods genade heeft gezuiverd van de paapse dwalingen), een ander ik ben philippist [aanhanger van Philipp Melanchthon], een ander ik ben flaciaan [aanhanger van Flacius, die meende dat de mens een en al zonde was], een ander ik ben maiorist [verdediger van de noodzaak van goede werken], een ander ik ben dit of dat van deze of die leer. Maar ieder moet zeggen: ik ben een christen.”

In 1579 hield Pauli een preek die de geboorte van een misvormd kind in Rostock als aanleiding had. Als hoogste geestelijke van de hanzestad werd Pauli gevraagd om de ongewone en onnatuurlijke boreling in ogenschouw te nemen en te duiden. Pauli deed dit laatste in het openbaar door een preek te houden, waarin hij uiteenzette, op grond van de gemeenschappelijke overtuiging dat God door zulke monsters zijn toorn en straf wilde tonen, welke concrete misstap van de stadsgenoten het was die God verafschuwde. Het teken vanuit de hemel moest geduid worden als waarschuwing voor wellust en begeerte en toonde aan dat de jongste dag voor de deur stond. De misgeboorte was voor Pauli het bewijs van Gods ongenoegen en toorn over de vorm van de kledingmode en de overvloed aan kleding.

De algemene kledingluxe werd vooral vanwege zijn nivellerende tendens als sociaal onverdraaglijk gebrandmerkt. Pauli: “Velen van jullie zeggen: ‘Ik heb het toch en ik heb het geluk dat ik dure kleding kan betalen’.”

“Hierop antwoord ik dat dit zonde is. Want ook als je in staat bent om te betalen, opdat jij en de jouwen zich bovenmatig kleden, dan hoort het nog niet om zulke kleding te dragen als je niet tot de stand behoort die bij die kleding past. Er moet onderscheid gemaakt worden in kleding, afhankelijk van de rangorde van de standen. De vorsten moeten wat kleding en pracht aangaat de koningen voor laten gaan, de graven de vorsten, de vrijheren de graven, de edellieden de vrijheren, de burgers degenen die van adel zijn, de handwerkers en andere geringe burgers moeten de burgers die van een hogere stand zijn voor laten gaan.”

Pauli stelde vast dat uiteindelijk de arme paupers en andere geringe lieden opdraaien voor de kledingluxe van de rijken.

De benaming Lutherse Kerk is pas rond 1585 in Württemberg en Kursachsen in gebruik en werd sinds 1597 door de faculteit in Wittenberg verspreid. De belijdenisgeschriften vermeden het begrip ‘luthers’ en kozen voor ‘evangelisch’.

Over het zedenverval schreef Pauli: “Hoe helderder en zuiverder het evangelie wordt gepredikt, des te slechter leven de mensen en moet het evangelie de schande bedekken van alle slechtheid. In het pausdom was er verschrikkelijke duisternis in de leer, toch leefden veel mensen vromer dan in deze genadetijd.”

De eschatologische strijd tussen God en duivel stemde overeen met de in Pauli’s preken waarneembare polarisering met betrekking tot de kerk van de paus. In bijna iedere preek werd tegen de kerk van de paus gepolariseerd. De verwachting van de eindtijd leek de confessionele tegenstelling te versterken. Voor Pauli bestond er in zedelijk opzicht geen verschil tussen pausdom en heidendom. Beide werden als een reële bedreiging ervaren. Vanwege de weigerachtige houding tegenover het evangelie “moet de paus vervloekt zijn, met al zijn kardinalen, bisschoppen, priesters en monniken, aangezien ze heel veel leren, wat niet Gods Woord is en dikwijls tegen Gods Woord is.” Pauli wees erop dat er in zijn tijd veel vrouwen en maagden waren, die de Bijbel beter verstonden “dan voorheen in het pausdom een voornaam doctor in de heilige Schrift”.

Vergeleken met de polemiek tegen de Roomse Kerk werd aan het conflict met de gereformeerden een veel geringere betekenis toegekend. Pauli beklemtoonde zelfs de vergaande overeenstemming die over bijna alle leerstukken bestond tussen “onze kerk” en de sacramentariërs. 

“Maar dat Christus in zijn Avondmaal waarachtig met het wezen van zijn lichaam en bloed aanwezig is en mondeling door waardigen en onwaardigen ontvangen wordt, willen ze niet geloven, maar ze strijden er hard tegen. De kerk omvat echter de gehele leer van Christus en keert zich tegen  onverstandige of zinnelijke gedachten.”

Pauli presenteerde het Evangelie van de onverbrekelijke eenheid van God en de mens in Christus als grond van het heil. Hij wilde zijn hoorders het verschil met de sacramentariërs duidelijk maken: “Maar wij schrijven de mens Christus vanwege de persoonlijke vereniging met de Godheid grote heerlijke eigenschappen toe, die onze lichamen niet hebben.”

De sacramentariërs vormden een protestantse beweging in de zestiende eeuw met veel aanhangers in de Noordelijke Nederlanden en Duitsland. Zij ontkenden de reële aanwezigheid van Christus in het sacrament van het avondmaal. Lutheranen gebruikten de naam ook wel voor gereformeerden in het algemeen.

Pauli’s  kritische opmerkingen over de gereformeerden hadden hoofdzakelijk betrekking op de leer van het avondmaal. Hij interpreteerde Johannes 1:14 als volgt: de godheid van Christus is niet buiten het vlees, maar God en mens zijn door een persoonlijke verbinding onafscheidbaar bij elkaar. De sacramentariërs echter scheiden beide naturen van Christus. Ze leren dat de mens Christus slechts op een bepaalde plaats in de hemel en op aarde is, terwijl zijn godheid overal is. De sterker wordende confessionele verschillen van mening zijn in Pauli’s Postilla nog niet waarneembaar. Ook Chytraeus zou in 1581 nog een vergelijk met de gereformeerden voor mogelijk hebben gehouden.

In het licht van de sociaal en qua opleiding ongelijksoortige gemeente van toehoorders, een dwarsdoorsnede van de bevolking van de hanzestad, verdienen Pauli’s pogingen tot een theologische integratie van de onderwerpen bijzondere aandacht. Steeds weer beklemtoonde hij dat zowel een “arme dienstmaagd door het geloof een kind van God is als een koningin of vorstin of een edelman of vrouw van de burgemeester, die zij dient”. De sociale tegenstelling, die daarin bestond, dat “gewone lieden, handwerkers in de steden, boeren in de dorpen, dagloners, knechten, dienstmeiden de grote last van allerlei werk op zich laden en de hoge lidmaten voeden” en “als kleine werkpaarden de haver moeten verdienen, terwijl zij in tegenstelling tot de grote hengsten aan het hof slechts hooi en haksel vreten”, wordt door Pauli tegemoetgetreden met het appèl op de “hoge lieden die het heft in handen hebben om de laaggeplaatsten zoals handwerkers, dagloners, boeren, knechten en dienstmeiden niet te verachten”.

Pauli nam de sociale spanningen van zijn tijd scherp waar en sprak ze ook uit. Hij zei bijvoorbeeld dat de adellijken zo “onbarmhartig” voor de boeren zijn, “dat ze bijna meer om een hond dan om een boer geven” en dat de “regenten in de steden tiranniek met de arme mensen omgaan”. De door Pauli vertegenwoordigde geestelijkheid trad in de samenleving stabiliserend op. Pauli’s appèl richtte zich echter niet op een sociale statusverandering van de onderklasse. Deemoed en een liefdevolle houding van de gemeente, niet de oplossing van de door God gewilde verschillen, waren de middelen tot pacificatie en tot sociale integratie, die hem voor ogen zweefden en die hij propageerde. Zijn pogingen tot integratie blijken taalkundig uit zijn bijzondere voorliefde voor het persoonlijk voornaamwoord wij. De predikant sloot zichzelf in: “Jij, jij, jij en ik, welke waardigheid we ook hebben en welke stand we ook zijn.”

Nuchter constateerde Pauli dat een en dezelfde predikant bij verscheidene toehoorders heel verschillende reacties kon oproepen. Er zijn er die met een dankbaar hart de gaven van de heilige Geest in hun predikant prijzen, terwijl anderen zeggen: “Wat doet die paap? Het lijkt wel of hij door de duivel bezeten is. Die paap is bespottelijk. Hij heeft zich vol gezopen en weet niet wat hij zegt.”

Pauli wide niets weten van lekendiscussies over dingen die alleen theologen die ervoor gestudeerd hadden konden begrijpen. “Daarom doen de toehoorders er het beste aan dat ze bij de Bijbel en bij Doctor Luthers Catechismus blijven en degenen laten disputeren, die dat geleerd hebben en daartoe aangesteld zijn.” Het is de centrale taak van de predikant “het licht van het evangelie, dat Chrisus Jezus” is, te laten schijnen. Met betrekking tot de uitoefening van hun ambt, namelijk “troost, lering en vermaning aan te reiken uit Gods Woord”, moeten de predikanten door hun toehoorders zo gezien worden alsof God zelf bij hen tegenwoordig is en zij hem horen spreken, leren, troosten en vermanen. “Als je hoort dat ik echtbreuk, vreetpartijen, zuipen, woeker en meer van zulke zonden bestraf, moet je bedenken dat het God is die jou straft om zulke zonden.”

Soms sloeg Pauli ook een persoonlijke toon aan, bijvoorbeeld als hij vertelde over mensen die in het aangezicht van het jongste gericht in vertwijfeling raakten: 

“Ik heb er meerderen gekend die zelden konden slapen, die angstig en ongeduldig het hoofd schudden, de handen wrongen, hun gehele lichaam bewogen. Ze gingen met hun gezicht op de grond liggen en zouden onder de grond gekropen zijn als ze dat hadden kunnen doen.”

Hij deed vanuit zijn pastorale praktijk verslag van de onzekerheid bij enige mensen of de nooddoop door vroedvrouwen geldig was. Hij presenteerde zich in zijn rol van straffende vader, als burger die tegenover zijn overheid loyaal is, als duider van apocalyptische wondertekens of als redetwister, die zich afmatte met een vertegenwoordiger van de calvinistische leer van het avondmaal. Over de straffende vader zei hij: “Als ik mijn kinderen mijn vaderlijke roede toon en er soms een tik mee geef, ben ik niet onbarmhartig, maar meen ik het goed met hen.” En over de overheid: “Ik vrees de wereldlijke overheid niet, maar ik dank haar daarvoor, dat ze zo hard straft en verheug me daarover. Want ik zie dat het mij en alle vromen ten goede komt.” 

Pauli gaf uitdrukking aan alledaagse ervaringen: de vreugde bij de oogst, het lot van de handwerker, stervensangst, de redding van schipbreukelingen, de gefantaseerde verhalen van de vrouwen bij het spinnen, de uitbuiting door herenboeren en wereldlijke heren, de ervaring dat dronken mensen dubbel zien, dat lichamelijke arbeid inspannend en rijk aan ontberingen is en dat de opschik door vrouwen tot misnoegen kan leiden. Ook sprak hij over gevoelens van pijn of afgunst onder de mensen en over het alledaagse bedrog in de handel, de verbittering over het ellendige lot van omzwervende krijgsknechten en de materiële armoede van verdienstelijke dominees, de droefenis over de afwijzing van het Evangelie en het zedenverval sinds de Reformatie, de jammerklacht over het als toorn van God uitgelegde leed in de wereld en de angst voor de oorlog of de ongelukkig verlopen geboorte van een kind.

Pauli moet een geliefd predikant zijn geweest. Dit verklaart waarom in 1582 – tijdens zijn periode als predikant van de Sint Jacobikerk – een buitengewoon rijk uitgevoerde renaissancekansel, waarvan de trap en preekruimte versierd waren met twaalf marmeren reliëfs en waarvoor de gemeenteleden aanzienlijke financiële offers brachten, als zijn preekstoel werd ingericht. De centrale plaats van de gekruisigde Christus op de kansel temidden van het beeldprogramma van de heilsgeschiedenis benadrukte tastbaar de centrale betekenis die het geloof in Christus ook in Pauli’s preken innam. De prachtige kansel onderstreepte dat de “ware hoogstaande preek” van de superintendent Pauli “bij wie mooie gaven en een rijke geest te horen zijn geweest” (aldus de student Michael Franck) de eigenlijke godsdienstige hoofdgebeurtenis in de weekcyclus van de hanzestad vormde.

Jacobikerk met renaissancekansel uit 1582. Bron: www.mv-terra-incognita.de.

Het zal te maken hebben met zorg om het geloofsleven van zijn gemeente dat Pauli regelmatig en intensief op vragen over religieuze gebruiken inging, die gedeeltelijk nog stammen uit de voor-reformatorische tijd. Bijvoorbeeld opvoeringen in de kerst- en passietijd met christuspoppen, het in scène gezette lachen vanaf de kansel met Pasen, of pinksterfeesten met vogelschieten. Ook Pauli’s pogingen de kennis van de leer te verstevigen en het vastwortelen in de geloofstraditie te bevorderen – door verwijzingen naar de Catechismus en door het veelvuldig citeren van kerkliederen in zijn preken – horen in dit verband. Niet zelden gebruikte hij liederen om een gedachtegang samen te vatten en zijn toehoorders, die het zo nu en dan zat waren om te zingen, in te prenten. “Schande dat veel mensen uit onbehouwen boerentrots en onverstand niet meezingen als psalmen worden gezongen en hun bek niet gebruiken waarvoor God hem geschapen heeft.”

Buiten de Bijbel is Luther de autoriteit, die door Pauli het meest werd geciteerd, minstens eenmaal in iedere preek. In het eerste deel van de Postilla wordt Luther 52 maal genoemd. De persoon van Luther kreeg bij Pauli de betekenis van een centrale figuur waarmee hij zich kon identificeren. Zonder het beroep op de autoriteit van Luther zou de ‘lutherse’ preek van Pauli wezenlijk anders zijn.

“Maar het gaat er helaas zo aan toe in deze droevige tijd, dat de waarheid door Doctor Luther aan het licht gebracht, weer wordt vervalst en verduisterd. Dat met Doctor Luther gespeeld wordt, zoals de krijgslieden met de Heer Christus ten tijde van zijn lijden speelden ….” 

Simon Pauli en Heinrich Müller
Een eeuw na Simon Pauli was de predikant van de Sint Mariakerk en stadssuperintendent Heinrich Müller de eerste en enige Rostockse theoloog die een complete uitleg van de perikopen van de Brieven en het Evangelie publiceerde. Een bijzondere relatie met de universitaire onderwijsactiviteiten van Müller speelde geen rol, wat voor de ontstaansachtergrond van Pauli’s Postilla wezenlijk was.

Voor Pauli stond de theologische werkelijkheidsduiding in het teken van een spoedige wederkomst van Christus, in het licht waarvan de christelijke gemeente geholpen moest worden om standvastig te blijven. 

Müller sprak in zijn preken het individu aan, levend in een dreigende wereld. De voorstelling van een spoedige wederkomst van Christus werd niet opgegeven, maar speelde vergeleken met het wereldbegrip in Müllers tijd een ondergeschikte rol. Het besef dat deze tijd de laatste boze tijd was, uitte zich niet, zoals bij Pauli, in getuigenissen van buitengewone gebeurtenissen, maar in de elementaire grondervaring, dat deze wereld in de macht van het kwaad verkeerde, waar de duivel vreselijk tekeer ging. Christus en de duivel streden om de mens, ze streden in hem, de duivel door het ongeloof en Christus door het geloof. Ieder mens die de heilige Geest ontvangen had, werd steeds weer door de duivel bedreigd.

Müller bekritiseerde een op uiterlijke religieuze rituelen georiënteerde kerkelijke vroomheid heftig. Voor hem was de individuele huiselijke vroomheid van grote betekenis. Deze extreem geïndividualiseerde praxis pietatis (praktijk van godzaligheid) stond in markante tegenstelling tot de in het piëtisme bepalend geworden gemeenschapsvormen. Beslissend was de persoonlijke ervaring van de goddelijke liefde. Kerkgang maakte niemand zalig. Het ging om het geloof. Alleen het innerlijk gehoor van het hart kon beschermen tegen het krachteloos worden van het Woord door duivelse influisteringen. 

Troostend is Christus slechts – zoals Müller overeenkomstig de christologische traditie van het lutheranisme leerde – waar Hij mij eigen wordt en waar Hij in mij gestalte krijgt. Müller gebruikte mystieke elementen om het werkzaam worden van de rechtvaardiging, de realiteit van de toewijding aan Christus als mijn gerechtigheid, te verklaren. Zijn nadruk op het heil in Christus betekende geen van de wereld afgekeerde ethische onverschilligheid tegenover de naaste, maar dat waar christendom de in goede werken gerealiseerde heiligende liefde van de naaste insluit.

Müllers Postille is een geleerd literair product met een groot wetenschappelijk notenapparaat, waarin de exegetische verzekering van de naar voren gebrachte heilsleer een groter gewicht inneemt dan bij Pauli.

Slot
De universiteit werd in het lutheranisme als het ware het platform en de uitgangsbasis van waaruit het proces van confessionalisering kon worden ingeleid en begeleid. Dit geldt zeker ook voor het hertogdom Mecklenburg en de Universiteit Rostock. In Wittenberg opgeleide theologieprofessoren – voornamelijk door Melanchthon, in het geval van Chytraeus nog door Luther – stonden hier aan het begin van een door de overheid geleid confessionaliseringsproces. In veel andere steden werd de tenuitvoerlegging van de Reformatie gedragen door monniken en lagere geestelijken, ondersteund door hun gemeenten.

De eerste generaties (circa 1550-1610) in Rostock hadden vooral de taak om de invoering van een evangelisch kerkwezen te organiseren, institutioneel te begeleiden en mee te werken aan de omzetting en fundering in de belijdenis. Bovendien namen ze naast bijzondere kerkelijke ambten de taak op zich om de in toenemende mate academisch gevormde evangelische geestelijkheid te onderwijzen. Voor dit doel ontwikkelden zij een op de exegese en de reformatorische dogmatiek toegespitste opleidingsvorm. 

Naast Chytraeus had Pauli een toonaangevende rol bij de heropbouw van de universiteit na de Reformatie. Hij was een van de belangrijkste geestelijken in Mecklenburg en drukte zijn stempel op de ontwikkeling van het lutherse kerkwezen in het hertogdom Mecklenburg.

Kees Plaizier, februari 2021

Literatuur
Voor dit artikel is gebruikgemaakt van:

Thomas Kaufmann, Universität und lutherische Konfessionalisierung. Die Rostocker Theologieprofessoren und ihr Beitrag zur theologischen Bildung und kirchlichen Gestaltung im Herzogtum Mecklenburg zwischen 1550 und 1675. Quellen und Forschungen zur Reformationsgeschichte. Im Auftrag des Vereins für Reformationsgeschichte herausgegeben von Gustav Adolf Benrath, Band 66 (Gütersloh 1997) 11, 13, 35, 36, 41, 43, 44, 46-54, 56-59, 63, 65, 69-71, 74, 77, 78, 80, 82-85, 90, 98, 126, 134, 135, 140-146, 149, 152, 171, 173, 174, 175, 178, 179, 183-195, 197-206, 208, 210, 215-217, 221, 285, 287, 288, 330, 334, 344, 354, 357, 382, 383, 389, 390, 391, 395, 398, 399, 423-426, 430-433, 437- 439, 444-449, 456-458, 460, 464-466, 471, 474-476, 506-510, 512-514, 516-523, 525-534, 536-539, 557-562, 575, 576, 607.

Aangevuld met:

Karl Ernst Hermann Krause, ‘Pauli, Simon (Evangelischer Theologe)’ in: Allgemeine Deutsche Biographie (ADB) Band 25 (Leipzig 1887) 273-4.

Johann Bernhard Krey, Andenken an die Rostockschen Gelehrten aus den drei letzten Jahrhunderten, deel 6 (Rostock 1816) 23-32.

Daarnaast zijn de volgende websites geraadpleegd:

cpr.uni-rostock.de

rosdok.uni-rostock.de

http://cpr.uni-rostock.de//resolve/id/cpr_person_00001926

https://de.wikipedia.org/wiki/David_Chyträus

https://de.wikipedia.org/wiki/Erster_Rostocker_Erbvertrag

https://de.wikipedia.org/wiki/Geistliches_Ministerium

https://nl.wikipedia.org/wiki/Sacramentariërs

https://de.wikipedia.org/wiki/Sakramentarier

https://de.wikipedia.org/wiki/Rostock#Frühe_Neuzeit

https://de.wikipedia.org/wiki/Geschichte_Rostocks

https://nl.wikipedia.org/wiki/Sint-Jacobikerk_(Rostock)

http://www.emecklenburg.de/Mecklenburg/l32.php

www.mv-terra-incognita.de (Zoeken op: Beiträge/Historische Rostocker Bauwerke/Verlorene Bauwerke der Hansestadt Rostock/Die Jakobikirche).